beschikking
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
zitting houdende te Utrecht
zaaknummer / rekestnummer: 327259 / FA RK 12-4228
Beschikking van 6 maart 2013
in de zaak van
[vrouw],
wonende te [woonplaats],
hierna: de vrouw,
advocaat mr. drs. E.A.J. Verschuur-van der Voort,
[man],
wonende te [woonplaats],
hierna: de man,
advocaat mr. E.K.E. van Herk.
1. Verloop van de procedure
De vrouw heeft op 12 juli 2012 ter griffie van deze rechtbank een verzoekschrift ingediend.
De man heeft op 11 september 2012 een verweerschrift ingediend.
Op 2 november 2012 heeft de rechtbank een akte nadere onderbouwing met bijlagen van de vrouw ontvangen.
Op 12 november is een faxbericht van de zijde van de man binnengekomen. Daartegen is op 12 november 2012 bij faxbericht bezwaar gemaakt van de zijde van de vrouw.
De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 14 november 2012. Hierbij zijn verschenen: beide partijen met hun advocaat. Van de zijde van de man zijn pleitnotities overgelegd.
2.1. Partijen zijn op 18 december 1991 met elkaar gehuwd. Tussen hen is de echtscheiding uitgesproken door de rechtbank Zwolle bij beschikking van 20 januari 2000. Deze beschikking is op 26 juli 2000 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand te Bussum.
2.2. In deze beschikking is onder meer bepaald dat de man aan de vrouw een bedrag van fl. 4.100,-- per maand dient te betalen voor het levensonderhoud van de vrouw. Bij beschikking van het Hof Arnhem van 16 januari 2001 is de alimentatie gewijzigd en is bepaald dat de man een bedrag van fl. 6.200,-- per maand dient te betalen.
2.3. Partijen zijn met ingang van 1 mei 2007 een partneralimentatie overeengekomen van € 2.351,90 per maand. Op grond van de wettelijke indexering is dit bedrag thans € 2.626,65 per maand.
2.4. Met ingang van 26 juli 2012 is de termijn van 12 jaar verstreken. De man betaalt sinds die datum geen alimentatie meer.
3. Beoordeling van het verzochte
3.1. De rechtbank stelt voorop dat zij geen acht zal slaan op het faxbericht van de zijde van de man dat op 12 november 2012 is binnengekomen, nu dit faxbericht binnen een termijn van tien dagen voor de zitting bij de rechtbank is binnengekomen en de vrouw bezwaar heeft gemaakt tegen dit faxbericht.
3.2. De vrouw verzoekt te bepalen dat de alimentatietermijn ex artikel 1:157 BW wordt verlengd met een termijn van vijf jaren, althans wordt verlengd met een termijn die de rechtbank juist acht, waarbij wordt bepaald dat de man de thans geldende alimentatie aan de vrouw blijft betalen, althans dat hij een bedrag dat de rechtbank juist acht aan de vrouw blijft betalen. De vrouw stelt hiertoe dat de beëindiging van de alimentatie ten gevolge van het verstrijken van de termijn zo ingrijpend is dat ongewijzigde handhaving van die termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de vrouw kan worden gevergd. Zij stelt dat er bijzondere omstandigheden zijn.
De man voert verweer.
3.3. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 1:157 lid 5 BW door de rechter alsnog een termijn kan worden gesteld wanneer de beëindiging van de alimentatie ten gevolge van het verstrijken van de termijn zo ingrijpend is dat ongewijzigde handhaving van die termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de onderhoudsgerechtigde kan worden gevergd.
Nu de vrouw haar verzoek tot verlenging van de alimentatietermijn tijdig heeft ingediend, is zij ontvankelijk in haar verzoek.
Voorts overweegt de rechtbank het volgende. Uit de wetsgeschiedenis (TK 1985/1986, 19 295, nr. 3 en 6) blijkt dat uitgangspunt van de wetgever is dat de alimentatieverplichting na 12 jaar in beginsel definitief eindigt. Volgens de wetgever houdt de verantwoordelijkheid die men door het huwelijk op zich heeft genomen een verplichting in om bij te dragen in het levensonderhoud van de (ex-)partner, maar deze rechtvaardigt niet dat de onderhoudsver-plichting na beëindiging van het huwelijk ongelimiteerd blijft bestaan. Er wordt uitgegaan van een termijn van 12 jaar om de alimentatiegerechtigde in staat te stellen de zorg voor eventuele kinderen op zich te nemen en om zich er op voor te bereiden dat in het eigen levensonderhoud moet worden voorzien. Wanneer een verlenging wordt verzocht, dient de alimentatie-gerechtigde aan te tonen dat sprake is van een uitzonderlijke situatie. Naast de financiële situatie spelen ook andere factoren een rol, waarbij kan worden gedacht aan:
- in hoeverre de alimentatiegerechtigde in die twaalf jaar tijd alles gedaan heeft wat redelijkerwijs verwacht mag worden om financieel zelfstandig te worden, daarbij zijn van belang de leeftijd, gezondheid, arbeidsverleden en achtergrond;
- de mate waarin de behoefte van de alimentatiegerechtigde aan voortduring van een uitkering tot levensonderhoud nog verband houdt met het huwelijk;
- de verwachting van partijen toen zij huwden;
- de zorg voor eventuele kinderen en de mogelijkheden om naast die zorg een bestaan, onafhankelijk van de ex-partner, op te bouwen.
De rechtbank verwijst in dit kader naar de parlementaire geschiedenis en het arrest van de Hoge Raad van 19 december 2008, NJ 2009, 136 (LJN: BF3928).
3.4. Allereerst dient de rechtbank te beoordelen of het beëindigd zijn van de alimentatieverplichting voor de vrouw ingrijpend is. De rechtbank is van oordeel dat, bij vergelijking van de situatie van de vrouw toen zij nog alimentatie van de man ontving en haar huidige situatie, kan worden vastgesteld dat de inkomensachteruitgang van de vrouw ten gevolge van de beëindiging ingrijpend is. Dat dit het geval is, wordt ook niet door de man betwist. Tot 26 juli 2012 ontving de vrouw een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de man van € 2.591,04 bruto per maand. Daarnaast ontving zij een AOW-uitkering, een pensioen van € 43,31 per maand en rente uit vermogen. Thans zijn de extra inkomsten ten bedrage van € 2.591,04 bruto per maand weggevallen.
3.5. Vervolgens dient beoordeeld te worden of de inkomensachteruitgang voor de vrouw van zo ingrijpende aard is, dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de vrouw kan worden gevergd. Het is afhankelijk van alle feiten en omstandigheden van het onderhavige geval wat redelijk en billijk is. Hierbij zal een belangenafweging moeten worden gemaakt tussen de belangen van de vrouw en die van de man.
De vrouw stelt als bijzondere omstandigheden het volgende:
Partijen hebben voor het huwelijk enige jaren samengewoond. Partijen zijn negen jaar gehuwd geweest. Er was sprake van een klassiek rollenpatroon waarbij de man werkte en de vrouw thuis alles regelde. Voor de vrouw was het haar tweede huwelijk. Uit haar eerste huwelijk heeft de vrouw twee zonen. De vrouw was ten tijde van het tweede huwelijk 49 jaar. De kinderen van de vrouw waren op dat moment al ouder. Voor het huwelijk heeft de vrouw wel gewerkt, maar nadat zij bij haar laatste baan moest stoppen omdat er geen werk meer voor haar was, heeft de vrouw geen baan meer gezocht. De man was het hiermee eens, aldus de vrouw.
De man betwist deze stellingen van de vrouw.
3.6. De rechtbank is van oordeel dat de door de vrouw aangevoerde feiten en omstandigheden niet zo bijzonder of uitzonderlijk zijn dat ongewijzigde handhaving van de termijn van twaalf jaar niet van de vrouw kan worden gevergd. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat de vrouw een opleiding als schoonheidsspecialiste gevolgd heeft en dat zij als schoonheidsspecialiste een praktijk aan huis heeft gehad. Daarna heeft zij als administratief medewerkster in verschillende banen gewerkt. Ter terechtzitting heeft de vrouw medegedeeld dat zij gelet op haar leeftijd, zij was 58 jaar toen het huwelijk van partijen strandde en 60 jaar toen zij scheidden, niet naar werk heeft gezocht. Ze had het wel kunnen proberen, maar zou toch geen werk meer hebben gevonden, aldus de vrouw. De rechtbank constateert derhalve dat de vrouw na het einde van het huwelijk geen enkele moeite heeft gedaan om een andere baan te vinden, hetgeen wel van haar had kunnen worden verwacht. Voor het huwelijk, als ook tijdens de voorhuwelijkse relatie van partijen, heeft de vrouw immers altijd gewerkt. Eerst als schoonheidsspecialiste en later als administratief medewerkster. Dit terwijl zij in het begin van de relatie ook nog de zorg had voor haar kinderen uit het eerste huwelijk. De rechtbank is van oordeel dat van de vrouw gevergd kon worden dat zij na het einde van het huwelijk pogingen had ondernomen om in haar eigen inkomen te voorzien. Zij had zich kunnen laten bijscholen als schoonheids-specialiste en dan, ofwel zelfstandig, ofwel in loondienst, als schoonheidsspecialiste aan de slag kunnen gaan. Ook had zij kunnen proberen om weer als administratief medewerkster te gaan werken. De vrouw heeft echter geen enkele poging hiertoe ondernomen. De vrouw had bovendien, wetende dat de alimentatieverlichting na 12 jaar zou eindigen, haar levensstandaard aan kunnen passen. Gesteld noch gebleken is dat zij dit op enige wijze heeft gedaan.
De rechtbank is van oordeel dat de gevolgen van het feit dat de vrouw na het huwelijk niet gewerkt heeft en hiertoe ook geen pogingen heeft ondernomen, alsmede van het feit dat zij er voor heeft gekozen om haar levensstandaard niet tijdig te passen, niet op de man afgewenteld kunnen worden. Er is dan ook geen aanleiding om de termijn van 12 jaar te verlengen.
Dat de vrouw hierdoor wellicht dient in te teren op haar vermogen maakt dit niet anders.
3.7. Nu de rechtbank de aan de zijde van de vrouw gestelde omstandigheden niet zwaarwegend genoeg acht om te beslissen dat de alimentatietermijn dient te worden verlengd, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de omstandigheden aan de zijde van de man, waaronder zijn draagkracht.
3.8. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet van de man kan worden gevergd dat hij er rekening mee had moeten hadden dat de vrouw, na ommekomst van de alimentatieverplichting gedurende 12 jaar, nog behoeftig zou zijn. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw dan ook afwijzen.
Proceskosten
De man verzoekt de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.9. In procedures tussen ex-partners worden de proceskosten in beginsel gecompenseerd hetgeen betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het uitgangspunt hierbij is dat de afwikkeling van een scheiding of beëindiging van een relatie vaak met persoonlijke en inter-relationele problemen gepaard gaat. De redelijkheid en billijkheid brengen dan mee dat niet te snel tot een kostenveroordeling van één van de partijen dient te worden overgegaan. Hiervan kan echter worden afgeweken in gevallen waarin het in strijd met de redelijkheid en billijkheid zou zijn om de kosten te compenseren, bijvoorbeeld in het geval van misbruik van procesrecht.
3.10 De rechtbank heeft in het hiervoor overwogene vastgesteld dat beëindiging van de alimentatie voor de vrouw ingrijpend is. De rechtbank is echter van oordeel dat reeds hierdoor geen sprake is van misbruik van het procesrecht. Gelet hierop zal de rechtbank het verzoek van de man afwijzen en bepalen dat partijen ieder hun eigen proceskosten dienen te betalen.
wijst het verzoek van de vrouw af;
bepaalt dat partijen hun eigen proceskosten moeten betalen.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.G.M. Buys, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. T.M.M.P. Westbroek, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2013.