RECHTBANK UTRECHT
sector handel en kanton
kantonrechter
zaaknummer: 821065 UC EXPL 12-10264 msl 4221
1. de vennootschap onder firma
[Eiser 1] Hairstudio,
gevestigd te [vestigingsplaats],
verder ook te noemen [Eiser 1],
en haar vennoten
3. [Eiser 3],
beiden wonende te [woonplaats],
verder ook gezamenlijk te noemen [Eisers],
eisende partij,
gemachtigde: mr. J.C.M. Nuijten,
de stichting
Stichting Antonius Ziekenhuis,
gevestigd te [vestigingsplaats],
verder ook te noemen de Stichting,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. A.J. de Gier.
1. Het verloop van de procedure
De kantonrechter verwijst naar het tussenvonnis van 19 september 2012.
De comparitie is gehouden op 26 november 2012. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.
Vervolgens is vonnis bepaald.
2.1. Tussen de Stichting en [Eisers] is op 23 oktober 2007 een samenwerkingsovereenkomst (hierna: de overeenkomst genoemd) ondertekend, waarin onder meer is bepaald dat de heer en mevrouw [Eiser 3] voor hun rekening een kapsalon voeren in het door de Stichting geëxploiteerde St. Antonius Ziekenhuis te Nieuwegein. In artikel III van de overeenkomst is bepaald dat de heer en mevrouw [Eiser 3] jaarlijks een bedrag van € 530,- aan de Stichting betalen voor de kosten van ruimte, gas, licht, water en telefoon met de vermelding dat bij de bepaling van dit bedrag rekening is gehouden met de (beperkte) openingstijden en dat de berekening van het jaarbedrag is: 8 m2 x € 166,- x 2/5. De overeenkomst is aangegaan voor de duur van 2 jaar met stilzwijgende verlenging telkens voor een termijn van 5 jaar.
2.2. In artikel VII van de overeenkomst is bepaald:
"De Stichting overweegt om voor patiënten/medewerkers ook andere diensten te (doen) ontwikkelen, zoals diensten op het gebied van huidverzorging, en dergelijke. De Stichting zal in dat geval de heer en mevrouw [Eiser 3] raadplegen. Initiatieven van de heer en mevrouw [Eiser 3] vereisen de instemming van de Stichting."
2.3. In 2009 heeft in het door de Stichting geëxploiteerde ziekenhuis, het St. Antonius ziekenhuis, een grootscheepse verbouwing plaatsgevonden waarbij de entree van het ziekenhuis is voorzien van een toegangshal/lichtstraat met daarin de mogelijkheid van huisvesting van commerciële voorzieningen, waaronder die van een kapsalon.
2.4. De ruimten in deze toegangshal zijn verhuurd aan [bedrijf] (hierna: [bedrijf] te noemen) die op haar beurt huurovereenkomsten sluit voor de exploitatie van de afzonderlijke ruimten. [bedrijf] heeft [Eisers] een nieuwe huurovereenkomst aangeboden voor het exploiteren van een kapsalon in deze toegangshal. [Eisers] heeft van dit aanbod geen gebruik gemaakt, waarna [bedrijf] een huurovereenkomst voor de exploitatie van een kapsalon in de toegangshal heeft gesloten met een derde partij. Deze derde partij heeft daarop in de toegangshal een kapsalon geëxploiteerd van medio 2010 tot november 2011. Deze exploitatie is gestaakt vanwege bij die derde gerezen organisatorische problemen.
3.1. [Eisers] vordert, uitvoerbaar bij voorraad, de veroordeling van de Stichting aan haar te betalen een bedrag van € 17.219,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2001 tot aan de dag der voldoening en een vergoeding van de buitengerechtelijke kosten tot een bedrag van € 3.846,67. [Eisers] vordert voorts dat de kantonrechter bepaalt dat de Stichting aansprakelijk is voor de door [Eisers] geleden en nog te lijden schade wegens lagere resultaten over de jaren 2012 en volgende, met als referentiejaar 2009, welke schade de Stichting jaarlijks aan [Eisers] dient te vergoeden na overlegging van de jaarstukken van het daaraan voorafgaande boekjaar te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de indiening van de (jaarlijkse) vordering en voorts met veroordeling van [A] in de proceskosten.
3.1.1. [Eisers] legt aan deze vorderingen onder meer het volgende ten grondslag.
De met de Stichting gesloten samenwerkingsovereenkomst is te kwalificeren als een huurovereenkomst, die telkens is verlengd. De Stichting heeft in een nieuw aangebouwde vleugel van het ziekenhuis bedrijfsruimten gecreëerd en [Eisers] hebben een niet realistisch aanbod van de Stichting - via [bedrijf] - van eind 2009 om bedrijfsruimte in die nieuwe vleugel te betrekken moeten afwijzen. De Stichting is daarna die bedrijfsruimte aan een andere kapsalon gaan verhuren, waardoor [Eisers] een extreme daling van omzet heeft ervaren met negatieve resultaten. Het resultaat was in 2009 nog € 16.466,- positief maar in 2011 € 753,- negatief. [Eisers] heeft de Stichting bij brief van haar raadsman van 22 maart 2010 voor die schade aansprakelijk gesteld. Gelet op de tussen partijen gesloten overeenkomst had de Stichting van [bedrijf] moeten bedingen dat in het geval [Eisers] niet wilde mee verhuizen aldaar geen andere kapsalon mag worden gevestigd. Door dit na te laten is sprake van een aan de Stichting toerekenbare tekortkoming, dan wel handelt de Stichting onrechtmatig jegens [Eiser 1].
3.1.2. De Stichting voert onder meer het volgende verweer.
In een vroeg stadium van de geschiedenis (1984) van het St. Antonius ziekenhuis is op de eerste verdieping daarvan in een kleine ruimte van 8 m2 een semiprofessionele kapsalon met onregelmatige en beperkte openingstijden gevestigd geweest. [Eisers] exploiteert deze kapsalon sinds 2007. Er is geen sprake van een huurovereenkomst, [Eisers] betaalt alleen voor de verbruikslasten. In 2009 is in het ziekenhuis een grootscheepse verbouwing gerealiseerd, waarna moderne commerciële voorzieningen kunnen worden gehuisvest. Dit is voor het ziekenhuis nodig om concurrerend te blijven. Voor het ziekenhuis is een grotere, professionelere en modernere kapsalonvoorziening, met ruimere openingstijden, wenselijk. [Eisers] heeft zich in deze ontwikkeling kunnen vinden. In 2010 is met [Eisers] overeenstemming bereikt dat zij de kapsalon zou verplaatsen, maar zij is op het laatste moment afgehaakt. De Stichting heeft dit geschil niet op de spits gedreven en heeft met medeweten en instemming van [Eisers] overeenstemming bereikt met een andere exploitant. De Stichting heeft de huurovereenkomst met [Eisers] inmiddels opgezegd tegen 23 oktober 2014. Later is [Eisers] gaan stellen dat zij het exclusieve recht had op het exploiteren van een kapsalon binnen het ziekenhuis, maar na verweer van de Stichting heeft zij erkend dat dit niet het geval is. De Stichting bestrijdt dat er sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de met [Eisers] gesloten overeenkomst. In die overeenkomst is geen bepaling opgenomen die [Eisers] exclusiviteit biedt. De Stichting heeft zorgvuldig gehandeld door [Eisers] als eerste in de gelegenheid te stellen de nieuwe ruimte te gaan exploiteren. Voor zover zij overlegverplichtingen had, wat de Stichting betwist, is zij die nagekomen. De Stichting betwist dat [Eisers] schade heeft geleden. Van verifieerbare cijfers is geen sprake en de causaliteit is gelet op de marktontwikkelingen niet aangetoond. Er is mogelijk sprake van eigen schuld van [Eisers] De Stichting concludeert tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [Eisers] in de kosten van het geding.
3.2. Hetgeen partijen overigens hebben aangevoerd zal, voor zover van belang, hierna aan de orde komen.
4.1. De kantonrechter stelt voorop dat de tussen partijen gesloten overeenkomst, die stilzwijgend is verlengd tot 23 oktober 2014, inhoudt dat de Stichting ruimte in het ziekenhuis aan [Eisers] ter beschikking stelt voor een in tijd beperkt gebruik als kapsalon tegen een beperkte vergoeding. Anders dan de Stichting heeft verdedigd ziet deze vergoeding niet alleen op de vergoeding van verbruikslasten, maar ook op het ter beschikking stellen van de ruimte (blijkens artikel III van de overgelegde samenwerkingsovereenkomst). Daarmee is aan de essentialia van een huurovereenkomst voldaan. De Stichting heeft daartegenover onvoldoende feiten gesteld, waaruit moet volgen dat partijen een dergelijke huurovereenkomst niet hebben beoogd. Het enkele feit dat een heel lage vergoeding is bedongen is daarvoor onvoldoende.
4.2. Het geschil tussen partijen betreft de vraag of het de Stichting, ondanks deze tussen partijen gesloten huurovereenkomst, vrij stond om in 2010 een huurovereenkomst met een andere kapsalon te sluiten voor het nieuw gebouwde gedeelte van het ziekenhuis. Bovendien stelt de Stichting in de kern dat [Eisers] uiteindelijk heeft ingestemd met het sluiten van die overeenkomst met een derde.
4.3. De kantonrechter oordeelt dat de overeenkomst de Stichting niet verbiedt elders in het ziekenhuis ruimte voor een tweede, door een derde te exploiteren, kapsalon te verhuren. Dat de aard van de overeenkomst (samenwerkingsovereenkomst met huurelement) zich tegen het aangaan van een tweede huurovereenkomst met een derde verzet is verder gesteld noch gebleken. Wel dienen partijen bij een overeenkomst zich overeenkomstig de eisen van de redelijkheid en billijkheid te richten naar de belangen van de wederpartij (artikelen 6:2 en 6:248 BW). In dit verband is tevens het bepaalde in artikel VII van de tussen partijen gesloten samenwerkingsovereenkomst van belang, waarin is bepaald dat de Stichting voor eventuele nieuwe diensten de heer en mevrouw [Eiser 3] zal raadplegen.
4.4. [Eisers] heeft niet bestreden dat de Stichting het ziekenhuis heeft verbouwd omdat dit paste binnen ontwikkelingen waarin het ziekenhuis dient te waken over haar concurrentiepositie. Evenmin heeft [Eisers] bestreden dat de Stichting belang heeft bij een modernere professionelere kapsalon in het ziekenhuis met aanmerkelijk ruimere openingstijden dan [Eisers] op dit moment biedt, terwijl een dergelijke professionele kapsalon niet in de huidige door [Eisers] gehuurde bedrijfsruimte (met een oppervlakte van 8 m2) kan worden gerealiseerd. Hieruit volgt dat de beslissing van de Stichting om in de toegangshal een nieuwe moderne kapsalon te realiseren een door marktontwikkelingen ingegeven, overwogen, keuze is. De tussen partijen gesloten overeenkomst staat aan die keuze niet in de weg, nu [Eisers] geen exclusiviteit heeft bedongen. Daarbij komt dat de Stichting rekening heeft gehouden met de belangen van [Eisers] door haar de mogelijkheid te bieden de kapsalon te verplaatsen naar de toegangshal en de gewenste professionelere kapsalon daar zelf op te zetten. Weliswaar heeft [Eisers] het voorstel daartoe van [bedrijf] - naar zij stelt - als dictaat ervaren, maar een tegenvoorstel heeft zij niet gedaan. [Eisers] heeft dit toegelicht met de opmerking dat zij "prima zit". Daarmee gaat [Eisers] echter wel voorbij aan de gerechtvaardigde belangen van de Stichting om in het ziekenhuis een op de huidige marktvoorwaarden aangepast voorzieningen niveau te bieden.
4.5. De kantonrechter concludeert dat de Stichting niet heeft gehandeld in strijd met haar uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen jegens [Eisers] (noch met de zorgvuldigheid die zij in het maatschappelijk verkeer jegens [Eisers] in acht heeft te nemen) door na de afwijzing door [Eisers] van het aanbod om de kapsalon te verplaatsen met een andere partij een huurovereenkomst voor een tweede kapsalon te sluiten.
[Eisers] behield het recht om de eigen kapsalon tot het overeengekomen einde van de huurovereenkomst te gebruiken, zodat de overeenkomst werd nagekomen. De concurrentie die [Eisers] ondervindt van de nieuwe kapsalon is geen andere dan de concurrentie die iedere ondernemer ondervindt indien in de nabijheid een soortgelijke onderneming wordt geopend. Niet valt in te zien dat de Stichting zich vanwege de overeenkomst of anderszins had in te spannen om die concurrentie voor [Eisers] te voorkomen. De vorderingen van [Eisers] tot schadevergoeding met nevenvorderingen zullen worden afgewezen.
4.6. [Eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure aan de zijde van de Stichting. Deze kosten worden begroot op:
- salaris gemachtigde € 800,00 (2 punten x tarief € 400,00)
Totaal € 800,00
5.1. wijst de vorderingen af;
5.2. veroordeelt [Eisers] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de Stichting, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 800,- aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Slootweg, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2013.