RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/655897-12 (P)
vonnis van de meervoudige strafkamer van 12 februari 2013
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Liberia) op [1981],
wonende te [woonplaats],
gedetineerd in PI Utrecht, HvB Nieuwegein te Nieuwegein.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2013. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. J.M. Walther, advocaat te Utrecht. De rechtbank heeft de zaak gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte 3] (parketnummer 16/655896-12).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen verdachte en de raadman naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De tenlastelegging is, met wijziging, als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: (primair) op 3 juni 2012 te Baarn opzettelijk heeft geprobeerd [slachtoffer 1] van het leven te beroven;
(subsidiair) op 3 juni 2012 te Baarn openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1], welk door hem gepleegd geweld (zwaar) lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad;
(meer subsidiair) op 3 juni 2012 te Baarn [slachtoffer 1] opzettelijk ( zwaar) lichamelijk letsel heeft toegebracht;
feit 2: (primair) op 3 juni 2012 te Baarn opzettelijk heeft geprobeerd [slachtoffer 2] van het leven te beroven;
(subsidiair) op 3 juni 2012 te Baarn openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2], welk door hem gepleegd geweld (zwaar) lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad;
(meer subsidiair) op 3 juni 2012 te Baarn [slachtoffer 2] opzettelijk (zwaar) lichamelijk letsel heeft toegebracht;
feit 3: op 3 juni 2012 te Baarn een koevoet voorhanden heeft gehad.
3. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde pogingen tot doodslag wettig en overtuigend bewezen gelet op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen. De officier van justitie heeft er daarbij met name op gewezen dat zij wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met een koevoet op/tegen het hoofd heeft geslagen en baseert zich daarbij op het bij beide slachtoffers geconstateerde letsel, de verklaringen van [slachtoffer 2], [getuige 1] en [getuige 2], alsmede op de omstandigheid dat verdachte bij zijn aanhouding -korte tijd na het gebeurde- een koevoet bij zich droeg. Het onder 3 ten laste gelegde acht de officier van justitie eveneens wettig en overtuigend bewezen gelet op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde pogingen tot doodslag, nu volgens de verdediging niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met een koevoet op/ tegen het hoofd heeft geslagen. De verdediging heeft er hierbij op gewezen dat verdachte ontkent met een koevoet te hebben geslagen, dat de verwondingen van voornoemde personen niet zodanig zijn dat deze alleen met een koevoet kunnen zijn toegebracht, dat de bij verdachte aangetroffen koevoet niet op sporen is onderzocht en dat de in het dossier aanwezige verklaringen niet eenduidig en niet betrouwbaar zijn. Met betrekking tot de getuigenverklaringen heeft de verdediging er nog op gewezen dat zij een tweetal toegewezen getuigen die belastend hebben verklaard -[getuige 1] en [getuige 2] niet heeft kunnen horen omdat deze getuigen ondanks een deugdelijke oproeping niet zijn verschenen bij de rechter-commissaris. Dat verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft geslagen kan, aldus de verdediging, niet leiden tot de conclusie dat verdachte daarmee de opzet had om deze personen van het leven te beroven. Derhalve resteert, aldus de verdediging, hooguit het begaan van openlijk geweld met letsel tot gevolg c.q. het toebrengen van letsel aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], zonder daarbij gebruik te hebben gemaakt van een wapen. De verdediging betwist dat er bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Voor wat betreft het onder feit 3 ten laste gelegde heeft de verdediging geen verweer gevoerd.
4.1 Het oordeel van de rechtbank
Het bewijs
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
Getuige [getuige 3] zag op 3 juni 2012 dat er een vechtpartij plaatsvond op de parkeerplaats aan de Brink te Baarn, ter hoogte van de Hema. Hij zag dat een persoon op straat lag en dat vier jonge mannen aan het duwen en aan het trekken waren met twee mannen met bandana’s -een in de kleur rood en een in de kleur blauw- om hun hoofd gewikkeld. Eén van deze mannen met een bandana om het hoofd had een donkere huidskleur; de ander was blank. Er was, aldus zijn verklaring, duidelijk sprake van twee partijen, de vier jonge mannen aan de ene kant en de twee mannen met de bandana’s om hun hoofd aan de andere kant.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op 3 juni 2012 op een parkeerplaats tegenover de Hema te Baarn plotseling voelde dat hij van achteren met enige kracht met iets hards op zijn achterhoofd werd geslagen. Hij viel op de grond en is even buiten bewustzijn geweest. Bij [slachtoffer 1] is licht schedelhersenletsel vastgesteld.
[slachtoffer 2] zag op 3 juni 2012 dat een blanke man en een Afrikaanse man met een hoofddoek om [slachtoffer 1] begonnen te schoppen en te slaan en zag vervolgens dat [slachtoffer 1] op de grond viel. Toen [slachtoffer 2] schreeuwde naar beide jongens dat ze daarmee moesten ophouden, stapte de Afrikaanse jongen naar hem toe en gaf hem een klap in zijn gezicht. Direct hierop voelde hij pijn vanaf zijn linkeroor tot zijn onderkaak. Bij [slachtoffer 2] is een meervoudige kaakfractuur vastgesteld waaraan hij geopereerd is.
Dat een donkere jongen met een bandana om zijn hoofd [slachtoffer 2] een klap op zijn hoofd heeft gegeven tengevolge waarvan deze op de grond viel, is ook gezien door getuige [getuige 4].
Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij op 3 juni 2012 een rode bandana droeg, dat hij zich samen met verdachte is gaan bemoeien met een vechtpartij en dat verdachte twee jongens op hun gezicht heeft geslagen .
Verdachte die, zoals de rechtbank ter terechtzitting heeft waargenomen, een donkere huidskleur heeft , bekent dat hij met zijn beide vuisten een jongen in zijn gezicht heeft geslagen en dat hij een andere jongen eveneens met beide vuisten in het gezicht heeft geslagen. Bij verdachte is een fractuur van het middenhandsbeentje vastgesteld.
Bewijsoverweging ten aanzien van de feiten 1 en 2
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met medeverdachte [medeverdachte 3] is gaan bemoeien met een vechtpartij en dat zij daarbij beiden geweld hebben gebruikt tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], welk geweld er onder meer in bestond dat verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] meerdere malen met de vuisten op/ tegen het hoofd heeft geslagen.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met een koevoet, althans een langwerpig voorwerp, op/ tegen het hoofd heeft geslagen, nu de getuigenverklaringen op dit punt uiteenlopen. Met name de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] verklaren dat zij zagen dat verdachte met een voorwerp heeft geslagen. De rechtbank zal deze verklaringen niet voor het bewijs gebruiken, nu deze verklaringen onvoldoende steun vinden in de overige bewijsmiddelen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de getuige [getuige 4] expliciet heeft verklaard geen wapens te hebben gezien bij verdachte en aangever/getuige [slachtoffer 2] over het al dan niet slaan met een voorwerp door verdachte wisselend heeft verklaard. Tevens is het bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geconstateerde letsel niet zodanig dat dit zonder meer passend is bij het slaan met een koevoet. Voorts past het feit dat verdachte als gevolg van de vechtpartij een fractuur van het middenhandsbeentje heeft opgelopen, bij zijn stelling dat hij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met kracht met zijn vuist heeft geslagen.
Dat bij verdachte kort na de vechtpartij een koevoet is aangetroffen, maakt dit oordeel niet anders. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] hebben immers beiden verklaard dat ze na de vechtpartij naar de woning van [medeverdachte 3] zijn gegaan en daar wapens, waaronder de koevoet, hebben gehaald om opnieuw te vechten. Daarvan is het echter niet gekomen omdat de politie toen al ter plaatse was.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte met zijn gedragingen (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gehad.
Nu, zoals hiervoor overwogen, de rechtbank alleen bewezen acht dat verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met zijn vuisten op/ tegen het hoofd heeft geslagen, kan niet worden geoordeeld dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood van deze personen. Van de onder feit 1 primair en feit 2 primair ten laste gelegde pogingen doodslag zal de rechtbank verdachte dan ook vrijspreken.
De rechtbank acht het onder de feiten 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde wel wettig en overtuigend bewezen. Verdachte maakte onderdeel uit van een groep van twee personen en heeft met zijn handelen -het slaan met beide vuisten op/tegen de hoofden van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]- een zeer significante bijdrage geleverd aan het geweld. Mede als gevolg van het handelen van verdachte heeft [slachtoffer 1] lichamelijk letsel opgelopen. De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde onderdeel zwaar lichamelijk letsel, nu het geconstateerde “lichte schedelhersenletsel” naar het oordeel van de rechtbank niet als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt.
De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer 2] als gevolg van het handelen van verdachte wel zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Een meervoudige kaakfractuur waarvoor een operatie noodzakelijk is, dient naar het oordeel van de rechtbank als zodanig te worden aangemerkt.
Feit 3
De rechtbank acht dit ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Aangezien verdachte dit ten laste gelegde feit heeft bekend en de raadsman niet tot vrijspraak heeft gepleit, zal de rechtbank volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank heeft daarbij gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte;
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 juni 2012;
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 juni 2012.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de onder 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1. (subsidiair) op 03 juni 2012 te Baarn met een ander op of aan de openbare weg, te weten de parkeerplaats gelegen aan de Brink, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
[slachtoffer 1], welk geweld hieruit bestond dat hij, verdachte, opzettelijk
gewelddadig die [slachtoffer 1] met de vuisten op/tegen het hoofd heeft geslagen/gestompt, terwijl zijn mededader, in het kader van gezamenlijk optreden, eveneens opzettelijk gewelddadig die [slachtoffer 1] op/tegen het lichaam heeft geschopt/getrapt, en welk door hem, verdachte, gepleegd geweld enig lichamelijk letsel voor die [slachtoffer 1] (te weten een hersenschudding) ten gevolge heeft gehad;
2. (subsidiair) op 03 juni 2012 te Baarn met een ander op of aan de openbare weg, te weten de parkeerplaats gelegen aan de Brink, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
[slachtoffer 2], welk geweld hieruit bestond dat hij, verdachte, en zijn mededader die [slachtoffer 2] heeft/hebben gestompt/geslagen, welk door hem, verdachte, gepleegd geweld zwaar lichamelijk letsel voor die [slachtoffer 2] (te weten een gebroken kaak) ten gevolge heeft gehad;
3. op 03 juni 2012 te Baarn een koevoet, waarvan, gelet op de omstandigheden waaronder dat voorwerp werd aangetroffen (onder het shirt van verdachte bij zijn aanhouding in verband met openlijke geweldpleging), redelijkerwijs kon worden aangenomen dat deze voor geen ander doel was bestemd dan om letsel aan personen toe te brengen, dan wel om te dreigen, heeft gedragen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van de feiten
De verdediging heeft ontslag van alle rechtsvervolging bepleit en gesteld dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer, althans dat sprake was van noodweerexces. Ter onderbouwing hiervan heeft de verdediging gesteld dat verdachte en zijn medeverdachte zagen dat twee meisjes en een jongen door een groep jongens werden lastiggevallen en dat -toen verdachte tussenbeide kwam om de personen die werden lastiggevallen te helpen- hij onverhoeds van achteren werd aangevallen en in zijn nek, op zijn oog en in zijn gezicht werd geslagen. Daarop heeft verdachte uit zelfverdediging twee jongens met zijn vuisten op/ tegen het hoofd geslagen.
De officier van justitie heeft betwist dat sprake is geweest van een noodweersituatie.
De rechtbank overweegt dat voor een geslaagd beroep op noodweer(exces) allereerst moet worden vastgesteld dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed waartegen verdediging noodzakelijk was. De rechtbank acht, gelet op de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting, niet aannemelijk geworden dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte of een ander of van een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Anders dan de verklaring van verdachte en zijn medeverdachte is er geen bewijs voorhanden dat twee meisjes en een jongen door de groep waarin [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zich bevonden werden lastiggevallen of aangerand en dat verdachte -toen hij die meisjes en die jongen (naar hij zelf verklaarde) te hulp wilde schieten- is aangevallen. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte zich ten tijde van zijn gewelddadige handelen niet in een noodweersituatie bevond waarin hij gerechtigd was zich te verdedigen. De rechtbank zal het beroep op noodweer(exces) derhalve afwijzen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van voornoemde feiten uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert de navolgende strafbare feiten op
1. (subsidiair) openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel tot gevolg heeft;
2. (subsidiair) openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door hem gepleegde geweld enig tot gevolg heeft;
3. handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
7. De strafbaarheid van verdachte
Toerekeningsvatbaarheid van verdachte
In opdracht van de rechter-commissaris is verdachte onderzocht door psycholoog drs. R.A. Sterk. Deze psycholoog concludeert in zijn rapport van 11 januari 2013 dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens in de vorm van misbruik van cannabis. Er is verder geen ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens geconstateerd. Hij acht verdachte met betrekking tot de ten laste gelegde feiten volledig toerekeningsvatbaar.
De rechtbank maakt de conclusies van de deskundige tot de hare. De rechtbank constateert dat uit de rapportages of anderszins niet is gebleken van een omstandigheid die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
8. Motivering van de straffen en maatregelen
8.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij betreffende de eerste twee primair ten laste gelegde feiten bewezen acht gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met aftrek van voorarrest en met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasserings-toezicht zoals door de reclassering geadviseerd. Betreffende het derde ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie het opleggen van een geldboete van € 250,-- subsidiair 5 dagen vervangende hechtenis, gevorderd.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – mocht verdachte niet worden vrijgesproken of ontslagen worden van alle rechtsvervolging- het opleggen van een lagere straf bepleit.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging en daarbij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met de vuisten in het gezicht geslagen. Verdachte heeft fors geweld toegepast tegen beide slachtoffers. [slachtoffer 1] heeft als gevolg van het geweld een hersenschudding opgelopen en [slachtoffer 2] een op meerdere plaatsen gebroken kaak. Verdachte heeft door zijn handelen niet alleen bij de slachtoffers, maar ook bij de mensen die getuige zijn geweest van het geweld, gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt. Het is een feit van algemene bekendheid dat de gevolgen voor slachtoffers van geweld zeer ingrijpend kunnen zijn.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank verder rekening gehouden met:
- een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 december 2012 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten;
- het rapport van Reclassering Nederland van 25 juli 2012, opgesteld door D. van den Hazel, reclasseringswerker, waarin wordt geadviseerd aan verdachte een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod en een behandelverplichting.
Nu de rechtbank, anders dan de officier van justitie, niet bewezen acht dat verdachte met een koevoet op/tegen het hoofd van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft geslagen en heeft geprobeerd deze personen van het leven te beroven, zal de rechtbank verdachte een lagere straf opleggen dan is geëist door de officier van justitie.
De rechtbank acht – alle omstandigheden in aanmerking genomen – voor wat betreft de bewezen feiten 1 subsidiair en 2 subsidiair een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar passend en geboden. Met het opleggen van een voorwaardelijke straf wordt beoogd te voorkomen dat verdachte nogmaals een strafbaar feit pleegt en daarnaast wordt begeleiding door de reclassering mogelijk gemaakt, welke begeleiding de rechtbank als bijzondere voorwaarde bij het voorwaardelijk strafdeel zal opleggen.
Voor wat betreft het derde ten laste gelegde feit, welk feit een overtreding betreft, acht de
rechtbank een geldboete ter hoogte van € 250,-- passend en geboden.
9.1 De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert ter zake van feit 2 een voorschot op de schadevergoeding van € 11.711,62 verhoogd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Deze vordering heeft voor een bedrag van € 629,92 betrekking op materiële schade, voor een bedrag van € 5.500,-- betrekking op immateriële schade en voor een bedrag van € 5.581,70 aan kosten van rechtsbijstand.
9.2 De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie is van mening dat de vordering van de benadeelde partij geheel kan worden toegewezen. De verdediging is van mening dat de gevorderde materiële schade, voor zover deze betrekking heeft op het eigen risico zorgverzekering dient te worden afgewezen, nu niet is onderbouwd dat deze kosten ook daadwerkelijk in rekening zijn gebracht. Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade alsmede de gevorderde kosten van rechtsbijstand, is de verdediging van mening dat deze gematigd dienen te worden.
9.3 Het oordeel van de rechtbank
Immateriële en materiële schade
Voor wat betreft de gevorderde immateriële schadevergoeding is de rechtbank van oordeel -gelet op de bedragen die in vergelijkbare zaken worden toegewezen- dat deze vordering tot een bedrag van € 1.750,--, een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank acht verdachte tot dit bedrag aansprakelijk voor die schade. De rechtbank zal de vordering voor het overige niet ontvankelijk verklaren. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade tot een bedrag van € 279,92 een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde bedrag van € 350,--, betreffende het eigen risico zorgverzekering over het jaar 2013, acht de rechtbank op dit moment onvoldoende aannemelijk, nu deze kosten thans nog niet gemaakt zijn en onvoldoende is onderbouwd dat deze kosten in de toekomst gemaakt zullen worden. De rechtbank zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet ontvankelijk verklaren. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen
Met betrekking tot de toegekende materiële- en immateriële vordering zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen en de wettelijke rente voor het immateriële deel toewijzen vanaf 3 juni 2012 en voor het overige vanaf het moment dat de schade is geleden.
De kosten van rechtsbijstand
De kosten van rechtsbijstand zijn op de voet van artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering voor toewijzing vatbaar. De rechtbank zal deze kosten toewijzen tot een bedrag van € 1.920,--. De rechtbank heeft voor de hoogte van dit bedrag aansluiting gezocht bij het liquidatietarief in burgerlijke zaken (een punt ad € 384,--, waarbij in deze zaak is uitgegaan van 5 punten, te weten: drie keer bijwonen zitting, opstellen vordering en toelichting ter zitting).
10. De wettelijk bepalingen
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 57 en 141 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 24 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
1 (subsidiair) openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel tot gevolg heeft;
2 (subsidiair) openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door hem gepleegde geweld enig tot gevolg heeft;
3 handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de wet Wapens en munitie
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte ter zake van de onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezen verklaarde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
De tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke deel van de straf kan worden gelast, indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat veroordeelde zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland ook als dat inhoudt een meldingsgebod of een ambulante behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling;
draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Veroordeelt verdachte ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde feit tot een geldboete van € 250,--, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 5 dagen.
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van
€ 2.029,92 waarvan € 279,92 ter zake van materiële schade en € 1.750,-- ter zake van immateriële schade en het totale bedrag vermeerderd met de wettelijke rente, voor wat betreft de immateriële schade berekend vanaf 3 juni 2012 en voor wat betreft de overige schade berekend vanaf het moment dat de schade is geleden, een en ander tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op € 1.920,-
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] , € 2.029,92 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente, voor wat betreft de immateriële schade berekend vanaf 3 juni 2012 en voor wat betreft de overige schade berekend vanaf het moment dat de schade is geleden, een en ander tot aan de dag der algehele voldoening bij niet betaling te vervangen door 30 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Bender, voorzitter, mrs. H.A. Brouwer en C.A.M. van Straalen rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C.J. Evers, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 12 februari 2013.