RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Civiel recht
kantonrechter
zitting houdend te Amersfoort
zaaknummer: 847456 AE VERZ 13-2 MJ(4221)
Beschikking van 20 februari 2013
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf 3] Personeelsdiensten B.V.,
gevestigd te Lieshout, gemeente Laarbeek,
verder ook te noemen [bedrijf 3],
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. J.R.O. Dantuma,
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [Verweerder],
verwerende partij,
gemachtigde: M. de Vries.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift
- het verweerschrift
- de mondelinge behandeling van 7 februari 2013.
Hierna is uitspraak bepaald.
2.1. [Verweerder], geboren op [1972], is op 23 september 2008 in dienst van [bedrijf 3] getreden in de functie van productiemedewerker. In die functie was hij belast met het zogenoemde “order picken”. Het dienstverband is aangegaan voor onbepaalde tijd.
Het laatstgenoten brutoloon bedraagt € 1.719,19 per vier weken, te vermeerderen met vakantietoeslag.
2.2. [bedrijf 3] is een landelijk werkend detacheringsbedrijf. Zij heeft [Verweerder] vanaf zijn indiensttreding tot 22 november 2010 als orderpicker tewerkgesteld bij de slachterij van de firma [bedrijf 1] te Scherpenzeel. [Verweerder] is op 22 november 2010 uitgevallen wegens ziekte en vanaf 15 december 2011 zijn partijen re-integratie in het “tweede spoor” gestart. Op 2 april 2012 heeft [Verweerder] zich weer beschikbaar gesteld voor de overeengekomen werkzaamheden, aanvankelijk in de vorm van aangepast werk en daarna volledig. [bedrijf 3] heeft op 14 juni 2012 het UWV om een deskundigenoordeel verzocht over de vraag of [Verweerder] weer arbeidsgeschikt is. In zijn rapport van 5 juli 2012 concludeert arbeidsdeskundige De Jonge van het UWV dat er geen reden is te veronderstellen dat [Verweerder] niet voor de overeengekomen 38 uur per week passend werk kan verrichten en dat de bedrijfsarts terecht heeft aangegeven dat via proberen kan worden vastgesteld of dat mogelijk is. [bedrijf 3] wordt door de arbeidsdeskundige geadviseerd een zogenaamd tweesporenbeleid te voeren.
2.3. Omdat terugkeer in het werk bij [bedrijf 1] volgens [bedrijf 3] niet mogelijk was, heeft [bedrijf 3] daarop [Verweerder] met ingang van augustus 2012 ingezet bij de eveneens in Scherpenzeel gevestigde slachterij [bedrijf 2] als werknemer uitgifte handschoenen en messen.
2.4. [Verweerder] is in deze voor hem nieuwe werkzaamheden opgeleid door medewerkers die het Nederlands niet beheersen. Het opleiden vond plaats door [Verweerder] de gelegenheid te geven mee te kijken tijdens het door een ander uitvoeren van dat werk en door instructies middels gebaren. De leidinggevende van [Verweerder] bij [bedrijf 2], de heer [X], meldt in een e-mail van 30 augustus 2012 dat [Verweerder] op 20 augustus 2012 in staat zou moeten zijn geweest het werk aan te kunnen na een opleiding van 13 dagen waar normaal een opleiding van 4 dagen voor staat, maar dat dit niet is gelukt. Hij meldt verder dat in overleg met [Verweerder] is besloten dat [Verweerder] nogmaals gaat proberen het beter te leren door alleen mee te lopen met het werk in de periode van 31 augustus 2012 tot 7 september 2012. Bij e-mailbericht van 30 nvoember 2012 meldt [X] dat [Verweerder] het werk nog steeds niet goed doet, dat hij met regelmaat messen kwijt was of dat er niet goed werd uitgedeeld en dat het ook met de handschoenen niet goed gaat. Hij deelt mee dat [Verweerder] drie keer de kans heeft gehad en dat hij in overleg met [Verweerder] heeft besloten dat [Verweerder] vanaf 28 november 2012 op ander werk wordt ingezet. [Verweerder] is daarop belast met het controleren van zogenoemde vetplaten. Op 3 december 2012 heeft een incident plaatsgevonden waarbij een groot aantal van de door [Verweerder] te controleren vetplaten in strijd met de hygienevoorschriften op de grond zijn gevallen. [Verweerder] is daarop door [X] naar huis gestuurd.
2.5. De afdelingsmanager vers van [bedrijf 2] schrijft in een e-mail van 3 december 2012 aan hms@vionfood.com:
“Op 3-12-2012 hebben we besloten dat er geen plaats meer is op lijn 3 voor de heer [Verweerder] We zijn tot dit besluit gekomen omdat we deze medewerker op verschillende plaatsen werk hebben aangeboden, maar op elke plaats word het een grote puinhoop. We hebben hem diverse malen aangesproken en hem verschillende kansen gegeven, maar we hebben het idee dat het hem niets uitmaakt en eigenlijk hier helemaal niet wil werken.”
2.6. [Verweerder] heeft sedertdien geen werkzaamheden meer voor [bedrijf 3] verricht.
3. Het verzoek en het verweer
3.1. [bedrijf 3] verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van gewichtige redenen. Zij voert daartoe het volgende aan:
De ondernemingen, waar [Verweerder] in het verleden voor haar werkzaam is geweest, willen [Verweerder] niet meer bij hen laten werken. Ander werk in de omgeving heeft [bedrijf 3] niet beschikbaar en zij is niet in staat ander werk voor hem te vinden. De kantonrechter begrijpt dat [bedrijf 3] deze ontwikkeling aanmerkt als gewichtige redenen bestaande uit veranderingen in de omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve na korte tijd dient te eindigen. [bedrijf 3] heeft daarbij betoogd dat er geen reden is voor toekenning van een vergoeding aan [Verweerder] omdat hij kennelijk doelbewust de werkzaamheden niet goed heeft uitgevoerd en hij dus zelf debet is aan de veranderingen in de omstandigheden.
3.2. [Verweerder] heeft gemotiveerd verweer gevoerd op de inhoud waarvan hierna - voor zover van belang - zal worden ingegaan. [Verweerder] concludeert primair tot afwijzing van het verzoek en subsidiair tot toekenning van een vergoeding van € 12.068,68 bruto.
4.1. De kantonrechter heeft zich ervan vergewist of het verzoek verband houdt met het bestaan van enig opzegverbod, hetgeen niet het geval is.
4.2. [Verweerder] heeft onvoldoende bestreden dat de slachterijen waar hij tot nu voor [bedrijf 3] werkzaam is geweest, achtereenvolgens [bedrijf 1] en [bedrijf 2], niet langer gebruik willen maken van de diensten van [Verweerder].
4.3. De kantonrechter stelt vast dat [bedrijf 3] niet heeft aangevoerd dat de beslissing van [bedrijf 1] een gevolg zou zijn van disfunctioneren van [Verweerder]. Er is zonder verdere toelichting (die ontbreekt) ook geen reden om dergelijk disfunctioneren aan te nemen, nu [Verweerder] - voor hij wegens ziekte uitviel - twee jaar bij [bedrijf 1] werkzaam is geweest.
4.4. [Verweerder] heeft niet bestreden dat hij voor zijn nieuwe functie van “medewerker messen en handschoenen” tot drie keer toe van [bedrijf 2] een opleiding heeft gehad in de vorm van meelopen en meekijken met een collega.
4.4.1. [Verweerder] heeft echter aangevoerd dat dit meelopen en meekijken voor hem niet voldoende was, omdat hij te maken had met verschillende typen messen die steeds op een andere plek moesten worden neergelegd. Bovendien was hij altijd werkzaam geweest als orderpicker en was dit geheel nieuw werk voor hem. Hij had behoefte aan uitleg, maar die kon de betreffende collega niet geven, omdat die het Nederlands niet machtig was. Volgens [Verweerder] heeft hij dit gemeld aan zijn leidinggevende [X], die ook in dienst van [bedrijf 3] werkzaam is bij [bedrijf 2]. De reactie van [X] was dat [Verweerder] weer moest meelopen en kijken, aldus [Verweerder].
4.4.2. Gelet op de toelichting van [Verweerder], die in zoverre ook niet is bestreden door [bedrijf 3], gaat de kantonrechter ervan uit dat [Verweerder] tijdens zijn opleiding geen instructies in de Nederlandse taal heeft gekregen. Ook in het geval andere werknemers bij de opleiding tot “medewerker messen en handschoenen” geen last hadden van het taalprobleem en het werk in een tijd van vier dagen leerden, zoals [bedrijf 3] heeft aangevoerd, lag het voor de hand om in het geval van [Verweerder] een tijdelijke gerichte opleiding met Nederlandstalige begeleiding aan te bieden. Dat dit voor [bedrijf 2] of [bedrijf 3] te bezwaarlijk was, is niet aangevoerd. Het aanbieden van die begeleiding lag op haar weg nu [Verweerder] na een lange periode van arbeidsongeschiktheid door ziekte weer werd ingezet in een voor hem nieuwe functie. Het mag worden aangenomen dat dit uiteindelijk ook effectiever is, dan het telkens opnieuw laten meelopen van [Verweerder] bij het werk.
4.5. De kantonrechter oordeelt dan ook dat van [bedrijf 3] een verdergaande begeleiding had mogen worden verwacht dan zij thans heeft geboden en ziet mede om die reden geen grond om aan te nemen dat het disfunctioneren van [Verweerder] een gevolg is van diens eigen (onvoldoende) inzet. Ter zitting heeft [bedrijf 3] wel betoogd dat zij reden heeft om dit aan te nemen gelet op de houding van [Verweerder] tijdens diens re-integratie en door de in haar ogen wonderbaarlijke herstelmelding van [Verweerder] na een voor haar kostbaar traject in het tweede spoor, maar de kantonrechter zijn geen feiten genoemd die dit kunnen steunen.
4.6. [bedrijf 2] heeft vervolgens [Verweerder] met zijn instemming ingezet voor werkzaamheden die bestaan uit het controleren van zogenoemde vetplaten. Naar de kantonrechter van partijen begrijpt zijn dit stukken varkenshuid met vetresten en mogelijk stukjes zwoerd. Het controleren houdt in dat de vetplaten op de aanwezigheid van die stukjes zwoerd moeten worden nagekeken en dat aangetroffen stukjes zwoerd moeten worden weggesneden met een mes. [Verweerder] is op 28 november 2012 met dat werk begonnen.
4.6.1. Over het incident dat daarna op 3 december 2012 plaatsvindt en dat voor [bedrijf 2] reden was om [Verweerder] naar huis te sturen heeft [Verweerder] het volgende verklaard.
Die dag was de eerste dag dat hij dit werk zelfstandig zou doen. Voordien had hij meegekeken met iemand. Op zijn werkplek aan de lopende band lagen die dag geen messen klaar. De band waarmee de vetplaten werden aangevoerd was bij zijn aankomst echter al gestart. Hij wist niet hoe hij de band moest stoppen en heeft om hulp geroepen. Daarop is de voorman, de heer [Y], naar hem toe gekomen en die heeft op de knop gedrukt om de lopende band te stoppen. Er waren toen al vetplaten op de grond gevallen. Hij is daarop naar huis gestuurd.
4.6.2. Ter zitting is gebleken dat [bedrijf 3] na 3 december 2012 niet bij [Verweerder] heeft geïnformeerd hoe het zo heeft kunnen mislopen en dat zij niet bekend was met de thans verstrekte toelichting van [Verweerder]. Naar de kantonrechter begrijpt heeft [Verweerder] ook bij [bedrijf 2] niet de gelegenheid gehad zijn verhaal te doen en is hij meteen naar huis gestuurd. Dit betekent dat er onvoldoende grond bestaat om aan te nemen dat [Verweerder] op 3 december 2012 een hem zodanig verwijtbare fout heeft gemaakt dat dit de reactie van [bedrijf 2] objectief rechtvaardigde. Onduidelijk in het geheel is ook gebleven welke moeite [bedrijf 3] heeft gedaan om [bedrijf 2] tot andere gedachten te bewegen. Eerder ontstaat het beeld dat [bedrijf 3] zich te snel heeft neergelegd bij die beslissing, mogelijk ook ingegeven door haar veronderstelling dat [Verweerder] doelbewust zijn werkzaamheden niet goed heeft uitgevoerd. Daarvoor is echter onvoldoende aangevoerd.
4.7. Dit alles brengt de kantonrechter tot de conclusie dat [bedrijf 3] zich onvoldoende heeft ingespannen om [bedrijf 2] alsnog op andere gedachten te brengen, zo nodig door [bedrijf 2] aan te bieden zelf [Verweerder] op de werkplek bij [bedrijf 2] extra begeleiding aan te bieden. Ook indien [bedrijf 2] zich onverzettelijk toont, is er nog geen reden voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst nu [Verweerder] zich ter zitting bereid heeft getoond zo nodig voor [bedrijf 3] werkzaamheden te verrichten bij een slachterij in Helmond.
4.8. De verzochte ontbinding zal derhalve worden afgewezen. Op [bedrijf 3] rust de taak zich serieus in te spannen voor een herplaatsing van [Verweerder] bij [bedrijf 2] zo nodig met het aanbod hem tijdelijk extra te begeleiden of op te leiden. In het geval [bedrijf 2] toch zou weigeren, hoort [bedrijf 3] gebruik te maken van het aanbod van [Verweerder] om in ieder geval tijdelijk, in afwachting van mogelijkheden dichterbij huis, werkzaam te zijn in Helmond.
4.9. [bedrijf 3] zal worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [Verweerder], die door de kantonrechter worden begroot op 2 (punten) x € 200,- (tarief) is € 400,- voor salaris gemachtigde.
5.1. wijst het verzoek af;
5.2. veroordeelt [bedrijf 3] in de proceskosten aan de zijde van [Verweerder], tot de uitspraak van deze beschikking begroot op € 400,- aan salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. Slootweg, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2013 .