ECLI:NL:RBMNE:2013:BY8341

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
828787 UC EXPL 12-13064
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Non-conformiteit bij de koop van een tweedehands camper met gebreken

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 9 januari 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een koper, aangeduid als [eiser], en een verkoper, aangeduid als [gedaagde], over de koop van een tweedehands camper. De koper had de camper op 3 juni 2011 opgehaald en na enkele weken gebruik meldde hij diverse gebreken, waaronder een defecte koppeling en andere technische mankementen. De koper heeft de verkoper in gebreke gesteld en uiteindelijk de koopovereenkomst ontbonden op 10 oktober 2011, omdat de camper niet voldeed aan de verwachtingen die hij op basis van de overeenkomst mocht hebben. De kantonrechter oordeelde dat de camper niet aan de overeenkomst voldeed, omdat het gebruik ervan een gevaar voor de verkeersveiligheid opleverde door een gebrek dat niet eenvoudig door de koper te ontdekken was. De rechter stelde vast dat de verkoper niet in staat was om de gebreken te herstellen en dat de koper niet aansprakelijk was voor de schade die voortvloeide uit het niet kunnen teruggeven van de camper, die inmiddels vernield en verdwenen was. De rechter veroordeelde de verkoper tot terugbetaling van de koopsom van € 4.500,- en een schadevergoeding van € 458,43, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten werden ook aan de verkoper opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
afdeling civiel recht
kantonrechter
zitting houdend in [woonplaats]
zaaknummer: 828787 UC EXPL 12-13064 MEH 4215
vonnis van 9 januari 2013
in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen: [eiser],
eiser,
gemachtigde: Jurofoon,
en
de besloten vennootschap
[gedaagde] BV,
onder meer h.o.d.n. Autobedrijf [gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats],
verder te noemen: [gedaagde],
gedaagde,
procederend bij haar directeur [gedaagde].
1. Het verloop van de procedure
De kantonrechter verwijst naar het tussenvonnis van 3 oktober 2012. De comparitie is gehouden op 6 december 2012, waarvan aantekening is gehouden. Hierna is uitspraak bepaald.
2. Feiten
2.1. Op 28 mei 2011 is tussen [gedaagde] en [eiser] een koopovereenkomst tot stand gekomen met betrekking tot een Peugeot Adriatik 610 2.5d, een camper uit december 1987, voor een prijs van € 4.500,- (inclusief BTW). [eiser] heeft een bedrag van € 200,- aanbetaald. [gedaagde] heeft de camper op marktnet.nl aangeprijsd met de bewoordingen:
“Een hele leuke en ruime camper niet nieuw maar zeker geschikt voor nog jarenlang rij en campeer plezier met een nieuwe apk.”
2.2. In zijn mail van 31 mei 2011 aan [eiser] schrijft [gedaagde]:
“de camper is net helemaal nageken
en alles werkt en voldoet na toebehoren”
2.3. Op 3 juni 2011 heeft [eiser] de camper bij [gedaagde] opgehaald en het restant van de koopprijs betaald.
2.4. Op 10 juni 2011 krijgt [eiser] pech met de camper toen hij met zijn partner [A] in Duitsland reed; hij trapte door de koppeling heen. Nadat de ADAC de camper naar garagebedrijf [bedrijf 1] in [vestigingsplaats] had gesleept, heeft [bedrijf 1] vastgesteld dat de koppelingskabel was afgebroken, omdat deze langs een scherpe rand schuurde.
2.5. Hierna hebben [A] (namens [eiser]) en [gedaagde] via sms met elkaar gecommuniceerd. Op 11 juni 2011 stuurt [A] een sms aan [eiser] met de volgende inhoud:
“Hi, zittend in een camper zonder koppeling, handrem, verlichting of enige elektriciteit terwijl ik nu thuis mijn dochter op moet halen vast in Leipzig! Ik wil de koop ontbinden & door jou de camper laten ophalen.”
[eiser] reageert:
“(…) Ik snap niet dat de koppeling nu al kapot kan zijn. En de verlichting werkt op de 2e accu, ik kan helaas niet de koop ontbinden en camper helemaal uit duitsland ophalen Wij geven altijd 1 dag garantie als alles werkt en goed rijdt, dit valt helaas onder eigen risico.”
2.6. Op 14 juni 2011 stuurt [eiser] vanuit Leipzig een mail aan [gedaagde] waarin hij gebreken opsomt, zoals een niet werkende ruitensproeier, niet-functionerende dashboard- en cabineverlichting, roestvorming aan de velgen, waterschade rechtsvoor aan de auto en een loszittend fietsenrek.
2.7. Op 17 juni 2011 stelt [eiser] [gedaagde] in gebreke en verzoekt hij hem de in de brief genoemde gebreken binnen twee weken te herstellen dan wel een andere camper te leveren.
2.8. Op 22 juli 2011 onderwerpt de RDW de camper op verzoek van [eiser] aan een herkeuring. In het herkeuringsrapport schrijft de RDW:
“(…)
1. Accu ondeugdelijk bevestigd.
2. Remschijven voor links en rechts meer dan 50% corrosie.
3. Remleiding naar achter vertoont putcorrosie.
4. Remvertraging bedrijfsrem onvoldoende (3,25 m/sec2).
5. Remvertraging handrem onvoldoende ( 1,0 m/sec2).
6. Uitlaat niet over de gehele lengte gasdicht.
Conclusie
Voertuig in algemeen in matig/slechte staat en ten onrechte goedgekeurd op 4 maart 2011 t.a.v. punt 2 en 3.”
Na de herkeuring heeft [eiser] de camper verplaatst naar de nabijgelegen algemene transportparkeerplaats aan de Montageweg 11 in Nieuwegein.
2.9. Met zijn brief van 29 augustus 2011 ontbindt [eiser] de koopovereenkomst. Hij verzoekt [gedaagde] een afspraak te maken om de camper op te halen op de parkeerplaats in Nieuwegein.
2.10. Op 10 oktober 2011 stuurt mr. Creusen, de gemachtigde van [eiser], een brief aan [gedaagde] waarin zij de koopovereenkomst primair vernietigt op grond van dwaling en subsidiair ontbindt wegens wanprestatie.
2.11. In zijn mail van 11 juni 2012 aan Creusen schrijft [gedaagde] dat [eiser] een opknapcamper heeft gekocht en er niet van uit mocht gaan dat deze camper onderhoudsvrij gebruikt zou kunnen worden.
2.12. Op enig moment is de camper op de parkeerplaats vernield. Inmiddels is de camper zelfs verdwenen.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert na eiswijziging dat de kantonrechter bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, samengevat:
primair
1. voor recht verklaart dat de koopovereenkomst op 10 oktober 2011 is ontbonden op grond van wanprestatie, althans deze te ontbindt;
2. [gedaagde] veroordeelt tot terugbetaling van de koopsom van € 4.500,- alsmede tot betaling van schadevergoeding van € 885,69, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2011;
subsidiair
3. voor recht verklaart dat de koopovereenkomst op 10 oktober 2011 is vernietigd op grond van dwaling, althans deze vernietigt;
4. [gedaagde] veroordeelt tot terugbetaling van de koopsom van € 4.500,- alsmede tot betaling van schadevergoeding van € 885,69, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2011;
primair en subsidiair
5. [gedaagde] veroordeelt in de buitengerechtelijke kosten conform Voorwerk II;
6. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van de procedure.
3.2. [eiser] legt – kort samengevat – aan zijn vordering ten grondslag dat de camper niet de eigenschappen heeft die hij op grond van de overeenkomst mocht verwachten. Omdat [gedaagde] niet bereid was de gebreken te herstellen, mocht [eiser] de overeenkomst ontbinden. Verder is [gedaagde] gehouden de schade te vergoeden die het gevolg is van de tekortkoming. Deze schade bestaat uit:
- de verzekeringspremie van € 96,25
- de motorrijtuigenbelasting van € 331,-
- de kosten van garage [bedrijf 1] van € 124,69
- hotelovernachtingen in Duitsland ten bedrag van € 250,-
- de kosten van repatriëring van € 38,74
- de kosten van herkeuring van € 45,-.
Verder beroept [eiser] zich op dwaling. Hij stelt daartoe dat [gedaagde] essentiële informatie heeft achtergehouden en hem heeft voorgelogen over de eigenschappen ervan. Als hij deze informatie had gehad, dan zou hij de koopovereenkomst niet hebben gesloten, aldus [eiser].
3.3. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 7:17 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) moet een afgeleverde (gekochte) zaak aan de overeenkomst voldoen. Uit artikel 7:17 lid 2 BW volgt dat een zaak niet aan de overeenkomst voldoet als zij, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper daarover heeft gedaan, niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van die overeenkomst mocht verwachten.
Voornoemd artikel brengt mee dat een koper van een auto mag verwachten dat de auto de eigenschappen bezit die nodig zijn voor normaal gebruik van de auto, te weten het deelnemen aan het verkeer. De auto moet deze eigenschappen bezitten bij aflevering, maar als een gebrek zich binnen zes maanden openbaart, wordt op grond van artikel 7:18 lid 2 BW bij een consumentenkoop, waarvan hier sprake is, uitgegaan van het vermoeden dat dit gebrek dan al bij aflevering aanwezig was. Een uitzondering op dit wettelijk vermoeden kan worden gemaakt als de aard van de zaak of de aard van het gebrek zich daartegen verzet.
4.2. Vaststaat dat de RDW op 22 juli 2011 tot de conclusie is gekomen dat de Peugeot op 4 maart 2011 ten onrechte is goedgekeurd, omdat sprake was van twee veiligheidsgebreken. Verder is niet in geschil dat de koppelingskabel op 10 juni 2011 is gebroken. In zijn mail van 14 juni 2011 stelt [eiser] dat de camper nog veel meer gebreken heeft (zie r.o. 2.6).
4.3. Tijdens de comparitie heeft [gedaagde] aangevoerd dat sprake is van normale slijtage van de remmen en de koppelingskabel. Kennelijk bedoelt hij hiermee te zeggen dat de mankementen aan de remmen en de gebroken koppelingskabel te verwachten en dus geen gebreken zijn, althans dat deze niet aanwezig waren op het moment van de koop.
4.4. De kantonrechter oordeelt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] de camper heeft gekocht om daarmee aan het verkeer deel te nemen. Uit de door [gedaagde] geplaatste advertentie blijkt ook dat de camper daarvoor bedoeld is. Immers prijst hij de Peugeot aan als geschikt “voor nog jarenlang rij en campeer plezier” (zie r.o. 2.1). Bij de koop van een tweedehands auto, die bestemd is om aan het verkeer deel te nemen, wordt volgens vaste rechtspraak aangenomen dat de auto niet aan de overeenkomst beantwoordt, als het gebruik van de auto een gevaar voor de verkeersveiligheid oplevert door een gebrek, dat niet eenvoudig door de koper is te ontdekken (zie onder meer HR 15 april 1994, NJ 1995, 614 en HR 8 juli 2005, NJ 2006, 22).
Bij een APK-keuring wordt onder meer gelet op verkeersveiligheid. Het spreekt voor zich dat als een auto niet wordt goedgekeurd vanwege problemen met de remmen (of vanwege het bestaan van die problemen niet goedgekeurd had mogen worden), de verkeersveiligheid in het geding is. Dit betekent dat de camper in beginsel niet aan de overeenkomst beantwoordt en er dus sprake is van een non-conforme zaak.
Het pas op 11 juni 2012 ingenomen standpunt van [gedaagde] dat [eiser] een opknapcamper heeft gekocht (zie r.o. 2.11), wordt als ongeloofwaardig gepasseerd, omdat dit in tegenspraak is met het feit dat [gedaagde] de Peugeot heeft aangeprijsd als een camper die geschikt is voor jarenlang rij- en kampeerplezier.
4.5. Voor zover [gedaagde] bedoelt te zeggen dat [eiser] de gebreken had behoren te ontdekken, gaat de kantonrechter daaraan voorbij. Weliswaar is een APK-keuring een momentopname en geen garantie voor de afwezigheid van alle gebreken, maar omdat bij deze keuring onder meer specifiek wordt gelet op verkeersveiligheid, mocht [eiser] er in redelijkheid van uitgaan dat veilig met de Peugeot op de openbare weg kon worden gereden. Op [eiser] rustte dan ook geen verplichting zelfstandig onderzoek te doen naar de veiligheidsaspecten die in het licht van een APK-keuring worden beoordeeld.
4.6. Met betrekking tot het verweer dat de gebreken niet aanwezig waren op het moment van de koop, overweegt de kantonrechter als volgt. Omdat [eiser] een camper van 24 jaar oud met een aanzienlijk kilometrage voor een vrij gering bedrag van € 4.500,- heeft gekocht, moet hij rekening houden met gebruikelijke slijtage, waardoor ook gebreken kunnen ontstaan binnen zes maanden na levering die bij de levering nog niet bestonden.
Uit het keuringsrapport van 4 maart 2011 blijkt dat de Peugeot door [bedrijf 2] in [vestigingsplaats] is gekeurd bij een kilometerstand van 230.547. Deze keuring heeft plaatsgevonden voordat [gedaagde] de Peugeot inkocht. De RDW heeft de Peugeot aan een herkeuring onderworpen bij een kilometerstand van 232.215. Dit betekent dat [eiser] niet meer dan 1.668 km met de camper kan hebben gereden, hetgeen in overeenstemming is met zijn stelling dat hij van Gorredijk naar Utrecht en van Utrecht naar Leipzig is gereden. Mede gelet op de aard van de door de RDW vastgestelde gebreken, waaronder vergaande corrosie van de remmen (zie r.o. 2.8), is het erg onwaarschijnlijk dat deze gebreken juist net in de korte periode dat [eiser] met de camper reed (slechts zeven dagen), zijn ontstaan. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat de gebreken aan de remmen al aanwezig waren bij aflevering.
4.7. Het voorgaande leidt ertoe dat de Peugeot niet beantwoordt aan de overeenkomst, zodat [eiser] in beginsel gerechtigd was de overeenkomst buitengerechtelijk te ontbinden. De vraag of de gebroken koppelingskabel en de overige door [eiser] gestelde problemen eveneens moeten leiden tot het oordeel dat de camper non-conform is, hoeft dan ook niet te worden beantwoord.
4.8. Tijdens de zitting heeft [gedaagde] betoogd dat hem geen redelijke mogelijkheid is geboden de gebreken te herstellen. Ter onderbouwing hiervan stelt hij zich onder meer op het standpunt dat van hem niet verwacht mag worden dat hij de camper helemaal in Leipzig ophaalt, zoals [eiser] hem heeft verzocht (zie r.o. 2.5). De kantonrechter verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
4.9. Op grond van artikel 7:22 leden 1 en 2 in samenhang met artikel 7:21 lid 3 BW is de koper gerechtigd de koopovereenkomst te ontbinden als de verkoper, kort gezegd, in gebreke blijft zijn herstelverplichtingen na te komen. Anders gezegd: de koper moet de verkoper eerst in de gelegenheid stellen de gebreken te herstellen. Vaststaat dat [eiser] [gedaagde] op 17 juni 2011 in gebreke heeft gesteld en hem heeft verzocht de gebreken binnen twee weken te herstellen (zie r.o. 2.7). Vaststaat ook dat [gedaagde] deze termijn ongebruikt voorbij heeft laten gaan. Evenmin heeft latere correspondentie tussen (de gemachtigde van) [eiser] en [gedaagde] ertoe geleid dat laatstgenoemde de gebreken wenste te herstellen. Dit betekent dat [eiser] [gedaagde] een redelijke mogelijkheid tot herstel heeft gegeven waarvan [gedaagde] geen gebruik heeft gemaakt, zodat [eiser] gerechtigd was de koopovereenkomst te ontbinden.
4.10. Ontbinding brengt op grond van artikel 6:271 BW mee dat op partijen de verplichting rust de ontvangen prestaties ongedaan te maken. Dat wil zeggen dat [gedaagde] de koopprijs van € 4.500,- moet restitueren en [eiser] de camper moet teruggeven. Tijdens de comparitie is over dit laatste punt discussie tussen partijen ontstaan. Volgens [gedaagde] zal [eiser] tekort schieten in zijn verplichting de camper terug te geven, omdat deze vernield en verdwenen is. [eiser] op zijn beurt heeft het vermoeden dat [gedaagde] achter de vernieling en latere verdwijning van de camper zit.
4.11. Vaststaat dat [eiser] de camper niet aan [gedaagde] terug kan geven. Uit het bepaalde in artikel 7:10 lid 4 BW volgt dat de koper schadeplichtig is als hij van het ogenblik af dat hij redelijkerwijs rekening moet houden met het feit dat hij de zaak zal moeten teruggeven, niet als een zorgvuldig schuldenaar voor het behoud van die zaak heeft gezorgd. De kantonrechter is van oordeel dat deze situatie zich hier niet voordoet en overweegt daartoe als volgt.
4.12. [eiser] heeft toegelicht dat hij na de herkeuring door de RDW niet meer met de camper mocht rijden. Omdat de camper niet op het terrein van de RDW mocht blijven staan, heeft hij deze met toestemming en onder toezicht van de RDW verplaatst naar een onbeheerde parkeerplaats dicht in de buurt van de RDW (zie r.o. 2.8). [A], de schoonzus van [eiser], heeft vanuit haar woning uitzicht op deze parkeerplaats. Vervolgens heeft [eiser] [gedaagde] verzocht de camper op te halen, maar deze heeft dat – ook nadat hij daartoe op 10 en 27 oktober 2011 door de gemachtigde van [eiser] was gesommeerd – geweigerd. Op enig moment daarna is de camper ernstig vernield en later verdwenen, aldus [eiser]. Van de vernieling is volgens [eiser] aangifte gedaan.
[gedaagde] heeft deze toelichting niet weersproken, zodat de kantonrechter van de juistheid ervan uitgaat.
Gelet op het feit dat [eiser] niet meer met de camper mocht rijden en niet de mogelijkheid had de camper op het terrein van de RDW te stallen, heeft hij naar het oordeel van de kantonrechter adequaat gehandeld door de camper onder begeleiding van de RDW te parkeren op een parkeerplaats. Dit geldt temeer omdat deze parkeerplaats zich bevindt in de buurt van de woning van zijn schoonzus, zodat zij tot op zekere hoogte toezicht op de camper kon houden. Daar komt bij dat [eiser] de zaak niet op zijn beloop heeft gelaten, doordat hij [gedaagde] meermalen heeft verzocht de camper op te halen, hetgeen [gedaagde] heeft geweigerd. Uit de overgelegde e-mailcorrespondentie blijkt verder dat [eiser] vervolgens aan [gedaagde] heeft meegedeeld de camper op kosten van laatstgenoemde te zullen terugbrengen.
4.13. Onder deze omstandigheden is niet in te zien in welk opzicht [eiser] zich als onzorgvuldig schuldenaar heeft gedragen. Dit leidt ertoe dat hem niet kan worden toegerekend dat hij zijn restitutieverplichting ten opzichte van [gedaagde] niet kan nakomen. De vraag of [gedaagde] betrokken is bij de vernieling en verdwijning van de camper, hoeft niet beantwoord te worden.
4.14. Op grond van artikel 6:78 BW is [eiser] tot schadevergoeding gehouden voor zover hij – met inachtneming van de regels van ongerechtvaardigde verrijking – met deze tekortkoming voordeel heeft genoten dat hij bij een behoorlijke nakoming niet zou hebben gehad, waarbij de aan [gedaagde] toekomende schadevergoeding ten hoogste het bedrag van dit voordeel kan betreffen. Omdat gesteld noch gebleken is dat [eiser] enig voordeel heeft genoten van het niet teruggeven van de camper, komt aan [gedaagde] geen schadevergoeding toe.
4.15. Op grond van het voorgaande zal [gedaagde] worden veroordeeld tot het terugbetalen van de koopsom van € 4.500,-.
4.16. Met betrekking tot de door [eiser] gevorderde schadevergoeding van € 885,69 (bedoeld zal zijn: € 885,68) oordeelt de kantonrechter als volgt.
Tijdens de zitting heeft de schoonzus van [eiser] verklaard dat zij de kentekenhoudster van de camper was, zodat zij de verzekeringspremies (€ 96,25) en de wegenbelasting (€ 331,-) heeft betaald. Omdat zij geen partij is bij de koopovereenkomst, kan [gedaagde] niet ten opzichte van haar tekort zijn geschoten, zodat hij op grond van artikel 6:74 BW jegens haar niet schadeplichtig is. Alleen al hierom komen voornoemde kosten van in totaal € 427,25 niet voor vergoeding in aanmerking.
Tegen de overige gevorderde schadeposten is geen gemotiveerd verweer gevoerd. Deze zullen worden toegewezen. Dit leidt ertoe dat [gedaagde] gehouden is het resterende bedrag van € 458,43 aan schade te vergoeden.
4.17. Tegen de gevorderde wettelijke rente is evenmin verweer gevoerd. De kantonrechter stelt evenwel vast dat de gemachtigde van [eiser] [gedaagde] in haar brief van 10 oktober 2011 sommeert de koopprijs en de schade binnen één week, dus uiterlijk 17 oktober 2011, (terug) te betalen. Dit heeft [gedaagde] niet gedaan. De gevorderde rente zal dan ook vanaf 18 oktober 2011 worden toegewezen.
4.18. Met betrekking tot de gevorderde buitengerechtelijke kosten hanteert de kantonrechter conform het rapport Voorwerk II het uitgangspunt dat het moet gaan om verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
[eiser] heeft ter onderbouwing van de gestelde buitengerechtelijke incassokosten enkele (standaard)sommatiebrieven overgelegd en een opsomming gegeven van een aantal standaardwerkzaamheden dat in het kader van een incassozaak moet worden verricht. Daarmee is niet althans onvoldoende gesteld en onderbouwd dat daadwerkelijk verdergaande buitengerechtelijke incassokosten zijn gemaakt voor verrichtingen als hiervoor omschreven. De kosten waarvan [eiser] vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten, zodat de kantonrechter dit onderdeel van de vordering zal afwijzen.
4.19. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 99,45
- vast recht € 207,00
- salaris gemachtigde € 500,00 (2 punten x tarief € 250,00)
Totaal € 806,45
5. De beslissing
De kantonrechter
5.1. veroordeelt [gedaagde] aan [eiser] te betalen een bedrag van € 4.500,00 ten titel van restitutieverplichtingen, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 18 oktober 2011 tot de voldoening,
5.2. veroordeelt [gedaagde] aan [eiser] te betalen een bedrag van € 458,43 ten titel van schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 18 oktober 2011 tot de voldoening,
5.3. veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 806,45, waarin begrepen € 500,00 aan salaris gemachtigde,
5.4. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann, kantonrechter, en is bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2013.