ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ6574

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
SBR 12/3172
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.M.J.H. Muijlaert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling hogere WOZ-waarde en procesbelang in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 april 2013 uitspraak gedaan in een geschil over de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak. Eiseres, de eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar van de gemeente Amersfoort vastgestelde WOZ-waarde van € 163.000,- voor het belastingjaar 2012, welke waarde was gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2011. Eiseres stelde dat de WOZ-waarde te laag was vastgesteld en dat zij een belang had bij een hogere waarde, omdat deze niet alleen bepalend is voor de onroerendezaakbelasting, maar ook voor de brandverzekering en hypotheekvoorwaarden. De rechtbank diende te beoordelen of eiseres een procesbelang had bij haar bezwaar, aangezien artikel 29 van de Wet WOZ bepaalt dat een hogere WOZ-waarde niet kan worden vastgesteld in bezwaar of beroep.

De rechtbank overwoog dat de wetgever bewust heeft gekozen om in de Wet WOZ geen mogelijkheid te bieden voor het vaststellen van een hogere WOZ-waarde in bezwaar of beroep. Dit betekent dat eiseres, ongeacht haar argumenten over de gevolgen van de lage WOZ-waarde, geen procesbelang had bij haar bezwaar. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar van 15 augustus 2012 en verklaarde het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en diende het betaalde griffierecht aan haar te worden vergoed.

De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de Wet WOZ en de beperkingen die deze wet oplegt aan de mogelijkheid om de WOZ-waarde te verhogen in bezwaar of beroep. Eiseres kan tegen deze uitspraak binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: SBR 12/3172
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 april 2013 in de zaak tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amersfoort, verweerder
gemachtigde: J.J. Drost, taxateur, werkzaam bij de gemeente Amersfoort.
Procesverloop
Bij beschikking van 31 januari 2012 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres] (hierna: de woning) voor het belastingjaar 2012 vastgesteld op € 163.000,-, naar de waardepeildatum 1 januari 2011. Bij uitspraak van 15 augustus 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het door eiseres daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2013. Eiseres is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiseres heeft in bezwaar en beroep betoogd dat de WOZ-waarde van de woning te laag is vastgesteld. Zij heeft gesteld dat zij een belang heeft bij een hogere WOZ-waarde omdat deze waarde niet alleen wordt gebruikt voor het vaststellen van de hoogte van de aanslag onroerendezaakbelastingen, maar ook geldt als uitgangspunt voor de brandverzekering. Verder zijn er verstrekkers van hypotheken die de WOZ-waarde van de woning als uitgangspunt nemen. In dat geval is een lagere WOZ-waarde een nadelig financieel aspect, aldus eiseres. Eiseres heeft in dit verband gesteld dat zij in de toekomst een hogere hypotheekrente moet betalen in verband met de nu verlaagde WOZ-waarde. Ter zitting heeft eiseres desgevraagd toegelicht dat de woning te koop staat en dat zij vermoedt dat de verkoop van de woning wordt bemoeilijkt doordat de vraagprijs aanzienlijk hoger ligt dan de WOZ-waarde.
2. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder het bezwaarschrift van eiseres terecht ontvankelijk heeft geacht. Zij ziet zich in dat kader gesteld voor de vraag of eiseres een procesbelang had bij het door haar gemaakte bezwaar.
3. Ter beantwoording van deze vraag dient in de eerste plaats te worden beoordeeld of eiseres het door haar beoogde doel, een hogere WOZ-waarde, met de onderhavige procedure kan bereiken.
4. Artikel 29 van de Wet WOZ luidt als volgt:
‘1. Indien bij de uitspraak op een bezwaarschrift dan wel bij een ambtshalve door de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar genomen besluit met betrekking tot een op de voet van dit hoofdstuk genomen beschikking:
a. die beschikking wordt vernietigd;
b. de bij die beschikking vastgestelde waarde wordt verminderd, geschiedt de bekendmaking daarvan aan de belanghebbenden die het aangaat en de mededeling daarvan aan de afnemers met overeenkomstige toepassing van artikel 24, derde tot en met achtste lid, en met inachtneming van artikel 28; mededeling van de uitspraak op een bezwaarschrift aan de afnemers geschiedt eerst indien deze onherroepelijk vaststaat.’
2. Indien de in het eerste lid bedoelde vernietiging of vermindering plaatsvindt krachtens onherroepelijke rechterlijke uitspraak, doet de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar daarvan mededeling aan de belanghebbenden die het aangaat met overeenkomstige toepassing van artikel 24, derde tot en met achtste lid, en met inachtneming van artikel 28.
(…)’
5. Artikel 29 van de Wet WOZ noemt slechts de mogelijkheid om een beschikking te vernietigen of om de bij beschikking vastgestelde waarde te verminderen. Uit de wetssystematiek van de Wet WOZ vloeit derhalve voort dat de WOZ-waarde bij een uitspraak op een bezwaarschrift of een rechterlijke uitspraak niet kan worden verhoogd en dat de wetgever niet heeft bedoeld om de mogelijkheid open te stellen om in een uitspraak op bezwaar of een rechterlijke uitspraak een hogere WOZ-waarde vast te stellen. De wetgever is - kennelijk - van opvatting dat ook belangen buiten het kader van de Wet WOZ en de daarop gebaseerde wetten, niet kunnen leiden tot een hogere WOZ-waarde. De rechtbank verwijst in dit verband naar het op 22 mei 2007 ingetrokken wetsvoorstel voor de Wet modernisering huurbeleid 2007 (TK 2006-2007, 30595). In artikel IV van dit wetsvoorstel werd een wijziging van artikel 29 van de Wet WOZ voorgesteld waarbij het woord ‘verminderd’ in het eerste lid zou worden vervangen door ‘gewijzigd’ en het woord ‘vermindering’ in het tweede lid zou worden vervangen door ‘wijziging’. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het feit dat dit wetsvoorstel is ingetrokken en de tekst van artikel 29 van de Wet WOZ ook sindsdien ongewijzigd is gebleven dat de wetgever er - kennelijk - bewust voor heeft gekozen om een verhoging van de WOZ-waarde in een uitspraak op bezwaar of een rechterlijke uitspraak niet toe te staan.
6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat eiseres het door haar beoogde doel, een hogere WOZ-waarde, niet met het door haar gemaakte bezwaar kon bereiken. Eiseres had om die reden geen procesbelang bij het door haar gemaakte bewaar en verweerder had het bezwaar om die reden niet-ontvankelijk moeten verklaren. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak te voorzien en het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.
7. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd ten aanzien van het belang dat zij heeft bij een hogere WOZ-waarde kan, ook indien zij dit aannemelijk zou maken, gezien het vorenstaande niet leiden tot een procesbelang.
8. Aangezien het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht komen voor vergoeding in aanmerking de kosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse. Dit leidt tot een vergoeding van € 8,40. Het griffierecht dient verweerder op grond van artikel 8:74 van de Awb aan eiseres te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar van 15 augustus 2012;
- verklaart het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de kosten van eiseres in het geding ad € 8,40;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 42,- aan eiseres vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. P.M.J.H. Muijlaert, rechter, in aanwezigheid van mr. J.K. van de Poel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 april 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.