ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ0346

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C-16-328108 - HA ZA 12-997
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.C. Hagedoorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot niet-ontvankelijkheid in civiele procedure tussen exploitatiemaatschappij en gedaagde B.V. over beëindiging samenwerkingsovereenkomst

In deze civiele procedure tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eiseres] EXPLOITATIEMAATSCHAPPIJ en [gedaagde] (NETHERLANDS) B.V. staat de incidentele vordering tot niet-ontvankelijkheid centraal. De partijen hebben samengewerkt op het gebied van marketingcommunicatie en reclame voor het merk [gedaagde] in Nederland, waarbij een overeenkomst op 18 april 2005 werd gesloten. Deze overeenkomst is stilzwijgend voortgezet tot en met 31 december 2010. De gedaagde B.V. heeft de beëindiging van de overeenkomst per brief van 30 september 2010 aan [eiseres] medegedeeld.

In het incident vordert [gedaagde] B.V. dat de rechtbank [eiseres] niet-ontvankelijk verklaart in haar vorderingen. [eiseres] voert verweer en stelt dat de gedaagde B.V. primair gehouden is de overeenkomst voort te zetten. De rechtbank oordeelt dat de vraag of [eiseres] ontvankelijk is in haar vorderingen een materieel geschilpunt betreft dat in de hoofdzaak dient te worden beoordeeld. De rechtbank verklaart [gedaagde] B.V. niet-ontvankelijk in haar vordering en veroordeelt haar in de proceskosten van het incident, die aan de zijde van [eiseres] tot op heden zijn begroot op € 452,00.

De uitspraak is gedaan door mr. S.C. Hagedoorn en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2013. De zaak zal weer op de rol komen voor conclusie van antwoord op 20 maart 2013.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Civiel recht
zitting houdend te Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/328108 / HA ZA 12-997
Vonnis in incident van 6 februari 2013
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] EXPLOITATIEMAATSCHAPPIJ,
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. A.W.M. Roozeboom te Schiedam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] (NETHERLANDS) B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. P.M. Thissen te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] B.V. genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de incidentele conclusie van antwoord houdende beroep op niet-ontvankelijkheid;
- de incidentele conclusie van antwoord;
- de akte uitlating producties van [gedaagde] B.V.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. Inleiding
2.1. [eiseres] en [gedaagde] B.V. hebben samengewerkt op het gebied van marketingcommunicatie en reclame voor het merk [gedaagde] in Nederland. Hiertoe is op 18 april 2005 een overeenkomst tussen partijen gesloten. Deze overeenkomst is nadien stilzwijgend voortgezet tot en met (in ieder geval) 31 december 2010.
2.2. Bij brief van 30 september 2010 heeft [gedaagde] B.V. de beëindiging van de overeenkomst per 31 december 2010 aan [eiseres] medegedeeld. De inhoud van deze brief luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“(…)
Zoals reeds telefonisch besproken, bevestig ik met dit schrijven de beëindiging van ons contract. De samenwerkingsafspraak tussen [A] (o&p) BV, [B].com BV en [gedaagde] Fashion (NL) BV, [gedaagde] (Netherlands) BV eindigt op 31-12-2010.
De heer [X] en de heer [Y] zullen binnenkort contact met u opnemen over een pitch betreffend de mediabesteding van [gedaagde] (Netherlands) B.V. voor in de toekomst.
(…)”
3. De beoordeling in het incident
3.1. [gedaagde] B.V. vordert dat de rechtbank [eiseres] niet-ontvankelijk verklaart in haar vorderingen. [eiseres] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.2. In de hoofdzaak vordert [eiseres] primair veroordeling van [gedaagde] B.V. tot voortzetting c.q. nakoming van de samenwerkingsovereenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde] B.V. voor onbepaalde tijd. Subsidiair vordert [eiseres] veroordeling van [gedaagde] B.V. om een redelijke opzegtermijn in acht te nemen van ten minste twee jaren, althans een opzegtermijn van een jaar, althans een door de rechtbank te bepalen opzegtermijn. [eiseres] legt aan haar vordering in de hoofdzaak – samengevat – ten grondslag dat [gedaagde] B.V. primair gehouden is de overeenkomst tussen partijen voort te zetten en subsidiair en meer subsidiair dat [gedaagde] B.V. een redelijke opzegtermijn in acht dient te nemen.
3.3. [gedaagde] B.V. stelt zich ter onderbouwing van haar incidentele vordering op het standpunt dat niet zij, maar de in Zwitserland gevestigde vennootschap [gedaagde] Trading AG (hierna: [gedaagde] AG) aangesproken dient te worden in het geval [eiseres] de beëindiging van de samenwerking wenst aan te vechten.
3.4. Ten aanzien van het beroep van [gedaagde] B.V. op niet-ontvankelijkheid van [eiseres] in haar vorderingen wordt het volgende overwogen. [gedaagde] B.V. dient in haar incidentele vordering zelf niet-ontvankelijk te worden verklaard. Hiertoe wordt het volgende overwogen. Uitgangspunt is dat een in de loop van het geding geopend incident in beginsel ongeschikt is voor het verkrijgen van een beslissing waardoor op grond van inhoudelijke waardering van de over en weer betrokken stellingen op één of meer punten een einde wordt gemaakt aan het door de rechter te beoordelen geschil in de hoofdzaak. (vgl. Gerechtshof Amsterdam, 11 januari 2011, LJN BP3548).
3.5. De rechtbank is van oordeel dat de vraag of [eiseres] al dan niet ontvankelijk is in haar vorderingen jegens [gedaagde] B.V. in beginsel een materieel geschilpunt betreft dat in de hoofdzaak dient te worden beoordeeld. Tussen [eiseres] en [gedaagde] B.V. zijn in de hoofdzaak immers in geschil de antwoorden op de vragen of tussen [eiseres] en [gedaagde] B.V., zoals [eiseres] stelt doch [gedaagde] B.V. betwist, of tussen [eiseres] en [gedaagde] AG, zoals [gedaagde] B.V. stelt en [eiseres] op haar beurt weerspreekt, een overeenkomst tot stand is gekomen op grond waarvan [eiseres] na 31 december 2010 werkzaamheden heeft uitgevoerd op het gebied van marketingcommunicatie en reclame voor het merk [gedaagde] in Nederland.
3.6. [gedaagde] B.V. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.
4. De beslissing
De rechtbank
in het incident
4.1. verklaart [gedaagde] B.V. niet-ontvankelijk in haar vordering,
4.2. veroordeelt [gedaagde] B.V. in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 452,00,
4.3. verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
4.4. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 20 maart 2013 voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C. Hagedoorn en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2013.?