ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ3539

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
SBR 11/2182
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake belastingaanslag

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder, het hoofd van de afdeling belastingen van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, die op 25 mei 2011 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaarde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitspraak op bezwaar is gedaan op basis van het overgangsrecht van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, waarbij het recht zoals dat gold tot en met 31 december 2012 van toepassing is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gemachtigde van eiser, drs. D. van Loon, niet beroepsmatig rechtsbijstand heeft verleend, omdat het rentmeesterskantoor waar hij werkzaam is, zich niet ten doel heeft gesteld om rechtsbijstand te verlenen. Hierdoor is de aanvraag voor vergoeding van proceskosten afgewezen.

De rechtbank heeft de bestreden uitspraak op bezwaar vernietigd, maar de rechtsgevolgen van deze uitspraak in stand gelaten. Dit betekent dat de beslissing van verweerder om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren, ondanks de vernietiging van de uitspraak, blijft gelden. De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 41,- aan hem moet vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 1 maart 2013 en er kan binnen zes weken verzet worden aangetekend tegen deze uitspraak.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift een fatale termijn is en dat er slechts in zeer uitzonderlijke gevallen sprake kan zijn van verschoonbare termijnoverschrijding. Eiser heeft aangevoerd dat hij door omstandigheden niet tijdig bezwaar heeft kunnen maken, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat dit onvoldoende reden is om de termijnoverschrijding als verschoonbaar te beschouwen. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: SBR 11/2182
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 maart 2013 in de zaak tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: drs. D. van Loon, werkzaam bij rentmeesterskantoor Noordanus&Partners),
en
het hoofd van de afdeling belastingen van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, verweerder.
Procesverloop
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 25 mei 2011 (de bestreden uitspraak op bezwaar) beroep ingesteld. Bij die uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar ambtshalve in behandeling genomen.
Overwegingen
1. Op deze zaak is gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht nog het recht van toepassing zoals dat gold tot en met
31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt voor
1 januari 2013.
2. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
3. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Awb een termijn van zes weken. Deze termijn begint op grond van artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) op de dag na de dagtekening van het aanslagbiljet of van de voor bezwaar vatbare beschikking. Maar als de dagtekening een datum is vóór de datum waarop dat aanslagbiljet of die beschikking is verzonden, begint deze termijn op de dag na de dag van verzending. Een bezwaarschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, moet het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig indienen van het bezwaarschrift verontschuldigbaar is. Dan laat het bestuursorgaan op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege.
4. Het primaire besluit is gedagtekend op 30 april 2009. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de verzending van de beschikking later dan op die datum heeft plaatsgevonden. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift daardoor aanving op 1 mei 2009 en eindigde op 11 juni 2009.
5. Het bezwaarschrift is gedagtekend op 29 juni 2009 en niet in geschil is dat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend.
6. De rechtbank stelt aan de hand van de stukken vast dat verweerder verzuimd heeft aan eiser de reden van de te late indiening van het bezwaarschrift te vragen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder geen toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in artikel 6:11 van de Awb.
7. Bij brief van 28 september 2011 heeft de rechtbank eiser alsnog in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken na de datum van verzending van die brief te laten weten waarom het bezwaar na afloop van de termijn is ingediend.
8. Eiser heeft bij brief van 18 oktober 2011 aangevoerd dat er in mei en juni 2009 een sterke toename aan Q-koorts meldingen werd geconstateerd in de provincie Utrecht. De spanningen op een melkgeitenbedrijf lopen in een dergelijke periode zeer hoog op. Daarnaast stelt eiser dat hij in 2005 contact heeft gehad met het waterschap, in verband met de functieverandering van zijn gronden naar blijvende natuur, en naar aanleiding daarvan niet kon vermoeden dat verweerder de gronden niet als natuur zou aanmerken. De primaire beslissing heeft daarom niet de volle aandacht van eiser gekregen. Toen de rust weer enigszins was weergekeerd, en eiser zag dat hij wel erg veel moest betalen, is hij er nader ingedoken en tot de conclusie gekomen dat de circa 2.52 hectare natuurterrein niet als zodanig was meegenomen in de aanslag. Daarop heeft hij direct actie ondernomen en bezwaar ingediend bij verweerder. Tegen deze achtergrond vraagt eiser om begrip voor de situatie waarin eiser verkeerde ten tijde van het indienen van het bezwaar en het beroep alsnog in behandeling te nemen.
9. De rechtbank overweegt dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift een zogenoemde fatale termijn van openbare orde betreft. Dit betekent dat de rechtbank de duur van die termijn niet kan wijzigen en dat verweerder bij een termijnoverschrijding zonder verschoonbare omstandigheden het bezwaarschrift niet-ontvankelijk moet verklaren. In de rechtspraak over artikel 6:11 van de Awb wordt slechts in zeer uitzonderlijke gevallen aangenomen dat sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de situatie van eiser, vormt wat door eiser is aangevoerd onvoldoende reden om het niet tijdig maken van bezwaar verschoonbaar te achten. Ook onder de omstandigheden waarin eiser zich bevond, mocht worden verwacht dat hij tijdig bezwaar zou maken, zo nodig op nader aan te voeren gronden. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk is.
10. Uit hetgeen in rechtsoverweging 6 is overwogen, volgt dat het beroep kennelijk gegrond is en dat de bestreden uitspraak op bezwaar moet worden vernietigd. De rechtsoverwegingen 7 tot en met 9 geven evenwel aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van de te vernietigen bestreden uitspraak in stand worden gelaten.
11. Voor zover het beroepschrift van eiser gericht is tegen verweerders ambtshalve uitspraak op bezwaar, merkt de rechtbank op dat ingevolge het bepaalde in artikel 26 van de Awr tegen een dergelijke beslissing geen bezwaar of beroep openstaat. Een dergelijk beslissing is immers geen belastingaanslag, noch is het in de Awr of in een andere wet in formele zin aangewezen als een voor bezwaar vatbare beschikking.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
13. In het beroepschrift is namens eiser verder verzocht een onkostenvergoeding voor de proceskosten toe te kennen. De rechtbank stelt voorop dat een proceskostenveroordeling op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht uitsluitend betrekking kan hebben op kosten van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Het rentmeesterskantoor, waar de gemachtigde van eiser werkzaam was, heeft desgevraagd stukken overgelegd om dit aan te tonen. Ten aanzien van deze stukken overweegt de rechtbank het volgende. Volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel en de statuten heeft het rentmeesterskantoor zich niet ten doel gesteld om rechtsbijstand te verlenen, zodat op grond daarvan niet is vast te stellen dat van beroepsmatig verleende rechtsbijstand sprake is. Daarnaast zijn drie machtigingen overgelegd die niet zien op
drs. D. van Loon, maar op een kantoorgenoot van een andere kantoorlocatie. Op basis van deze gegevens, ook in samenhang bezien, acht de rechtbank onvoldoende aannemelijk dat drs. D. van Loon in onderhavige zaak beroepsmatig rechtsbijstand heeft verleend die voor vergoeding in aanmerking komt.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen de bestreden uitspraak op bezwaar kennelijk gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar van 25 mei 2011;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraak in stand blijven;
- wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af;
- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ad € 41,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.A. Braeken, rechter, in aanwezigheid van
mr. D.J. Veenhof, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
1 maart 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.