RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/654583-12 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 22 februari 2013
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1994],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[woonplaats], [adres].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 februari 2013. De zaak is tegelijk, maar niet gevoegd, behandeld met de zaken tegen medeverdachte en broer [medeverdachte 1] onder de parketnummers 16/654310-12 en 16/654545-12.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de advocaat, mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op 4 juni 2012 te Zeist primair samen met anderen heeft geprobeerd in te breken in een woning, subsidiair opzettelijk behulpzaam is geweest bij die poging;
feit 2: op 11 mei 2012 te Zeist openlijk geweld heeft gepleegd tegen [naam];
feit 3: in de periode van 25 januari tot en met 8 februari 2012 niet naar school is geweest.
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op het volgende.
Ten aanzien van feit 1: de aangifte, de verklaring van de getuige, het sporenonderzoek, het vergelijkend glasonderzoek en de aanwezigheid van enkel de verdachte en de medeverdachten (die passen in het gegeven signalement) in de buurt van de plaats delict zonder dat verdachte daarvoor een aannemelijke verklaring heeft.
Ten aanzien van feit 2: de bevindingen van de politie naar aanleiding van het bekijken van de camerabeelden en het gesprek met het slachtoffer en de verklaringen van zowel verdachte als de medeverdachte.
Ten aanzien van feit 3: het proces-verbaal van schoolverzuim en de verklaring van verdachte. Stage lopen is onderdeel van de leergang en daarom is er sprake van schoolverzuim.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en voert daartoe aan dat de match, welke is voortgekomen uit het glasvergelijkend onderzoek, het enige bewijs is dat in de richting van verdachte wijst, maar dat dit bewijs geen statistische bewijswaarde heeft en voorts niet wordt ondersteund door enig ander bewijs.
De verdediging refereert zich ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit aan het oordeel van de rechtbank.
De verdediging refereert zich ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit eveneens aan het oordeel van de rechtbank. De verdediging merkt daarbij op dat ten laste is gelegd dat verdachte niet naar school is geweest, terwijl verdachte in feite heeft verzuimd om naar zijn stage te gaan.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
4.3.1 Ten aanzien van feit 1
4.3.1.1 Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 4 juni 2012 is ‘s nachts geprobeerd in te breken in de woning van de ouders van
[A], gelegen aan de [adres] te [woonplaats]. Met een breekvoorwerp is er gewrikt in de sluitnaad van een draairaam, waarbij de ruit is gebroken.
Die nacht heeft getuige [getuige] omstreeks 01.55 uur waargenomen dat enkele personen bij voornoemde woning stonden. Hij hoorde glasgerinkel.
Verbalisanten hebben, na de melding van voornoemde poging tot woninginbraak, omstreeks 01.59 uur in de buurt van de plaats delict een onderzoek ingesteld. Verbalisanten zagen op een afstand van ongeveer 400 meter van de plaats delict een auto uitparkeren. Dit voertuig was op dat moment het enige rijdende voertuig in die buurt. In de auto zaten verdachte en nog twee andere jongens. In de auto lagen onder andere sokken, handschoenen en een schroevendraaier. Tevens bleek later dat in de onderbroek van verdachte en de onderbroeken van de andere jongens handschoenen dan wel sokken zaten.
Op de kleding van verdachte en de twee andere jongens zijn glasdeeltjes aangetroffen welke zijn onderworpen aan een glasvergelijkend onderzoek met het glas van de gesneuvelde ruit. Bij zowel verdachte als bij de andere twee jongens matchte één of meer glasdeeltjes met de bij de poging inbraak gesneuvelde ruit. Voor verdachte geldt hierbij dat voor één van de op zijn kleding aangetroffen glasdeeltjes het veel waarschijnlijker is dat dit glasdeeltje afkomstig is van de vernielde ruit, dan wanneer het afkomstig is van een willekeurig ander voorwerp.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.3.1.2 Nadere overwegingen ten aanzien van de verklaring van verdachte.
Verdachte heeft verklaard dat hij die nacht, samen met de medeverdachten, bij zijn zieke tante in Rotterdam op bezoek is geweest en dat zij bij hun aanhouding op te terugweg waren, maar nog in de auto zaten om een sigaretje te roken.
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte onaannemelijk. Op de vraag waar die tante dan precies woont, kon verdachte geen antwoord geven. Hij verklaarde hierover dat hij voor het bezoek aan zijn tante gebruik had gemaakt van een navigatiesysteem. Bij het onderzoek aan de auto is echter geen navigatiesysteem aangetroffen. Daarbij komt dat die nacht tussen 00.00 en 02.00 uur het voertuig waarin verdachte zat, niet is gesignaleerd op het traject Utrecht-Rotterdam.
4.3.1.3 Nadere overwegingen ten aanzien van het glasvergelijkend onderzoek.
De verdediging heeft aangevoerd dat de match, welke is voortgekomen uit het glasvergelijkend onderzoek, het enige bewijs is dat in de richting van verdachte wijst, terwijl dat dit bewijs geen enkele statistische bewijswaarde heeft en voorts niet wordt ondersteund door enig ander bewijs. De verdediging verwijst daarbij naar de brief van het NFI d.d. 21 november 2012.
Hoewel de conclusie van het glasvergelijkend onderzoek geen statistische bewijswaarde heeft, sluit dit onderzoek evenmin uit dat het bij verdachte aangetroffen glas wèl afkomstig is van de vernielde ruit.
De rechtbank beziet de conclusies van het glasvergelijkend onderzoek in onderling verband en nauwe samenhang met het feit dat verdachte relatief kort na de melding van de inbraak met twee anderen is aangetroffen in de directe omgeving van de plaats delict, de bij verdachte en de anderen aangetroffen inbrekersvoorwerpen (handschoenen en sokken in onderbroek alsmede schroevendraaier in auto), de onaannemelijke verklaring van verdachte over wat hij die nacht heeft gedaan, dit laatste mede in het licht van de verklaring van verbalisanten die in de APU Houten in de cellengang de andere verdachte tegen verdachte hoorde schreeuwen: ’[verdachte], tante Rotterdam, Rotterdam’ . Daarom acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, samen met de anderen, heeft geprobeerd in te breken in de woning. De rechtbank heeft daarbij tevens meegewogen dat er niet alleen bij verdachte op zijn kleding glas is aangetroffen dat matcht met het glas van de vernielde ruit, maar ook bij de twee andere jongens met wie verdachte samen was.
4.3.2 Ten aanzien van feit 2
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 11 mei 2012 was [naam] op de parkeerplaats van winkelcentrum De Clomp te Zeist, toen hij een groep jongens tegenkwam.
Verdachte sloeg [naam]. [medeverdachte 1] bemoeide zich vervolgens met het gevecht dat tussen verdachte en [naam] ontstond. [naam] kwam tijdens het gevecht op het parkeerterrein terecht, alwaar een auto aan kwam rijden. Terwijl de auto nog reed dwong verdachte, door van korte afstand dreigend op die achterwaarts van hem weglopende [naam] af te lopen, uiteindelijk die [naam] tegen de auto en op de motorkap, waar [naam] ruggelings op terecht kwam, en sloeg hij hem een paar keer. Het gevecht tussen verdachte en [naam] ging vervolgens door tegen de rechterkant van de auto.
[medeverdachte 1] greep [naam] en trok hem over zijn heup tegen de grond. Verdachte sloeg vervolgens [naam], die door [medeverdachte 1] op de grond werd gehouden.
Nadat de jongens uit elkaar waren gehaald liep [medeverdachte 1] weer in de richting van [naam]. [medeverdachte 1] duwde en sloeg [naam] meermalen. [naam] viel daarop tegen een auto en
[medeverdachte 1] trapte [naam] tegen zijn lichaam.
[naam] heeft aan het geweld twee wondjes in zijn gezicht en een zwelling aan zijn linkerslaap overgehouden.
Verdachte heeft bekend dat hij [naam] heeft geslagen.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich, samen met een ander, te weten [medeverdachte 1], heeft schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [naam] en aldus het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan. Hoewel verdachte [naam] niet heeft aangeraakt kort voor [naam] op de motorkap terecht kwam heeft hij hem wel van zeer nabij op de auto gedwongen en direct daarna, terwijl die [naam] op de motorkap lag, geslagen. De rechtbank verstaat dit als ‘duwen’.
4.3.3 Ten aanzien van feit 3
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en zal verdachte daarvan dan ook vrijspreken.
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt dat verdachte in de hem ten laste gelegde periode heeft verzuimd naar zijn stageadres te gaan, waartoe verdachte verplicht was in het kader van zijn opleiding. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte heeft verzuimd zijn school te bezoeken. Dit laatste is ten laste gelegd en kan aldus niet wettig en overtuigend worden bewezen.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting aangevoerd dat zowel het volgen van lessen als het stagelopen eenzelfde leergang betreffen, waardoor het stagelopen ook door de tenlastelegging wordt gedekt. De rechtbank is, met de officier van justitie, van mening dat stagelopen en het volgen van lessen eenzelfde leergang betreffen. Dit staat echter niet op die wijze verwoord in de tenlastelegging.
De rechtbank acht op grond van de onder 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1. Primair
op 4 juni 2012 te Zeist, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres] weg te nemen goederen van hun gading, toebehorende aan de ouders van [A], en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen door middel van braak, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, als volgt heeft gehandeld: hebbende hij, verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s) met een breekvoorwerp het raam aan de voorzijde van genoemde woning geforceerd, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
op 11 mei 2012 te Zeist, met een ander, op de openbare weg, op een parkeerplaats van winkelcentrum De Clomp, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam], welk geweld bestond uit het meermalen met kracht slaan van en trappen tegen die [naam] en het tegen een rijdende auto duwen en slaan van die [naam] en het tegen de grond trekken en slaan van die [naam], welk gepleegd geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad, te weten twee wondjes in het gezicht en een zwelling bij de linkerslaap.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar als
feit 1, primair: poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
feit 2: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straffen en maatregelen
8.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 120 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 79 dagen voorwaardelijk voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met als bijzondere voorwaarde de Maatregel voor Hulp en Steun, waarvan zes maanden in het kader van ITB Plus, ook als dat inhoudt een behandeling bij een forensisch psychiatrische instelling als De Waag of Kade 17 of een soortgelijke instelling. De officier van justitie heeft voorts een werkstraf van 38 uren gevorderd, met bevel, voor het geval dat verdachte de werkstraf niet naar behoren (heeft) verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 19 dagen. De officier van justitie heeft tot slot de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarde gevorderd.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat een voorwaardelijke gevangenisstraf, welke gelijk is aan het tot aan de zitting door verdachte ondergane voorarrest, voldoende is. De verdediging kan zich vinden in de bijzondere voorwaarden zoals die door de officier van justitie zijn geëist.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft samen met anderen geprobeerd in te breken in een woning. Aan het plegen van woninginbraken tilt de rechtbank zwaar. Woninginbraken veroorzaken niet alleen de nodige materiële schade, maar maken ook een forse inbreuk op de privacy en het veiligheidsgevoel van de bewoners. Het is voor hen vaak bijzonder onaangenaam om te leven met de wetenschap dat een vreemde in hun woning is geweest en hun persoonlijke bezittingen heeft doorzocht of daartoe in ieder geval een poging heeft gedaan. Verdachte heeft daarbij op geen enkel moment stilgestaan en enkel oog gehad voor zijn eigen behoeften.
Verdachte heeft samen met een ander een jongen die hij kende, om een voor die jongen onbekende reden, geslagen en geschopt. Dit gebeurde midden op de parkeerplaats van een winkelcentrum. Door dit handelen heeft verdachte het slachtoffer niet alleen pijn gedaan en letsel toegebracht, maar heeft hij het slachtoffer ook angst aangejaagd. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van geweld, ook lang nadat dit zich heeft voorgedaan, nog de nadelige psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Voorts roept een dergelijke openlijke geweldpleging bij de omstanders, en ook in de samenleving, gevoelens van onrust en onveiligheid op. De rechtbank neemt verdachte dit zeer kwalijk.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 20 december 2012, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor (gekwalificeerde) diefstallen en voor openlijke geweldpleging;
- een de verdachte betreffend psychologisch onderzoek pro justitia d.d. 12 juni 2012, opgesteld door J.S.H. Stolk, GZ-psycholoog, inhoudende de conclusie dat verdachte zwakbegaafd is en lijdende is aan een gedragsstoornis Niet Anderszins Omschreven (NAO), waardoor er bij verdachte problemen zijn op het gebied van zijn geweten en hij zich niet door regels laat inperken. De omgang met delinquente leeftijdsgenoten en de opvoedingssituatie waarbij de ouders geen zicht en grip hebben op het functioneren van verdachte buitenshuis zijn hierbij eveneens van belang;
- een hem betreffend rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 25 januari 2013, opgesteld door R.J. Verhoek, raadsonderzoeker, inhoudende het advies om aan verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, onder de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich in het kader van de Maatregel voor Hulp en Steun, waarvan zes maanden ITB Plus, houdt aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering, ook als deze aanwijzingen inhouden dat de jeugdige zich onder behandeling van een bepaalde deskundige of bepaalde instantie (zoals De Waag of Kader17) zal stellen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie voor de duur van 90 dagen, met aftrek van de periode die verdachte in voorarrest heeft gezeten, en een werkstraf van 60 uren passend en noodzakelijk zijn. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel van de jeugddetentie, te weten 49 dagen, voorwaardelijk op te leggen. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Deze voorwaardelijke straf maakt voorts de oplegging mogelijk van de, naar het oordeel van de rechtbank nooddzakelijke, Maatregel voor Hulp en Steun, waarvan zes maanden in het kader van ITB Plus, en een verplichte behandeling.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zal de rechtbank bevelen dat de genoemde voorwaarde en het op grond van artikel 77aa uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77v, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141, 311 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1, primair: poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
feit 2: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 90 (negentig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 49 (negenenveertig) dagen, van deze jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
* zich voor het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maakt;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken en/of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
* dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen gegeven door of namens de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht, afdeling Jeugdreclassering te Utrecht in het kader van de hierbij opgelegde Maatregel voor Hulp en Steun, waarvan zes maanden in het kader van ITB Plus, ook als dat inhoudt een behandeling bij een forensisch psychiatrische instelling als De Waag of Kade 17 of een soortgelijke instelling;
Geeft aan genoemde instelling opdracht veroordeelde bij de naleving van die voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Verklaart de op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht uitvoerbaar bij voorraad.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 60 (zestig) uren. Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 30 (dertig) dagen.
Heft op het, reeds geschorste, bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte .
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.E. Somsen, voorzitter en tevens kinderrechter,
mrs. P.W.G. de Beer en I.M. Vanwersch, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G.C. van de Ven - de Vries, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 februari 2013.