ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ1132

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600541-11 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/600541-11 (P)
vonnis van de meervoudige strafkamer van 22 januari 2013.
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [1954]
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[woonplaats], [adres]
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 januari 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de advocaat, mr. R.C. Vermeer, naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 1 januari 2004 tot en met 3 februari 2011 [slachtoffer] heeft gestalkt.
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem ten laste gelegde feit heef begaan en baseert zich daarbij op de verklaring van aangeefster, de bevindingen van de politie, de bijgevoegde brieven en de verklaring van verdachte.
Verdachte heeft wederrechtelijk stelselmatig inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster gemaakt door aangeefster te dwingen contact te dulden en vrees aan te jagen dat zij niet zou rusten voordat verdachte zou rusten. De officier justitie wijst daarbij op de aard, inhoud en frequentie van de brieven en op het feit dat aangeefster geen contact wenste.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het ten laste gelegde feit en verzoekt de rechtbank dan ook om verdachte daarvan vrij te spreken.
Verdachte heeft weliswaar brieven, kaarten en e-mails gestuurd aan aangeefster, maar hij wist niet dat aangeefster geen contact wenste. Verdachte heeft aldus, in ieder geval tot aan de aangifte, niet wederrechtelijk gehandeld.
Voorts heeft verdachte voornoemde brieven, kaarten en e-mails niet stelselmatig aan aangeefster gestuurd en waren voornoemde stukken bovendien niet bedreigend.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en overweegt daartoe als volgt.
4.3.1 Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
[slachtoffer] heeft in de periode 1975-1978 een relatie gehad met verdachte. Sinds het einde van die relatie stuurt verdachte haar brieven, kaarten en e-mails op zowel haar privé- als haar werkadres met daarin onder andere bedreigingen en eisen.
In 2004 ontving [slachtoffer] meerdere brieven van verdachte. Alle brieven gingen over het verleden en bevatten soms dreigementen en eisen dat [slachtoffer] moest reageren. Tevens belde verdachte een aantal maal.
In 2006 ontving [slachtoffer] een brief van verdachte waarin hij haar smeekte antwoord te geven op een drietal vragen. Tevens ontving zij twee kaarten van hem, waaronder een geboortekaart. Daarna volgden weer brieven met eisen.
In 2009 ontving [slachtoffer] en e-mail van verdachte met een herhaling van eerder toegezonden teksten. Ook stuurde verdachte een aantal kaarten en brieven naar haar werkadres. Tevens heeft verdachte een keer aan de deur gestaan met een kaart.
In 2010 ontving [slachtoffer] opnieuw brieven van verdachte. Zo stuurde verdachte haar een brief met een tekst van een psychologische thriller genaamd ‘Tristan en Isolde’. In die brief stond onder andere ‘Ieder ander zou alsnog haar auto of haar protserige kantoorvilla laten opblazen’. Tevens stuurde hij haar de tekst ‘Ik zie je de twaalfde!’ Eind 2010 ontving [slachtoffer] weer een brief van verdachte. In die brief stond onder andere: ‘Er is van de liefde niets meer over en ik voel alleen nog maar blinde haat en walging. Ik wil genoegdoening voor je verraad.’
In 2011 ontving [slachtoffer] een envelop op haar werk. Daarin zaten een verjaardagskaart en een brief.
[slachtoffer] voelt zich door het handelen van verdachte bedreigd.
Verdachte heeft bekend dat hij brieven, kaarten en e-mails heeft gestuurd naar [slachtoffer] met daarin onder andere een relaas over hun relatie.
4.3.2 Aanvullende bewijsoverwegingen
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte niet wist dat aangeefster geen contact wenste en is dan ook van mening dat verdachte niet wederrechtelijk heeft gehandeld. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat in geval van belaging voor de wederrechtelijkheid van het contact niet van belang is of de verdachte wist dat het slachtoffer hiervan al dan niet was gediend.
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat verdachte niet stelselmatig contact heeft gezocht met aangeefster en dat de contacten die er waren niet bedreigend waren.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging en overweegt daartoe dat de brieven, kaarten en e-mails die verdachte aan [slachtoffer] heeft gestuurd gezien de duur, frequentie, aard en inhoud een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer opleveren.
Verdachte stelt dat hij [slachtoffer] nimmer heeft bedreigd. In de kern beroept hij zich daarbij hetzij op een letterlijke interpretatie van zijn berichten, hetzij op de stelling dat sommige uitlatingen door [slachtoffer] ten onrechte als bedreigend zijn opgevat, omdat hij met die opmerkingen iets heel anders wilde zeggen. Verdachte miskent daarbij dat zijn uitlatingen niet los kunnen worden gezien van het feit dat hij [slachtoffer] al een groot aantal jaren brieven stuurt met verwijten en eisen om genoegdoening. De uitlatingen van verdachte zijn van dien aard dat ze in deze omstandigheden zonder meer als bedreigend kunnen worden aangemerkt. Ook verdachte zelf lijkt dit te erkennen, nu hij in een van zijn e-mails aan [slachtoffer] heeft geschreven ‘Mijn pijn er verdriet vertaalden zich in agressieve brieven, met de illusie dat ik daarmee je excuses zou afdwingen’.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
in de periode van 1 januari 2004 tot en met 3 februari 2011, in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer], door telkens met het oogmerk die [slachtoffer], te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen,
immers heeft hij, verdachte, in die periode telkens opzettelijk en met grote regelmaat
- in 2004 brieven, bestemd voor die [slachtoffer] gestuurd naar haar woon- en/of kantooradres met daarin onder andere een (bedreigend) relaas betreffende hun relatie en
- telefonisch contact gezocht met die [slachtoffer] en
- in 2006 een geboortekaart en brieven, bestemd voor die [slachtoffer], gestuurd naar haar woon- en/of kantooradres met daarin onder andere het verzoek antwoorden te geven op zijn vragen en
- in 2009 een e-mailbericht, kaarten en brieven bestemd voor die [slachtoffer], gestuurd naar haar woon- en/of kantooradres met een herhaling van eerder toegezonden teksten en bij die [slachtoffer] op haar kantooradres aan de deur heeft gestaan en
- in 2010 brieven, bestemd voor die [slachtoffer], gestuurd op haar woon- en/of kantooradres met daarin onder andere een tekst van een psychologische thriller, genaamd “Tristan en Isolde” met daarin de bedreigende teksten, onder andere: “ieder ander zou alsnog haar protserige kantoorvilla en auto zou opblazen” en “zie je de 12e!” en dat hij voor haar liefde niets meer voelt maar alleen nog blinde haat en walging en “ik wil genoegdoening voor je verraad” en
- in 2011 een envelop met daarin een brief en een verjaardagskaart, bestemd voor die [slachtoffer], gestuurd naar haar kantooradres en aldus een situatie gecreëerd, waarin die [slachtoffer] zich (voortdurend) bedreigd voelde.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als belaging.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het psychologisch onderzoek pro justitia van 27 november 2011 van G.G. Haringsma, psycholoog, en van het psychiatrisch onderzoek pro justitia van 6 oktober 2011 van H.P. Onkenhout, psychiater. In deze rapporten wordt onder meer het volgende geconstateerd.
Verdachte is lijdende aan een ziekelijke stoornis in de vorm van een dwangstoornis en een depressieve stoornis. Hiervan was ook sprake ten tijde van het ten laste gelegde feit en het ten laste gelegde kan hieruit deels worden verklaard. De onderzoekers concluderen dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd.
De rechtbank neemt de conclusies uit de rapporten van de psycholoog en de psychiater over en oordeelt dat het feit verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Overeenkomstig dit oordeel kan niet worden gezegd dat verdachte niet strafbaar is. Er is voorts ook geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straffen en maatregelen
8.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met een proeftijd van drie jaren. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat daarbij als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, met een algeheel contactverbod, ook als dat inhoudt het bekijken van het Linked-in profiel van [slachtoffer], en een behandelverplichting, wordt opgelegd.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de door de officier van justitie geëiste voorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden gematigd. De verdediging kan zich vinden in een behandelverplichting bij de psychiater die verdachte reeds bezoekt, maar ziet geen noodzaak voor reclasseringstoezicht.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft jarenlang zijn ex-vriendin [slachtoffer] belaagd door haar brieven, kaarten en e-mails te sturen over hun toenmalige relatie. Verdachte eiste daarin op dreigende toon excuses van haar. In dat verband stelt hij dat hij het verleden alleen kan verwerken indien zijn [slachtoffer] haar excuses aanbiedt voor hetgeen tijdens hun relatie heeft plaatsgevonden. Daarbij zou het hem, aldus verdachte, al helpen als de rechtbank zou bepalen dat excuses op hun plaats zijn.
De rechtbank overweegt dat het in deze zaak niet gaat om de vraag of excuses al dan niet op hun plaats zijn. Kern van deze zaak is eigenlijk de vraag of verdachte het recht heeft om excuses af te dwingen. Dat recht heeft verdachte niet. Hoezeer excuses in de beleving van verdachte ook op hun plaats zijn, verdachte moet accepteren dat hij geen voor hem bevredigende excuses van [slachtoffer] heeft gekregen en ook nooit zal krijgen. Door op deze wijze te proberen excuses af te dwingen heeft verdachte op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer].
Dat de gebeurtenissen tijdens de relatie uiteindelijk zo’n grote invloed hebben gehad op het leven van verdachte, vloeit meer voort uit de wijze waarop verdachte hiermee is omgegaan dan uit de gebeurtenissen zelf. Verdachte zal een manier moeten vinden om deze periode af te sluiten, zonder excuses van [slachtoffer]. De rechtbank vindt het in dat verband positief dat verdachte zich inmiddels uit eigen beweging onder behandeling heeft laten stellen van een psychiater. Voorts houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte sinds medio 2011 geen contact meer heeft opgenomen met [slachtoffer]. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte, al dan niet ten gevolge van de druk van een strafzaak, wel in staat is zijn innerlijke drang om [slachtoffer] te schrijven op andere wijze kan kanaliseren. De rechtbank verwacht dan ook dat van een voorwaardelijke gevangenisstraf verdachte zal weerhouden van het zoeken van contact met [slachtoffer].
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening voorts gehouden met:
- een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 29 november 2012, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit;
- een hem betreffend psychologisch onderzoek pro justitia van 27 november van G.G. Haringsma, psycholoog, inhoudende de conclusie dat bij verdachte sprake is van een dwangstoornis en een depressieve stoornis en inhoudende het advies om aan verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke staf op te leggen met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht en de verplichting om zich ambulant te laten behandelen;
- een hem betreffend psychiatrisch onderzoek pro justitia van 6 oktober 2011 van H.P. Onkenhout, psychiater, inhoudende de conclusie dat bij verdachte sprake is van een dwangstoornis en een depressieve stoornis en inhoudende het advies om aan verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke staf op te leggen met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, een contactverbod en de verplichting om zich ambulant te laten behandelen;
De officier van justitie heeft een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van drie jaren gevorderd. De rechtbank is, in het licht van het voorgaande en gelet op hetgeen voor soortgelijke feiten onder soortgelijke omstandigheden wordt opgelegd, van oordeel dat met een lagere straf kan worden volstaan.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met een proeftijd van drie jaren passend en noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Met deze voorwaardelijke straf en de bijkomende voorwaarden wordt beoogd dat verdachte zowel zijn behandeling bij de psychiater, als het zich onthouden van contact met het slachtoffer zal voortzetten. De rechtbank ziet geen aanleiding om daarbij te bepalen dat het verdachte verboden is om het Linked-in profiel van [slachtoffer] te bekijken.
De rechtbank legt het reclasseringstoezicht slechts op om controle op de naleving van de bijzondere voorwaarden mogelijk te maken. De rechtbank ziet geen toegevoegde waarde in meer omvattend reclasseringstoezicht.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 285b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
belaging.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van vier maanden.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van drie jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
* zich voor het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maakt;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken en/of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
* gedurende de proeftijd op geen enkele actieve wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer];
* zijn behandeling bij zijn psychiater voortzet, dan wel dat hij zich laat behandelen door een andere psychiater;
* zich onmiddellijk onder toezicht en leiding van Reclassering Nederland laat stellen, enkel ten behoeve van de controle op de hiervoor gestelde voorwaarden.
Geeft aan genoemde instelling opdracht veroordeelde bij de naleving van die voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L.M.G. de Weerd, voorzitter,
mrs. P.W.G. de Beer en E.A. Messer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G.C. van de Ven - de Vries, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 januari 2013.