ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ1084

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
841603 UE VERZ 12-1652 4091
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens veranderingen in de omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter op 16 januari 2013 uitspraak gedaan over het verzoek van [verzoeker] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder]. [Verzoeker] heeft op 13 november 2012 een verzoekschrift ingediend, waarin hij primair om ontbinding vroeg op basis van een dringende reden en subsidiair vanwege veranderingen in de omstandigheden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een vertrouwensbreuk is ontstaan tussen partijen, maar oordeelt dat de feiten en omstandigheden niet voldoende zijn om te spreken van een dringende reden. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vertrouwensbreuk moet worden beschouwd als een verandering in de omstandigheden die billijkheidshalve tot een einde van de dienstbetrekking moet leiden. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 1 februari 2013, zonder toekenning van een vergoeding aan [verzoeker]. Tevens is bepaald dat de proceskosten worden gecompenseerd, zodat elke partij haar eigen kosten draagt. [Verzoeker] is in de gelegenheid gesteld om het verzoek in te trekken tot 30 januari 2013. De kantonrechter heeft benadrukt dat het risico van de ontbinding geheel bij [verzoeker] ligt, aangezien er geen verwijtbare situaties zijn vastgesteld die aan [verweerder] kunnen worden toegeschreven. De kantonrechter heeft ook aangegeven dat een verzoek tot matiging van het concurrentiebeding op een later moment moet worden ingediend, wanneer de omstandigheden duidelijker zijn.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
sector handel en kanton
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 841603 UE VERZ 12-1652 4091
beschikking van 16 januari 2013
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [verzoeker],
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. N.H.G. Beltman,
tegen:
de besloten vennootschap
[verweerder] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
verder ook te noemen [verweerder],
verwerende partij,
gemachtigde: mr. R.L. Boerman.
Het verloop van de procedure
[verzoeker] heeft op 13 november 2012 een verzoekschrift ingediend.
[verweerder] heeft een verweerschrift ingediend.
Het verzoek is ter zitting van 18 december 2012 behandeld. Daarvan is aantekening gehouden.
Hierna is uitspraak bepaald.
De motivering
1.
[verzoeker], geboren op [1958], is op 1 januari 1995 in dienst van (de rechtsvoorganger van) [verweerder] getreden.
Het laatstgenoten brutoloon bedraagt € 4.464,72 per maand, inclusief vakantiebijslag.
2.
Verzocht wordt door [verzoeker], die werknemer is, ontbinding van de arbeidsovereenkomst, primair vanwege een dringende reden en subsidiair vanwege veranderingen in de omstandigheden die billijkheidshalve spoedig tot het einde van de dienstbetrekking moeten leiden.
[verzoeker] is van mening dat hem ten laste van [verweerder] een vergoeding moet worden toegekend ter hoogte van
€ 205.374,- bruto. Er is een ernstige vertrouwensbreuk ontstaan. Het begon in 2008 toen de eerste rimpelingen ontstonden die te maken hadden met onrust op de werkvloer. Er deed zich een echtscheiding voor bij de directie, maar ook de economische crisis liet zich gelden. In met mei 2011 deelde de werkgever mee dat hij de zaak wilde opheffen. Dat gebeurde niet, maar daarna bleef toch onvrede op het werk bestaan. Het structurele probleem van omzetvermindering bleef. [verzoeker] heeft in mei 2012 een open gesprek gehad met de werkgever over de omstandigheid dat het wellicht in de toekomst ging leiden tot een sluiting. [verzoeker] heeft in juni 2011 een aanbieding gehad van de Duitse firma [firma] om bij haar in dienst te treden. Dit bedrijf is een concurrent van [verweerder]. Indien er nog steeds sprake was van een moeizame financiële positie bij [verweerder], wilde [verzoeker] een overstap gaan maken als de gelegenheid zich voordeed. Door [verzoeker] is gevraagd naar de levensvatbaarheid van [verweerder]. De werkgever heeft meegedeeld [verzoeker] te houden aan zijn concurrentiebeding. Op 3 september 2012 is [verzoeker] op non-actief gesteld. Bij de zij-ingang sprak zijn werkgever hem aan en deelde mede dat [verzoeker] zijn spullen diende in te leveren. [verzoeker] deelde mee dat hij nog steeds in dienst was, zodat hij dit verzoek niet kon plaatsen. Tijdens dit gesprek is de werkgever met een vorkheftruck vlak langs [verzoeker] gereden en heeft [verweerder] de vorkheftruck vervolgens pal achter de auto van [verzoeker] geparkeerd, zodat [verzoeker] niet meer met de auto weg kon rijden. [verzoeker] was totaal van slag en in paniek en heeft de politie gebeld en meegedeeld dat hij werd gegijzeld en heeft verzocht om politie-assistentie. [verzoeker] heeft vervolgens geprobeerd de auto langs de vorkheftruck te manoeuvreren om te proberen de auto van het terrein van de werkgever te krijgen, maar dat is niet gelukt. Van schrik heeft [verzoeker] een uitwijkmanoeuvre gemaakt waarbij zijn auto is beschadigd. Na bemiddeling door de politie heeft [verzoeker] zijn telefoon, sleutel en kaart van het alarm afgegeven. [verweerder] wilde ook een laptop maar die had [verzoeker] op dat moment niet bij zich. De auto is vervolgens door de politie op verzoek van [verweerder] doorzocht en de laptop is niet aangetroffen. De politie heeft ervoor gezorgd dat de vorkheftruck werd weggereden door een werknemer van [verweerder]. Dit alles veroorzaakte een ernstige vertrouwensbreuk. Het incident kan zelfs reden zijn dringende reden aan te nemen.
Het geldende concurrentiebeding dient voorts te worden gematigd in die zin dat wordt bepaald dat concurrentiebeding geen betrekking heeft op werkzaamheden die in Duitsland zullen worden verricht. Ook is de periode van twee jaar naar de mening van [verzoeker] niet redelijk en komt voor matiging in aanmerking. Naar de mening van [verzoeker] dient het concurrentiebeding beperkt te worden tot een periode van zes maanden. Een vergoeding in de vorm van een vernietiging of matiging van concurrentiebeding wordt door [verzoeker] billijk geacht.
3.
[verweerder] voert verweer waarop de kantonrechter hieronder, indien nodig, zal terugkomen. De vertrouwensbreuk wordt erkend, maar de toekenning van een vergoeding is niet aan de orde. De werknemer wil zelf weg en er is geen enkele reden om aan te nemen dat de werkgever verwijtbaar heeft gehandeld. De werkgever heeft de werknemer immer een goede werknemer gevonden, zij het dat hij de laatste tijd wel erg graag in dienst wil treden bij de concurrentie. Het concurrentiebeding zal op een later moment bij de rechter aan de orde moeten worden gesteld, omdat thans nog geenszins duidelijk is onder welke omstandigheden en hoe [verweerder] in kan gaan op de eis van de werknemer dat een matiging moet plaatsvinden zowel ten aanzien van de klantenkring of het geografisch bereik als ten aanzien van de duur. [verweerder] wil haar reactie op het verzoek van [verzoeker] af laten hangen van het moment dat bekend zal zijn wie de nieuwe werkgever zal zijn. Dat is op dit moment niet duidelijk.
4.
De kantonrechter komt tot het volgende oordeel.
4.1.
Een vertrouwensbreuk wordt door [verweerder] erkend. Dit vormt voldoende reden om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. De vraag die partijen verdeeld houdt is op welke grondslag tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, te weten een dringende reden of veranderingen in de omstandigheden, moet worden geconcludeerd.
4.2.
Allereerst is door [verzoeker] aangevoerd dat een dringende reden als grond voor de ontbinding van de onderhavige arbeidsovereenkomst moet worden gebruikt. De kantonrechter is van oordeel dat het complex van feiten en omstandigheden dat door [verzoeker] is aangevoerd onvoldoende reden is om te spreken van een dringende reden. Gewezen wordt door de werknemer op de wijze waarop, nadat de werknemer heeft geweigerd om zijn spullen in te leveren (na op non-actief te zijn gesteld), de werkgever het ertoe heeft geleid dat een incident op de parkeerplaats van [verweerder] plaatsvond. De kantonrechter is evenwel van oordeel dat, als het incident al kan worden gezien als iets dat door de werkgever is uitgelokt en bijgevolg zou moeten leiden tot een reden die voor de werknemer dringend is, ook bij het laten beoordelen van een dringende reden voor de werknemer in het kader van ontbindingsverzoek dat gegrond is op art. 7: 685 BW, de werknemer niet behoort te dralen met het neerleggen van het verzoek tot ontbinding. Het ten spoedigste indienen van een verzoekschrift tot ontbinding is een snelle actie die in de plaats komt van de onverwijldheid waarmee een ontslag op staande voet volgens art 7:677 lid 1 BW in andere omstandigheden moet worden gegeven of genomen. In dit geval heeft [verzoeker] ruim twee maanden gewacht met de indiening van het verzoekschrift waarbij is gevraagd vast te stellen of er sprake is van een dringende reden en daarmee heeft [verzoeker] naar het oordeel van de kantonrechter te lang gedraald.
Overigens merkt de kantonrechter ten overvloede nog op dat, indien de werknemer met de (in casu niet bereikte) constatering dat sprake is van een dringende reden wil bewerkstelligen te ontkomen aan de werking van het voor hem geldende concurrentiebeding, een door de kantonrechter gegeven beschikking in het kader van artikel 7:685 BW geen gezag van gewijsde zal hebben in een procedure tussen partijen die gebaseerd zal zijn op een vordering tot nakoming van het concurrentiebeding.
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat de vertrouwensbreuk moet worden beschouwd als de in art. 7:685 lid 2 BW bedoelde veranderingen in de omstandigheden die billijkheidshalve spoedig tot een einde van de dienstbetrekking moeten leiden.
4.4.
De volgende vraag luidt of het billijk is aan de werknemer een vergoeding toe te kennen. De kantonrechter heeft evenwel niet kunnen constateren dat de werkgever iets gedaan heeft ten gevolge waarvan het uitgangspunt in de Aanbevelingen van de Kring van kantonrechters dat de werknemer, die om ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzoekt, met C = 0 start, zal moeten worden verlaten. [verzoeker] en [verweerder] hebben zich tijdens het incident zo over en weer gedragen dat schuld aan het gebeurde niet grotendeels bij de een of de ander kan worden gelegd. Van andere verwijtbare situaties is niet gebleken. Het risico van een ontbinding van de arbeidsovereenkomst ligt dus geheel bij [verzoeker]. Bijgevolg is er ook geen reden om het concurrentiebeding alvast te matigen, nog afgezien van de omstandigheid dat een matiging van een concurrentiebeding niet bij verzoekschrift dient te gebeuren en bovendien pas op een later moment zal moeten worden gevorderd, wanneer het in dienst treden bij de concurrent redelijk concreet wordt.
4.5.
Het bovenstaande beduidt dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden op grond van gewichtige redenen, bestaande uit veranderingen in de omstandigheden, zonder toekenning aan de werknemer van een vergoeding.
4.6.
Op grond van bepaalde in artikel 7: 685 lid 10 BW zal [verzoeker] in de gelegenheid worden gesteld om het verzoek in te trekken.
4.7.
De kantonrechter ziet termen te proceskosten te compenseren in die zin dat elke partij haar eigen kosten draagt, behalve indien de werknemer inderdaad het verzoek intrekt. In dat geval zal [verzoeker] in de kosten van de procedure worden veroordeeld.
De beslissing
De kantonrechter:
stelt [verzoeker] in de gelegenheid uiterlijk 30 januari 2013 het verzoek in te trekken;
en voor het geval het verzoek niet tijdig wordt ingetrokken:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 februari 2013 vanwege veranderingen in de omstandigheden, zonder toekenning aan [verzoeker] ten laste van [verweerder] van een vergoeding;
compenseert de proceskosten in die zin, dat partijen de eigen kosten dragen;
en voor het geval het verzoek tijdig wordt ingetrokken:
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten aan de zijde van [verweerder], tot de uitspraak van deze beschikking begroot op
€ 400,- aan salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J.M. de Laat, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2013.