ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ1310

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/701797-12 [P]
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en veroordeling voor zware mishandeling met gevangenisstraf

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 februari 2013 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat de bewezen verklaarde handelingen geen aanmerkelijke kans op de dood opleverden. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte wel schuldig was aan zware mishandeling. De feiten vonden plaats op 20 oktober 2012 in Utrecht, waar de verdachte samen met anderen het slachtoffer zwaar heeft mishandeld, resulterend in een tweezijdige kaakbreuk, een zware hersenschudding en een schouderluxatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door deze te slaan en te schoppen. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit zelfverdediging, maar de rechtbank verwierp dit verweer, omdat niet aannemelijk was dat er sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 6 maanden op, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die een schadevergoeding van € 7.941,20 had gevorderd, waarvan € 5.934,15 werd toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de schade tot dat bedrag een rechtstreeks gevolg was van het bewezen verklaarde feit.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
parketnummer: 16/701797-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 15 februari 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1992] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
gedetineerd in PI Nieuwegein, HvB Nieuwegein te Nieuwegein
raadsman mr. M.J. Lamers, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 1 februari 2013, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 20 oktober 2012 te Utrecht heeft geprobeerd samen met anderen [slachtoffer] van het leven te beroven (primair), dan wel samen met anderen zwaar lichamelijk letstel heeft toegebracht (subsidiair), dan wel openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen die [slachtoffer] (meer subsidiair).
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste heeft begaan.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat - samengevat - uitsluitend kan worden vastgesteld dat door verdachte een vuistslag is gegeven als gevolg waarvan de kaak van aangever mogelijk is gebroken, en dat verdachte een trap heeft gegeven in de richting van het hoofd van aangever. Volgens de verdediging kan echter niet worden vastgesteld dat verdachte aangever daarbij ook heeft geraakt.
Voorts is de verdediging van mening dat er geen sprake is van een strafrechtelijk verwijtbare rol van mededaders, en dat er dus geen bewijs is voor openlijke geweldpleging en/of medeplegen.
De verdediging heeft tot slot betoogd dat voor zover de rechtbank van oordeel is dat een trap door verdachte tegen het hoofd van aangever bewezen kan worden geacht, sprake is van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en niet van een poging tot doodslag.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Vrijspraak
Het primair ten laste gelegde, te weten de poging tot doodslag, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt daartoe dat de bewezen verklaarde handelingen geen aanmerkelijke kans op de dood opleveren. De verdachte zal daarom van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
4.3.2 Bewijsmiddelen
Op 6 november 2012 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van op 20 oktober 2012, tussen 20:30 en 21:00 uur, te Utrecht tegen hem gepleegd geweld, als gevolg waarvan hij zowel links als rechts een kaakbreuk heeft opgelopen, alsmede een zware hersenschudding en een linker schouder uit de kom.
Uit de medische informatie van de Spoedeisende Hulp van de UMC Utrecht blijkt dat bij aangever sprake was van een hersenschudding, een schouderluxatie links, een kaakbreuk zowel links als rechts en een dislocatie van het rechter kaakkopje.
Van het letsel op het voorhoofd van aangever, een rode aftekening met scherp afgetekende randen van een gebruikt voorwerp, zijn foto’s gemaakt en aan het dossier toegevoegd .
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij op 20 oktober 2012 boodschappen deed in het winkelcentrum Overvecht te Utrecht en dat hij twee jongens zag ruziën. Hij hoorde jongen 2 tegen jongen 1 zeggen: “Wat heb je bij mij thuis gedaan, bij mij thuis, waar ik woon” en “Kom maar buiten de camera”. Getuige [getuige 1] weet zeker dat jongen 2 de eerste klap heeft uitgedeeld en dat jongen 2 heel boos was. Hij zag dat jongen 2 op jongen 1 bleef inslaan en stompen, terwijl jongen 1 op de grond lag. Getuige [getuige 1] hoorde jongen 1 schreeuwen dat hij pijn had. Bij de rechter-commissaris heeft getuige [getuige 1] verklaard dat de jongens beiden op de grond lagen en dat de jongen met de krullen, zijnde aangever, onderop lag.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij op 20 oktober 2012 boodschappen aan het doen was op de Roelantdreef te Utrecht, dat toen zij aankwam bij de hoofdingang van de Albert Heijn zij twee jongens zag staan die een schreeuwende woordenwisseling hadden. Zij zag dat jongen 2 met zijn rechtervuist jongen 1, de jongen met krullende haar, in zijn gezicht raakte en dat jongen 1 op de grond viel. Zij zag vervolgens dat jongen 2 jongen 1 een schop in het gezicht gaf en zij hoorde jongen 1 schreeuwen van de pijn. Bij de rechter-commissaris heeft getuige [getuige 2] verklaard dat het slaan van jongen 1 een tijdje is doorgegaan en dat jongen 1 nog door jongen 2 in zijn gezicht is geschopt.
De beelden van de beveiligingscamera’s, locatie Roelantdreef te Utrecht, zijn uitgekeken en ook ter terechtzitting getoond. Verbalisant [verbalisant] verklaart in zijn proces-verbaal van bevindingen dat op de camerabeelden onder meer is te zien dat er omstreeks 20:39 uur een onbekende man (NN 1) ongeduldig heen en weer loopt in en uit het winkelcentrum Overvecht te Utrecht. Om 20:41:33 uur komt het slachtoffer het winkelcentrum uitlopen en wordt direct door de onbekende man naar achteren geduwd en daarna vastgepakt bij zijn jas.
Op de beelden van 20:42:15 ziet verbalisant dat de onbekende man zijn rechterarm ter hoogte van zijn schouder langs zijn gezicht naar achteren brengt en vervolgens strekt in de richting van het gezicht van het slachtoffer, dat de onbekende man kennelijk opzettelijk en met kracht een gebalde vuist in het gezicht van het slachtoffer slaat, waardoor het hoofd van het slachtoffer naar achteren beweegt. Om 20:42:23 verdwijnen de onbekende man en het slachtoffer uit beeld.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij de onbekende man (NN 1) op de camerabeelden is. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij aangever een stomp op zijn mond heeft gegeven, dat hij daarvan een afdruk op de knokkels van zijn rechterhand had en dat hij een trappende beweging naar aangever heeft gemaakt.
4.3.3 Bewijsoverwegingen
De rechtbank leidt uit de rode aftekening op het voorhoofd van aangever af, dat aangever met kracht is geraakt door een geschoeide voet.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is verdachte verantwoordelijk is voor het zwaar lichamelijk letsel dat aan aangever is toegebracht doordat verdachte aangever heeft gestompt, geslagen en met een geschoeide voet één maal in het gezicht heeft getrapt. Voor het verweer van de verdediging dat aangever een deel van het letsel mogelijk op een iets later tijdstip, te weten op de parkeerplaats voor de Albert Heijn, heeft opgelopen door een val op een motorkap, en dat het letsel derhalve niet volledig is toe te rekenen aan verdachte, biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten. Dit verweer wordt derhalve verworpen.
Op grond van de dossierstukken, de getoonde camerabeelden en het verhandelde ter terechtzitting, waarbij gelijktijdig met de onderhavige strafzaak ook de strafzaken van de medeverdachten zijn behandeld, kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de medeverdachten een actieve rol hebben gespeeld bij het jegens aangever gebruikte geweld. Dit oordeel is door de rechtbank vastgelegd in vonnissen van heden met de parketnummers 16/656419-12 en 16-656434-12. Van een medeplegen is derhalve geen sprake.
Het subsidiair ten laste gelegde feit acht de rechtbank op grond van hetgeen hiervoor is overwogen wettig en overtuigend bewezen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
subsidiair
op 20 oktober 2012 te Utrecht aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een tweezijdige kaakbreuk en een zware hersenschudding en een schouder uit de kom), heeft toegebracht, door deze opzettelijk
- (meermalen) met (veel) kracht (met zijn vuist(en)/hand(en)) op/tegen diens hoofd/gezicht te slaan en/of te stompen (waardoor die [slachtoffer] op de grond is gevallen, althans terecht is gekomen) en
- (vervolgens) bovenop die [slachtoffer] te gaan zitten en/of vanuit die positie die
[slachtoffer] (opnieuw) (meermalen) (met zijn vuist(en)/hand(en)) (met kracht) op/tegen diens hoofd/gezicht en/of (elders) tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en
- (vervolgens) (die op de grond liggende [slachtoffer] met veel kracht en met geschoeide voet) tegen diens (voor)hoofd te trappen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
5.1.1 De standpunten van de verdediging en van de officier van justitie
De verdediging heeft betoogd dat de vuistslag van verdachte geboden was ter afwending van een dreigende aanranding met een mes door aangever. Het slaan van aangever toen verdachte bovenop aangever zat en het maken van een trappende beweging, waren, aldus de verdediging, het gevolg van een hevige gemoedsbeweging bij verdachte.
De verdediging is dan ook van mening dat een geslaagd beroep op noodweer, noodweerexces kan worden gedaan. Mocht de rechtbank de aanwezigheid van een mes of een scherp voorwerp niet aannemelijk achten, dan kan een geslaagd beroep op putatief noodweer(exces) worden gedaan.
De officier van justitie is van mening dat geen sprake is van noodweer en dus geen noodweerexces. Verdachte had weg moeten lopen, maar hij was, zoals uit de getoonde camerabeelden blijkt, aangever aan het opwachten.
5.1.2 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk geworden dat er sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding door aangever jegens verdachte. Uit de camerabeelden blijkt immers dat niet aangever maar verdachte de agressor was. Dat aangever verdachte zou hebben gedreigd met een mes of met een scherp voorwerp acht de rechtbank onvoldoende aannemelijk geworden. Het enkele feit dat bij verdachte op 22 oktober 2012 een kras op zijn buik kon worden waargenomen, is daarvoor onvoldoende.
Het beroep op noodweer(exces) en putatief noodweer wordt dan ook verworpen.
Er zijn overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
zware mishandeling
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van 3 jaren en met aftrek van de dagen die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat wanneer de rechtbank toekomt aan een strafoplegging in verband met zware mishandeling of openlijke geweldpleging, aan verdachte maximaal 6 maanden gevangenisstraf op te leggen, conform de richtlijnen van het LOVS.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf wordt rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft [slachtoffer] zwaar mishandeld door hem te slaan/stompen en te schoppen, waarbij sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Van slachtoffers van mishandeling is bekend dat zij een dergelijke gebeurtenis als traumatisch kunnen ervaren en dat zij nog lang last kunnen hebben van gevoelens van onveiligheid. Ook bij [slachtoffer] is nog sprake van gevoelens van angst, zo blijkt uit zijn slachtofferverklaring van 30 januari 2013. Daarnaast ervaart hij nog steeds veel lichamelijke klachten.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 14 december 2012, waaruit blijkt dat verdachte voor de onderhavige strafzaak geen relevante documentatie heeft.
Door de reclassering wordt in het reclasseringsadvies d.d. 20 november 2012 het recidiverisico als laag ingeschat.
De officier van justitie is bij haar eis uitgegaan van een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Nu de rechtbank slechts de zware mishandeling bewezen acht, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank acht, alles afwegende en rekening houdend met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd , een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden passend en geboden.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 7.941,20 voor het ten laste gelegde feit, te weten € 2.191,20 aan materiële schade en € 5.750,- aan immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 5.934,15 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 1.934,15 ter zake van materiële schade en € 4.000,- ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het gaat daarbij over de door de benadeelde partij opgevoerde kosten van de kwijtgeraakte mobiele telefoons, ten bedrage van € 207,96, een deel van het Eigen Risico
ten bedrage van € 43,09, en tweemaal parkeergeld ten bedrage van € 6,-.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen alsmede de wettelijke rente toewijzen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 27, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
zware mishandeling
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 5.934,15, waarvan € 1.934,15 ter zake van materiële schade en € 4.000,- ter zake van immateriële schade, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 20 oktober 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], € 5.934,15 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 64 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Vanwersch, voorzitter, mr. M.A.A.T. Engbers en
mr. L.M.G. de Weerd, rechters, in tegenwoordigheid van A. Heijboer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 15 februari 2013.
Mr. M.A.A.T. Engbers is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.