ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ3572

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 januari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
16/701573-12 en 07/660020-12 (TUL) [P]
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing met ernstige bedreigingen en nauwe samenwerking tussen verdachten

In deze strafzaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 17 januari 2013 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die samen met drie medeverdachten heeft geprobeerd een slachtoffer af te persen. De feiten vonden plaats tussen 12 en 14 september 2012, waarbij de verdachten het slachtoffer met ernstige bedreigingen onder druk zetten om een geldbedrag van 2000 euro te betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de vier verdachten, waarbij de bedreigingen zo ernstig waren dat het slachtoffer en zijn gezin in een safe house moesten worden geplaatst. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is er een contactverbod opgelegd met het slachtoffer voor de duur van één jaar. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de schade die het slachtoffer heeft geleden als gevolg van de afpersing. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf toegewezen, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Sector strafrecht
parketnummer: 16/701573-12 en 07/660020-12 (TUL) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 17 januari 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1984] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Nieuwegein
raadsman mr. G. Boot, advocaat te Bilthoven
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 19 december 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting van 3 januari 2013 is het onderzoek gesloten.
De zaak is gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met de zaak van medeverdachten [medeverdachte 1] (16/656280-12), [medeverdachte 2] (16/656281-12) en [medeverdachte 3] (16/701572-12 en 07/660020-12).
Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
samen met anderen [slachtoffer] heeft geprobeerd af te persen
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met de drie medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], het slachtoffer [slachtoffer] (verder te noemen het slachtoffer) heeft geprobeerd af te persen. Zij baseert zich daarbij op de verklaringen van het slachtoffer, de observaties, de tapgesprekken, de camerabeelden van de winkel, het e-mail bericht van het slachtoffer op 13 september 2012, het sms-contact tussen de telefoon van het slachtoffer en de medeverdachte [medeverdachte 1] en de verklaringen van verdachte en de medeverdachten.
[medeverdachte 2] was daarbij de initiator van het plan en was bij de uitvoering aanwezig. Verdachte en [medeverdachte 3] waren de uitvoerders van de bedreigingen, in opdracht van [medeverdachte 2]. Medeverdachte [medeverdachte 1] wist van het plan, hield de voortgang in de gaten en had contact met de anderen vlak na de bedreigingen en ging uiteindelijk zelf, na een via de sms gemaakte afspraak, met [medeverdachte 2] op 14 september 2012 het geld ophalen in Houten. De officier van justitie is dan ook van mening dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten om in ieder geval € 2000,- van het slachtoffer te krijgen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op het volgende.
Er zijn uit het onderzoek historisch telefoon verkeer en de uitleesgegevens geen concrete aanknopingspunten gevonden voor bewijs van deelneming van verdachte. Er zijn geen belastende gegevens voor verdachte uitgekomen die voldoende zijn om tot een veroordeling wegens afpersing te komen.
De rechtbank moet op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen tot de overtuiging komen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. Onvoldoende is dus dat het aannemelijk is geworden of met redelijke aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid voor juist kan worden aangenomen. De videoband is als zodanig geen bewijsmiddel. Dit kan slechts indirect bijdragen aan de eigen waarneming van de rechter ex artikel 339 lid 1 Wetboek van Strafvordering. Verdachte heeft slechts erkend dat hij de eigenaar [medeverdachte 2] wilde helpen bij de incasso van een geldvordering. De conclusie moet zijn dat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt om tot een veroordeling te komen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met drie medeverdachten het slachtoffer [slachtoffer] heeft geprobeerd af te persen. De rechtbank komt tot haar oordeel op grond van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 11 september 2012 is [slachtoffer] (verder te noemen het slachtoffer) gebeld door [medeverdachte 2] met het verzoek de volgende dag in de ochtenduren naar zijn [naam] winkel aan de [adres] in [vestigingsplaats], te komen. Deze afspraak wordt verder gemaakt via de e mail. Die afspraak is gemaakt op verzoek van [medeverdachte 1]. Op 12 september 2012 is het slachtoffer naar de winkel gegaan, waar hij [medeverdachte 2] en twee andere mannen ontmoette. [medeverdachte 2] had gevraagd aan [medeverdachte 3] en verdachte (hierna te noemen [verdachte]) om hem te helpen 2000 euro terug te krijgen van het slachtoffer. [medeverdachte 3] zou het slachtoffer een beetje intimideren met woorden. [medeverdachte 1] wist van het plan om te bedreigen omdat [medeverdachte 2] het hem vooraf heeft verteld. Door [medeverdachte 3] en [verdachte] werd geld van het slachtoffer geëist dat hij de volgende dag, 13 september 2012, in de winkel moest komen betalen. Zij bedreigden het slachtoffer en zijn gezin met de dood en konden beschrijven hoe het huis van het slachtoffer er uit ziet en dat zij hem en zijn kinderen weten te wonen. Ook wisten zij waar de kinderen van het slachtoffer op school zitten. De afpersers zeiden ook dat wanneer het slachtoffer het geld niet betaalde, er vandaag of morgen een groep langs zou komen die zijn vrouw en dochter zouden verkrachten en in stukken zouden snijden. Tevens heeft [medeverdachte 3] gezegd dat hij de kop van het slachtoffer af zou beuken en zijn tanden er uit zou slaan. [medeverdachte 2] heeft gezien dat het slachtoffer bang was en bijna begon te huilen. Er is vervolgens een afspraak gemaakt voor 13 september 2012 om 16.00 uur in de winkel. Ongeveer een half uur nadat het slachtoffer de winkel heeft verlaten, komt [medeverdachte 1] de winkel binnen en praat met [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [verdachte].
Op 13 september 2012 is [medeverdachte 2] in de zaak. Om 15.52 uur komen [medeverdachte 3] en [verdachte] de zaak binnen. Rond 16.32 uur verlaten [medeverdachte 3] en [verdachte] de zaak weer. [medeverdachte 3] en [verdachte] bevestigen ook dat zij in de winkel aanwezig waren op 13 september 2012. Het slachtoffer heeft die middag een e-mail gestuurd naar [medeverdachte 2] waarin hij aangeeft dat hij het geld niet heeft en dat hij niet zal langskomen. [medeverdachte 1] wordt geïnformeerd dat het niet gelukt is. [medeverdachte 1] spreekt de voicemail van het slachtoffer in dat hij hem zo snel mogelijk terug moet bellen. [medeverdachte 2] informeert [medeverdachte 1] telefonisch over de e-mail van het slachtoffer. Vervolgens wordt er op 14 september 2012 met het telefoonnummer van het slachtoffer een sms gestuurd naar [medeverdachte 1], met de volgende inhoud: “Ik kan nu niet bellen, wat is er”. [medeverdachte 1] reageert als volgt op de sms: “2000 euro, ik kom ze zelf halen dan hebben we het er samen over oke, moet vanavond”. Vervolgens wordt er afgesproken om half 8 bij de Van de Valk in Houten. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn op de afgesproken plek in Houten aangehouden. Op een later moment zijn ook [medeverdachte 3] en [verdachte] aangehouden.
Eigen waarneming rechtbank
De camerabeelden van de winkel zijn deels ter terechtzitting bekeken. De rechtbank heeft geconstateerd dat op 12 september 2012 [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [verdachte] samen met het slachtoffer in de winkel aanwezig zijn. Daarbij wordt waargenomen dat [verdachte] het slachtoffer gedurende het hele gesprek vrijwel onafgebroken strak aankijkt. [medeverdachte 3] spreekt en maakt met gestrekte armen wijzende gebaren.
Bewijsoverwegingen
Allereerst is de rechtbank van oordeel dat er geen reden is om te twijfelen aan de verklaringen van het slachtoffer, zeker gelet op het feit dat zijn verklaringen ook op meerdere punten worden bevestigd door andere verklaringen.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van de beelden. De rechtbank stelt op basis van de camerabeelden vast dat de lichaamshouding van [medeverdachte 3] en [verdachte] terwijl zij op 12 september 2012 samen met het slachtoffer in de winkel aanwezig zijn, kracht bijzetten aan de door het slachtoffer genoemde bedreigingen. [medeverdachte 3] heeft uitgelegd dat hij gewend is met zijn armen te bewegen terwijl hij spreekt. Deze gebaren zijn echter andere dan het wijzen met gestrekte armen zoals de rechtbank deze op de beelden heeft waargenomen.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat er sprake is geweest van nauwe en bewuste samenwerking tussen de vier verdachten. [medeverdachte 2] heeft het plan bedacht en gevraagd aan [medeverdachte 3] en [verdachte] om het slachtoffer te intimideren met woorden. [medeverdachte 1] wist van te voren van het plan af en komt op 12 september 2012 vlak na de bedreigingen in de winkel en spreekt met de drie medeverdachten. De volgende dag is er een afspraak met het slachtoffer gemaakt om 16.00 uur. [medeverdachte 2], [verdachte] en [medeverdachte 3] zijn in de winkel aanwezig. Het slachtoffer schrijft echter een e-mail dat hij niet komt. [medeverdachte 1] wordt hierover geïnformeerd. Vervolgens proberen zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] contact te krijgen met het slachtoffer. Uiteindelijk ontstaat er sms-contact tussen de telefoon van het slachtoffer, gebruikt door de politie, en het slachtoffer. [medeverdachte 1] heeft gezegd dat hij die avond 2000 euro van het slachtoffer wil hebben en ze maken een afspraak bij de Van der Valk in Houten. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gaan ook naar die afspraak, waar zij vervolgens worden aangehouden.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 12 september 2012 tot en met 14 september 2012 te Utrecht en Houten ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag toebehorende aan die [slachtoffer],
hebbende hij, verdachte, en één of meer van zijn mededaders
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij een geldbedrag moest betalen en
- die [slachtoffer] en diens gezin bedreigd met de dood en
- gezegd dat ze alles van hem ([slachtoffer]) wisten en dat ze wisten waar hij woonde en dat ze wisten waar zijn kinderen op school zaten en dat ze zijn vrouw en dochter zouden verkrachten en in stukken zouden snijden en dat ze zijn kop eraf zouden beuken en dat ze zijn tanden eruit zouden slaan, en
- gezegd dat die [slachtoffer] het geld op 13 september 2012 om 16.00 uur moest afleveren in het pand van de [naam] aan de [adres] te [vestigingsplaats], en vervolgens
- zich op het afgesproken tijdstip op 13 september 2012 naar dat pand begeven, en zich in dat pand opgehouden, en
- via de sms afgesproken om 14 september 2012 om (ongeveer) 19.30 uur bij Van der Valk in Houten te komen voor de overdracht van het geld en zich op de afgesproken tijd naar die locatie begeven, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Als bijzondere voorwaarde dient een contactverbod met [slachtoffer] opgelegd te worden, welke voorwaarde direct uitvoerbaar is.
6.2 Het standpunt van de verdediging
Primair is de verdediging van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken.
Subsidiair verzoekt de verdediging wanneer de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, een straf op te leggen voor de duur van het voorarrest. Gezien het reclasseringsrapport verdient de behandeling van verdachte in verband met PTSS door zijn verblijf in Irak op korte termijn de voorkeur.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich met drie medeverdachten schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing. Daarbij zijn ernstige bedreigingen geuit naar het slachtoffer en zijn familie. Dit heeft zelfs geleid tot de plaatsing in een safe house. Dit heeft grote invloed (gehad) op de veiligheidsgevoelens van het slachtoffer en zijn familie. Uit de slachtofferverklaring blijkt dat het slachtoffer nog steeds angstig is. De spanning en stress hebben geen goede uitwerking op de ziekte van Parkinson die het slachtoffer heeft. Daarvoor moet hij beginnen met fysiotherapie en ergotherapie. Om de stress en angst te verwerken moet hij ook met een psycholoog gaan praten. Tevens voelden het slachtoffer en zijn familie zich niet meer veilig in hun eigen huis, waardoor zij hebben besloten om ergens anders te gaan wonen.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte houdt de rechtbank rekening met de justitiële documentatie van 22 oktober 2012, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld op 12 april 2012 voor een woninginbraak. Verdachte loopt nog in de proeftijd voor dit feit.
Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met het reclasseringsadvies van 14 december 2012 van reclasseringswerker S. Dijkslag.
De rechtbank is op grond van de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat een gevangenisstraf passend is. De rechtbank legt een lagere straf op dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank acht daarbij van belang dat er geen sprake is geweest van daadwerkelijk fysiek geweld of het tonen van wapens. Gelet op het strafblad van verdachte, zal de rechtbank een iets hogere straf opleggen dan bij de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]. De rechtbank legt een gevangenisstraf op voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte gedurende 1 jaar geen contact mag hebben met [slachtoffer]..
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van totaal € 1791,98. Dit bedrag bestaat uit de volgende posten:
- kosten geestelijke gezondheidszorg € 139,50
- eigen risico GGZ € 69,64
- eigen bijdrage GGZ € 30,00
- smartengeld € 1000,00
- kosten vervoer € 171,19
- dierenpension € 306,70
- prepaid telefoon € 24,95
- beltegoed € 50,00
De rechtbank is van oordeel dat bovengenoemde schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit en acht verdachte hoofdelijk aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf het moment van ontstaan van de schade en het smartengeld vanaf het moment van het misdrijf (12 september 2012) dan wel het ontstaan van het schadebedrag (datum van rekening) tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8 De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 58 dagen gevangenisstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van politierechter te Zwolle op 27 april 2012 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 14g, 24c, 36f, 45, 47,en 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte gedurende 1 jaar geen contact mag hebben met [slachtoffer];
* verklaart deze op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde bijzondere voorwaarden uitvoerbaar bij voorraad;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 27 april 2012 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 07-660020-12 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten 58 dagen gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 1791,98, waarvan € 791,98 ter zake van materiële schade vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf het moment van ontstaan van die schade tot aan de dag der algehele voldoening, en € 1000,00 ter zake van immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 12 september 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
Schademaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], € 1791,98 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 27 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van de datum waarop de duur van het voorarrest gelijk is aan het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Bender, voorzitter, mr. J. Ebbens en mr. I.M. Vanwersch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.E. Braam-van Toll, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 17 januari 2013.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
hij in of omstreeks de periode van 12 september 2012 tot en met 14 september 2012 te Utrecht en/of Houten, althans in het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van 10.000,- euro en/of 40.000,- euro en/of 2000,- euro althans een (groot) geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij 10.000,- en/of 40.000,- euro en/of 2000,- euro, althans een (groot) geldbedrag moest betalen en/of
- die [slachtoffer] en/of diens gezin bedreigd met de dood en/of
- gezegd dat ze alles van hem ([slachtoffer]) wisten en/of dat ze wisten waar hij woonde en/of dat ze wisten waar zijn kinderen op school zaten en/of dat ze zijn vrouw en dochter zouden verkrachten en in stukken zouden snijden en/of dat ze zijn kop eraf zouden beuken en/of dat ze zijn tanden eruit zouden slaan, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, en/of
- gezegd dat die [slachtoffer] het geld op 13 september 2012 (om 16.00 uur) moest afleveren in het pand van de [naam] aan de [adres] te [vestigingsplaats], en/of (vervolgens)
- zich op het afgesproken tijdstip op 13 september 2012 naar dat pand begeven, en/of zich in dat pand opgehouden, en/of
- (via de sms) afgesproken om 14 september 2012 om (ongeveer) 19.30 uur bij Van der Valk in Houten te komen voor de overdracht van het geld en/of zich op de afgesproken tijd naar die locatie begeven, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
(artikel 317 jo. 45 Wetboek van Strafrecht)