RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 januari 2013 in de zaak tussen
[eiser 1], te [woonplaats], eisers,
[eiser 2], te [woonplaats], eisers,
[eiser 3], te [woonplaats], eisers, en
[eiser 4], te [woonplaats], verzoeker,
(hierna gezamenlijk te noemen: verzoekers 1), en
[verzoeker 1], verzoeker,
[verzoeker 2], verzoeker,
[verzoeker 3], verzoeker,
[verzoeker 4], verzoeker.
(hierna gezamenlijk te noemen: verzoekers 2)
het college van burgemeester en wethouders van Vianen, verweerder, verschenen bij gemachtigden B. Loerts en J. van Wuijckhuijsen.
Procesverloop
Door eisers is tijdens de hoorzitting bij de bezwaarschriftencommissie van 19 september 2012 een brief overgelegd waarin is verzocht handhavend op te treden tegen de kap van bomen in de wijk Monikkenhof waarvoor geen ontheffing/omgevingsvergunning is verleend.
Tegen verweerders fictieve weigeringsbesluit hebben verzoekers 1 ter zitting van 7 januari 2013 beroep ingesteld. Dit beroep is bekend onder zaaknummer SBR 13/122. Tevens is verzocht om een voorlopige voorziening. Het verzoek om voorlopige voorziening heeft zaaknummer SBR 12/4633.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 7 januari 2013, waar verzoekers en de gemachtigden van verweerder zijn verschenen.
Overwegingen
Ten aanzien van het verzoek om voorlopige voorziening van verzoekers 1
1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2. Gelet op het feit dat verzoekers 1 in een drietal verschillende straten van de wijk Monnikenhof wonen (Franciscushof, Norbertushof en Mariënhof), neemt de voorzieningenrechter naar voorlopig oordeel aan dat deze verzoekers belanghebbend zijn bij het door hen ingediende beroep betreffende de fictieve weigering handhavend op te treden tegen de kap van bomen in de wijk Monnikenhof.
3. Vanwege de weigering van verweerder om in goed overleg tijdelijk te stoppen met de kap van bomen ziet de voorzieningenrechter geen andere mogelijkheid dan op zeer korte termijn na de zitting een uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening te doen. Dat maakt, in combinatie met de incompleetheid van het dossier, dat de voorzieningenrechter niet tot kortsluiting over gaat en dus niet ook direct uitspraak doet in de hoofdzaak (SBR 12/122).
4. Op grond van artikel 1, onder b, van de Bomenverordening Vianen 2010 (hierna: de Bomenverordening) wordt onder houtopstand verstaan: één of meer bomen of boomvormers, of andere houtachtige gewassen, mogelijk onderdeel uitmakend van een boomzone of boomstructuur.
Op grond van artikel 1, onder e, van de Bomenverordening wordt onder beschermde houtopstand verstaan: een houtopstand die is vastgelegd op de Groene Kaart.
5. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Bomenverordening is het verboden beschermde houtopstand te vellen of te doen vellen. Het bevoegd gezag kan op grond van het tweede lid ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.
6. Verweerder neemt het standpunt in dat er voor de bomen die nu gekapt worden geen ontheffing nodig is, omdat er geen sprake is het vellen van een beschermde houtopstand.
7. Verzoekers stellen dat het onduidelijk is of een ontheffing moet worden verleend voor de bomen waarvoor verweerder geen verzoek om ontheffing heeft ontvangen. Daarnaast is het niet duidelijk wat de reden is dat de bomen worden gekapt en bestaat er reden aan te nemen dat kap plaats heeft in strijd met de Flora- en faunawet vanwege de - ook door verweerder erkende - aanwezigheid van ransuilen.
8. De voorzieningenrechter overweegt het volgende. Ter zitting is onvoldoende duidelijk geworden welke bomen worden gekapt zonder dat hiervoor ontheffing is verzocht (en verleend) als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Bomenverordening. Nu het niet duidelijk is welke bomen verweerder zonder ontheffing kapt, is niet uit te sluiten dat het beschermde houtopstanden betreft. Dat de kapactiviteiten in hun geheel vergunningvrij zijn, staat op grond van de thans aan de voorzieningenrechter beschikbare gegevens in ieder geval niet vast. Verder bestaat er onduidelijkheid of voor de bomen die zonder ontheffing gekapt worden een ontheffing op grond van artikel 10 en/of 11 van de Flora- en faunawet nodig is, gelet op de mogelijke aanwezigheid van ransuilen in de wijk Monnikenhof. Voorts is de voorzieningenrechter gebleken dat in de toelichting bij de Bomenverordening en de Groene Kaart sprake is van situaties waarin op grond van de locatie van een boom op de kaart niet eenduidig vast staat of voor een kap een ontheffing al dan niet nodig is. Kennelijk kan sprake zijn van een nadere afweging. Zo is voor kap van bomen op een zogenaamd bomenplein ontheffing nodig, tenzij sprake is van dunning. Niet is duidelijk of deze situaties aan de orde zijn bij de bomen die nu en binnen afzienbare termijn gekapt worden.
9. Mede gegeven de onomkeerbaarheid van de in geding zijnde kapactiviteiten ziet de voorzieningenrechter in dit alles voldoende aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen inhoudende dat alle kapactiviteiten in de wijk Monnikenhof worden gestaakt en gestaakt blijven tot zes weken nadat op het beroep van verzoekers is beslist.
10. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten. Verweerder dient wel het griffierecht aan verzoekers te vergoeden.
Ten aanzien van het verzoek om voorlopige voorziening van verzoekers 2
11. Voor verzoekers 2 geldt dat zij geen van allen een bodemprocedure hebben lopen tegen het besluit waar het verzoek om voorlopige voorziening op ziet. Het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht staat daardoor in de weg aan beoordeling van het verzoek voor zover dit door hen is ingediend.
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers 1 toe in die zin dat hij verweerder gelast er zorg voor te dragen dat alle kapactiviteiten in de wijk Monnikenhof per direct worden gestaakt en gestaakt blijven tot zes weken nadat op het beroep van verzoekers is beslist;
- verklaart verzoekers 2 niet-ontvankelijk in hun verzoek;
- gelast dat verweerder het door verzoekers betaalde griffierecht van € 156,-
vergoedt aan [eiser 1].
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. R. in ’t Veld, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.C. van Vuren, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.