RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/654310-12 en 16/654545-12 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 22 februari 2013
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1996],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[woonplaats], [adres].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 februari 2013. De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. De zaken zijn tegelijk, maar niet gevoegd, behandeld met de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte 1] onder parketnummer 16/654583-12.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de advocaat, mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
16/654310-12: op 17 december 2011 te Zeist openlijk geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde];
16/654545-12: op 11 mei 2012 te Zeist openlijk geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 2].
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte beide ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op het volgende.
Ten aanzien van 16/654310-12: de verklaringen van aangever, de verklaringen van de medeverdachten en de verklaring van verdachte.
Ten aanzien van 16/654545-12: de bevindingen van de politie naar aanleiding van het bekijken van de camerabeelden en het gesprek met het slachtoffer en de verklaringen van zowel verdachte als de medeverdachte.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich ten aanzien van het onder 16/654310-12 ten laste gelegde feit aan het oordeel van de rechtbank.
De verdediging is van mening dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het onder 16/654545-12 ten laste gelegde feit heeft begaan en voert daartoe aan dat er sprake was van twee te onderscheiden situaties. In de eerste situatie heeft alleen de medeverdachte [medeverdachte 1] geweld gebruikt; in de tweede situatie, toen de medeverdachte al weg was, heeft alleen verdachte geweld gebruikt. Dus is er geen sprake van openlijke geweldpleging
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte beide ten laste gelegde feiten heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
4.3.1 Ten aanzien van 16/654310-12
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 17 december 2011 reed [benadeelde] op de Van Renesselaan te Zeist, toen hij een groepje jongens tegen kwam. Één van deze jongens, verdachte, sloeg hem met gebalde vuist op zijn linkeroog. Toen Isikli op de grond lag schopte een van de andere jongens hem tegen zijn lichaam en tegen zijn hoofd.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich, samen met een ander heeft schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [benadeelde] en aldus het onder 16/654310-12 ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.3.2 Ten aanzien van 16/654545-12
4.3.2.1 Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 11 mei 2012 was [benadeelde 2] op de parkeerplaats van winkelcentrum De Clomp te Zeist, toen hij een groep jongens tegenkwam. [medeverdachte 1] sloeg [benadeelde 2]. Verdachte bemoeide zich vervolgens met het gevecht dat tussen [medeverdachte 1] en [benadeelde 2] ontstond. [benadeelde 2] kwam tijdens het gevecht op het parkeerterrein terecht, alwaar een auto aan kwam rijden. Terwijl de auto nog reed dwong verdachte, door van korte afstand dreigend op die achterwaarts van hem weglopende [benadeelde 2] af te lopen, uiteindelijk die [benadeelde 2] tegen de auto en op de motorkap, waar [benadeelde 2] ruggelings op terecht kwam, en sloeg hij hem een paar keer. Het gevecht tussen [medeverdachte 1] en [benadeelde 2] ging vervolgens door tegen de rechterkant van de auto. Verdachte greep [benadeelde 2] en trok hem over zijn heup tegen de grond. [medeverdachte 1] sloeg vervolgens [benadeelde 2] die door verdachte op de grond werd gehouden. Nadat de jongens uit elkaar waren gehaald liep verdachte weer in de richting van [benadeelde 2]. Verdachte duwde en sloeg [benadeelde 2] meermalen. [benadeelde 2] viel daarop tegen een auto en verdachte trapte [benadeelde 2] tegen zijn lichaam.
[benadeelde 2] heeft aan het geweld twee wondjes in zijn gezicht en een zwelling aan zijn linkerslaap overgehouden.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich, samen met een ander, te weten [medeverdachte 1], heeft schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [benadeelde 2] en aldus het onder 16/654545-12 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Hoewel verdachte [benadeelde 2] niet heeft aangeraakt kort voor [benadeelde 2] op de motorkap terecht kwam heeft hij hem wel van zeer nabij op de auto gedwongen en direct daarna, terwijl die [benadeelde 2] op de motorkap lag, geslagen. De rechtbank verstaat dit als ‘duwen’.
4.3.2.2 Nadere overwegingen
De verdediging heeft bepleit dat verdachte weliswaar geweld heeft gebruikt tegen het slachtoffer, maar dat verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging. Het geweld dat door verdachte is gebruikt staat los van het geweld dat door de medeverdachte is gebruikt. Het geweld van verdachte heeft aldus geen significantie bijdrage geleverd aan het geweld van de medeverdachte.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende. Uit de beschrijving van de camerabeelden door de politie blijkt dat verdachte zich vrijwel meteen mengt in dit gevecht en hieraan een significantie bijdrage levert door het slachtoffer op de grond te trekken en daar vast te houden, zodat [medeverdachte 1] het slachtoffer kan slaan. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij [medeverdachte 1] en [benadeelde 2] uit elkaar wilde halen dan ook niet aannemelijk. Zelfs nadat een omstander heeft getracht de vechtende jongens uit elkaar te halen, zoekt verdachte wederom de confrontatie met het slachtoffer en slaat en schopt hem opnieuw. Uit de beschrijving van de camerabeelden door de politie blijkt voorts dat het begin en het verloop van het gevecht een vloeiend geheel vormen, zodat de verweten gedragingen van verdachte niet separaat kunnen worden beoordeeld. De rechtbank heeft bij het bekijken van de beelden ter zitting niet een andere indruk gekregen dan de beschrijving die de politie heeft gemaakt.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de onder 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
16/654310-12
op 17 december 2011 te Zeist, met een ander of anderen, op de openbare weg, Van Renesselaan, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde], welk geweld bestond uit het éénmaal slaan en, terwijl die [benadeelde] op de grond lag, schoppen tegen het hoofd, in elk geval het lichaam, van die [benadeelde];
16/654545-12
op 11 mei 2012 te Zeist, met een ander, op de openbare weg, op een parkeerplaats van winkelcentrum de Clomp, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 2], welk geweld bestond uit het meermalen met kracht slaan en trappen van die [benadeelde 2] en het tegen een rijdende auto duwen en slaan van die [benadeelde 2] en het tegen de grond trekken en slaan van die [benadeelde 2], welk gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad, te weten twee wondjes in het gezicht en een zwelling bij de linkerslaap.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar als
16/654310-12: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
16/654545-12: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het psychologisch onderzoek pro justitia van 19 juni 2011 van D.W.M. Kragt, GZ-psycholoog. In dit rapport wordt ten aanzien van 16/654545-12 onder meer het volgende geconstateerd.
Verdachte is lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, omdat bij hem sprake is van een gedragsstoornis Niet Anderszins Omschreven (NAO). Dit was ook zo ten tijde van het ten laste gelegde en het ten laste gelegde kan hieruit deels worden verklaard. Het vermogen van verdachte om controle uit te oefenen op zijn gedrag en gevoelens schiet tekort. De onderzoeker concludeert dat verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
De rechtbank neemt de conclusie uit het rapport van de psycholoog over en oordeelt dat het feit onder 16/654545-12 verdachte in licht verminderde mate kan worden toegerekend. Nu het feit onder 16/654310-12 een soortgelijk feit betreft, dat een half jaar eerder is gepleegd, gaat de rechtbank er van uit dat ten tijde van dit tweede feit ook sprake was van de later geconstateerde gedragsstoornis, zodat de rechtbank verdachte ook ten aanzien van dit feit licht verminderd toerekeningsvatbaar zal achten.
Overeenkomstig dit oordeel kan niet worden gezegd dat verdachte niet strafbaar is. Er is voorts ook geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straffen en maatregelen
8.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 80 uren, met aftrek van voorarrest, waarvan 40 uren voorwaardelijk voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met als bijzondere voorwaarde de Maatregel voor Hulp en Steun. De officier van justitie heeft tot slot de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarde gevorderd.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging kan zich vinden in de straf zoals deze door de officier van justitie is gevorderd.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich tot tweemaal toe schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Tot tweemaal toe heeft hij samen met een ander een jongen geslagen en geschopt. Dit alles op de openbare weg. Door dit handelen heeft verdachte de slachtoffers niet alleen pijn gedaan en letsel toegebracht, maar heeft hij de slachtoffers ook angst aangejaagd. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van geweld, ook lang nadat dit zich heeft voorgedaan, nog de nadelige psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Voorts roept een dergelijke openlijke geweldpleging bij omstanders, en ook in de samenleving, gevoelens van onrust en onveiligheid op. De rechtbank neemt verdachte dit zeer kwalijk.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 20 december 2012, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten;
- een de verdachte betreffend psychologisch onderzoek pro justitia d.d. 19 juni 2012, opgesteld door D.W.M. Kragt, GZ-psycholoog, inhoudende de conclusie dat bij verdachte sprake is van een gedragsstoornis NAO waardoor verdachte zelfbepalend is en weinig gevoelig is voor behoeften van anderen. Normen en waarden van de maatschappij kan hij zich moeilijk eigen maken en het inzicht in eigen motieven en gevoelens is beperkt. Vanuit de gezinssituatie speelt mee dat de ouders van verdachte onvoldoende zicht en controle hebben op de activiteiten van verdachte buitenshuis. Daarbij zijn de ouders geneigd erg positief naar hun zoon te kijken;
- een hem betreffend rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 17 januari 2013, opgesteld door R.J. Verhoek, raadsonderzoeker, inhoudende het advies om aan verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, onder de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich in het kader van de Maatregel voor Hulp en Steun houdt aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering, ook als deze aanwijzingen inhouden dat de jeugdige zich onder behandeling van een bepaalde deskundige of bepaalde instantie (zoals agressieregulatietraining bij De Waag) zal stellen.
De rechtbank is, gelet op hetgeen voor soortgelijke feiten in soortgelijke omstandigheden wordt opgelegd, van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste straf passend en noodzakelijk is. Met deze deels voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Deze deels voorwaardelijke straf maakt voorts de oplegging van de Maatregel voor Hulp en Steun en een verplichte behandeling mogelijk.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zal de rechtbank bevelen dat de genoemde voorwaarde en het op grond van artikel 77aa uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
9. Ten aanzien van de benadeelde partij
9.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] tot een bedrag van € 100,- ten behoeve van de immateriële schade, dient te worden toegewezen. De officier van justitie is van mening dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het overige deel van de vordering.
9.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] dient te worden afgewezen in verband met medeschuld van de benadeelde partij.
9.3 Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [benadeelde] heeft een bedrag van € 543,93 gevorderd als vergoeding van zijn schade ten gevolge van het onder 16/654310-12 ten laste gelegde feit, waarvan € 193,94 ten behoeve van materiële schade en € 500,- ten behoeve van immateriële schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat slechts de behandeling van een deel van de vordering niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 16/654310-12 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert dit deel op € 100,- (honderd euro), ten behoeve van immateriële schade. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. De rechtbank neemt bij de waardering van de schade mede in overweging dat, hoewel aangenomen dient te worden dat de benadeelde partij mogelijk ook een –gering- aandeel heeft gehad in het ontstaan van het conflict, hij niet had hoeven te verwachten dat hij in elkaar zou worden geslagen.
De rechtbank zal het toegewezen bedrag vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 17 december 2011, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank zal in het belang van [benadeelde], als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen, omdat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die het bewezen geachte feit heeft toegebracht. De rechtbank waardeert deze op € 100,- (honderd euro), te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Het restant van de vordering levert wel een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom is de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan het bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 16/654310-12 en 16/654545-12 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
16/654310-12: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
16/654545-12: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 80 (tachtig) uren.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 40 (veertig) uren, van deze werkstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
* zich voor het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maakt;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken en/of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
* dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen gegeven door of namens de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht, afdeling Jeugdreclassering te Utrecht in het kader van de hierbij opgelegde Maatregel voor Hulp en Steun, ook als dat inhoudt een (agressieregulatie) behandeling bij een forensisch psychiatrische instelling als De Waag of een soortgelijke instelling;
Geeft aan genoemde instelling opdracht veroordeelde bij de naleving van die voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Verklaart de op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde], toe tot € 100,- (honderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 17 december 2011, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde] aan de Staat € 100,- (honderd euro) te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie van 1 (één) dag en te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 17 december 2011, tot aan de dag van de algehele voldoening. De toepassing van die jeugddetentie heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in het overige gedeelte van de vordering.
Heft op het, reeds geschorste, bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.E. Somsen, voorzitter en tevens kinderrechter,
mrs. P.W.G. de Beer en I.M. Vanwersch, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G.C. van de Ven - de Vries, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 februari 2013.