ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ6670

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
C/16/334798 / KG ZA 12-937
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op eigendomsoverdracht van museale collecties en archieven van het Moluks Historisch Museum

In deze zaak vorderde de stichting HMO een verbod op de overdracht van (delen van) de collectie, de bibliotheek en de archieven van het Moluks Historisch Museum (MuMa) door het bestuur van MuMa. De aanleiding voor deze vordering was de beslissing van MuMa om het museum per 1 oktober 2012 te sluiten en de collectie elders onder te brengen. HMO stelde dat deze overdracht in strijd was met de statuten van MuMa, die beogen de geschiedenis van de Molukse bevolkingsgroep te behouden en te presenteren. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering tot verbod op eigendomsoverdracht werd toegewezen, omdat het in eigendom overdragen van de collectie in strijd was met de doelstellingen van MuMa. Dit zou bijdragen aan het niet in stand houden van een Moluks historisch archief en zou de zeggenschap van MuMa over de collectie in gevaar brengen. De vordering tot verbod op bruikleen voor langer dan een jaar werd echter afgewezen, omdat een bruikleenperiode van vijf jaar gebruikelijk is tussen musea en MuMa eigenaar blijft van de collectie. De voorzieningenrechter legde een dwangsom op van € 10.000,- per dag voor het geval MuMa in gebreke zou blijven met de eigendomsoverdracht, met een maximum van € 100.000,-. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/334798 / KG ZA 12-937
Vonnis in kort geding van 12 april 2013
in de zaak van
de stichting STICHTING HOUD MUMA OPEN,
gevestigd te Bernheze,
eiseres,
advocaat mr. J.P. Koets te Haarlem,
tegen
de stichting MOLUKS HISTORISCH MUSEUM,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. G.J. Bilderbeek te Utrecht.
Partijen zullen hierna HMO en MuMa genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding (met 23 producties)
- de 14 producties van de zijde van MuMa
- de mondelinge behandeling van 18 januari 2013
- de aanhouding ten behoeve van onderling overleg
- de wijziging van eis met de daarbij overgelegde producties 24 tot en met 28
- de voortzetting van de mondelinge behandeling
- de pleitnota van HMO
- de pleitnota van MuMa.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. MuMa (zijnde een afkorting van ‘Museum Maluku’, de latere naam voor het Moluks Historisch Museum), stelt zich ten doel om een beeld te geven van de geschiedenis van de Molukse bevolkingsgroep en om een eigentijdse ontwikkeling van de Molukse kunst en cultuur te stimuleren (artikel 2 van haar statuten). Zij tracht deze doelstellingen onder meer te bereiken door op het gebied van de Molukse geschiedenis te komen tot (onder meer) een permanente expositie van de geschiedenis van de Molukse bevolkingsgroep, het verwer-ven van goederen en voorwerpen die kunnen bijdragen tot een beter begrip van de Molukse geschiedenis, het opzetten en in stand houden van een Moluks historisch archief van docu-menten, foto’s en audio-visueel materiaal en het opzetten en in stand houden van een biblio-theek over de Molukse geschiedenis. Op het gebied van de Molukse kunst en cultuur tracht zij deze doelstellingen (onder meer) te bereiken door het verwerven van Molukse kunst, door wisselende exposities van werk van Molukse kunstenaars te houden en door het opzetten en in stand houden van een bibliotheek over Molukse kunst en cultuur.
2.2. HMO heeft de instandhouding van het Museum Maluku (MuMa) dan wel de op-richting van een Moluks museum, als ook het bijeenhouden van de museale collecties, de bibliotheek en archieven ten doel en voorts al hetgeen met een en ander rechtstreeks of zij-delings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin des woords.
HMO tracht dit doel te bereiken door (onder meer) het opstellen en uitvoeren van een plan voor doorstart, waarbij het pand en de collecties in stand gehouden kunnen worden en bijeen blijven en het vinden van financiële middelen om een doorstart te realiseren en het open-houden van het Museum Maluku op de middellange en lange termijn.
2.3. Naar aanleiding van gesprekken tussen de Molukse gemeenschap in Nederland, waarbij de ‘Badan Persatuan’ de grootste belangenorganisatie van de Molukse gemeenschap in Nederland was, en de Nederlandse regering in de jaren ’80 van de vorige eeuw inzake ge-noegdoening voor het leed dat de Molukkers was aangedaan, is er op 21 april 1986 een Ge-zamenlijke Verklaring Lubbers-Metiary opgesteld. MuMa is als een van de uitvloeisels van deze Verklaring door de toenmalige Nederlandse regering aan de Molukse gemeenschap in Nederland geschonken als dank voor de bewezen diensten van de eerste generatie Moluk-kers en als uitdrukking voor de onderlinge verbondenheid. Het museum heeft haar deuren op 28 november 1990 geopend voor het publiek.
Daarnaast is in deze Verklaring opgenomen dat de Nederlandse regering voor de stichting, de inrichting en de instandhouding van het museum jaarlijks een bedrag van ƒ 500.000,- beschikbaar stelt. Deze structurele subsidie is in 1995 afgekocht voor een bedrag van
ƒ 8.000.000,- (€ 3.630.241,-).
2.4. Nadat vanaf 2007 de financiële situatie van MuMa steeds slechter werd door (on-der meer) teruglopende bezoekersaantallen en teruglopende inkomsten, is in het financieel verslag over 2011 van MuMa onder andere vermeld dat de negatieve resultaatsverwachting een verslechterde financiële positie met zich meebrengt. Op grond hiervan kan er gerede twijfel bestaan over de continuïteitsveronderstelling van MuMa, aldus de accountant die het verslag heeft opgesteld.
2.5. In de persverklaring van 25 mei 2012 heeft MuMa het volgende gesteld:
“Het bestuur van het Museum Maluku in Utrecht heeft gelet op de financiële situatie van het museum, helaas het besluit moeten nemen om het personeel van het museum met ingang van 1 oktober 2012 te ontslaan en de activiteiten van het museum in Utrecht te staken.”
Op 9 juni 2012 heeft MuMa vervolgens een informatiebijeenkomst gehouden, waarbij een nadere toelichting is gegeven op het besluit om het museum te sluiten en om de collecties en de archieven elders onder te brengen, onder meer bij het Nederlands Openluchtmuseum (verder: NOM) en het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (verder: KITLV).
2.6. Partijen hebben vervolgens veelvuldig met elkaar overleg gevoerd over de moge-lijkheden om het museum open te houden.
Bij brief van 28 september 2012 heeft HMO aangegeven dat zij zich niet kan vinden in de beslissing om delen van de collecties elders onder te brengen. Ter toelichting is hierbij het volgende vermeld:
“Zoals eerder aangegeven is het museum door de Nederlandse Staat mogelijk gemaakt en aangeboden aan de Molukse gemeenschap als levend monument ten behoeve van de Molukse gemeenschap.
De organisaties die eerder de Molukse gemeenschap representeerden bij het mogelijk maken en de oprichting van het Moluks Historisch Museum bestaan niet meer. Dit brengt mee dat met de grootst mogelijke zorgvuldigheid omgegaan dient te worden met dit zogenaamde levend monument.
De sluiting van het Moluks Historisch Museum is een zeer vergaande beslissing. Het spreekt voor zich dat een dergelijke beslissing niet kan worden genomen zonder dat op deugdelijke wijze de Molukse gemeenschap in de gelegenheid is gesteld zich hierover uit te spreken.
Dit geldt ook in even zo sterke mate voor al hetgeen de uitvoering van deze beslissing raakt. Hierbij dient gedacht te worden aan de ontmanteling van het Moluks Historisch Museum en meer in het bijzonder de mogelijke verkoop van het pand, de besteding van de vrijgekomen middelen, het gebruik van het pand in de tussentijd, maar zeer zeker ook de wijze waarop met de collecties wordt omgegaan.
De collecties vormen als het ware het “Moluks geheugen” in fysieke vorm. De collecties zijn gevormd door hoofdzakelijk particuliere schenkingen. Er leven op dit moment vragen over de wijze waarop met de collecties wordt omgegaan, vragen zoals de titel (bruikleen, schenking?), welke gedeeltes, waarborg toegankelijkheid, keuze criteria bij splitsing, wat te doen met hetgeen overblijft etc.”
Ook het overleg dat nadien heeft plaatsgevonden, heeft niet tot een voor partijen bevredigende oplossing geleid.
3. Het geschil
3.1. Nadat HMO haar eis heeft gewijzigd, vordert zij bij vonnis, uitvoerbaar bij voor-raad, om MuMa te verbieden om met onmiddellijke ingang de collecties, bibliotheek en ar-chieven in eigendom over te dragen, in afwachting van de uitkomst van een bodemproce-dure over de nietigheid c.q. vernietigbaarheid van het in de dagvaarding genoemde besluit, op straffe van verbeurte van een niet voor verrekening vatbare dwangsom van € 10.000,- per dag.
Voorts vordert HMO om MuMa te verbieden om met onmiddellijke ingang de collecties, bibliotheek en archieven in bruikleen te geven voor een periode langer dan een jaar, tenzij in de bruikleenovereenkomst opgenomen wordt dat de overeenkomst zonder verder voorbe-houd met een termijn van zes maanden opgezegd kan worden indien de in bruikleen ge-geven objecten tezamen met andere objecten die tot de collectie van MuMa behoren voor één jaar of langer als één geheel ten toon kunnen worden gesteld in een ander museum, op straffe van verbeurte van een niet voor verrekening vatbare dwangsom van € 10.000,- per dag.
Ten slotte vordert HMO veroordeling van MuMa in de proceskosten.
3.2. MuMa voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De voorzieningenrechter stelt vast dat HMO haar vordering ter zake de sluiting van het museum als zodanig heeft ingetrokken. Gelet hierop behoeft de beslissing van MuMa om het museum te sluiten geen verdere bespreking. Verder wordt voormelde wijziging van eis toegestaan, nu niet is gebleken dat MuMa daardoor in haar verdediging is geschaad.
4.2. Ter onderbouwing van haar vordering heeft HMO er in de eerste plaats op gewezen dat het besluit van MuMa om de museale collecties, bibliotheek en archieven elders onder te brengen, nietig is als bedoeld in artikel 2:14 BW, aangezien dit besluit in strijd is met artikel 2 van haar statuten.
4.3. MuMa heeft dienaangaande aangevoerd dat uit artikel 2 van de statuten niet volgt dat de doelstelling moet worden gerealiseerd in het museum, zoals dat was gevestigd in het pand aan de Kruisstraat 313 te Utrecht, maar dat deze doelstelling ook kan worden bereikt op een andere locatie en/of in een andere vorm of invulling. Ook het voornemen om delen van de collectie en de archieven elders onder te brengen, leidt niet tot de conclusie dat in strijd met artikel 2 van de statuten wordt gehandeld, aldus MuMa.
4.4. De voorzieningenrechter is met MuMa van oordeel dat het (voorgenomen) besluit om het pand te verkopen en de collecties, de bibliotheek en de archieven elders onder te brengen, als zodanig niet geacht kan worden in strijd te zijn met de statuten. Niet wordt in-gezien dat het geven van een beeld van de geschiedenis van de Molukse bevolkingsgroep enkel in het onderhavige museumgebouw kan plaatsvinden. Hierbij wijst de voorzieningen-rechter er op dat MuMa onweersproken heeft gesteld dat haar museum een beperkt aantal bezoekers ontving, terwijl het aantal bezoekers van de door MuMa genoemde instellingen (NOM en KITLV) aanzienlijk hoger ligt, zodat het alleszins aannemelijk is dat het elders onderbrengen van de collecties, de bibliotheek en de archieven juist bijdraagt aan haar doelstelling.
Dit geldt evenzeer voor het stimuleren van een eigentijdse ontwikkeling van Molukse kunst en cultuur. Niet ontkend kan worden dat ‘een centrale plek’, zoals het pand aan de Kruis-straat in Utrecht, hierin een belangrijke rol kan spelen, maar dit laat onverlet dat hieraan ook op andere manieren en op andere locaties invulling kan worden gegeven.
Dit standpunt van HMO wordt derhalve verworpen.
4.5. HMO heeft voorts aangevoerd dat het besluit van MuMa vernietigbaar is op grond van artikel 2:15 lid 1 sub b BW, aangezien MuMa heeft gehandeld in strijd met de redelijk-heid en billijkheid als bedoeld in artikel 2:8 BW. Hiertoe heeft HMO erop gewezen dat de afspraken die de Badan Persatuan als grootste belangenorganisatie vanuit de Molukse ge-meenschap in Nederland destijds met de Nederlandse regering heeft gemaakt ter zake het museum geacht moeten worden voor een ieder te gelden. Naar de mening van HMO handelt MuMa in strijd met deze afspraken, aangezien zij geen (deugdelijke) ruggespraak heeft ge-houden met de Molukse gemeenschap, die wordt vertegenwoordigd door HMO. Ten slotte heeft HMO aangegeven dat MuMa heeft gehandeld in strijd met de ‘Code Cultural Gover-nance’ door geen rekening te houden met de belangen van HMO als ‘stakeholder’.
4.6. MuMa heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen specifiek of concreet nadeel voor HMO dreigt met betrekking tot het museum en dat HMO voorts geen relatie of ‘stake-holder’ van MuMa is. Hieraan heeft MuMa toegevoegd dat HMO geen schade leidt als de collectie op een andere locatie wordt ondergebracht en evenmin door het feit dat het pand is gesloten en ook niet door het in bruikleen geven van de collectie voor een periode van vijf jaar.
4.7. Met betrekking tot deze stelling van HMO dient de voorzieningenrechter te beoor-delen of MuMa bij afweging van alle bij het besluit betrokken belangen van degenen, die bij krachtens de wet en de statuten bij haar organisatie zijn betrokken, in redelijkheid en naar billijkheid tot het onderhavige besluit heeft kunnen komen.
Uit voornoemde sluiting van het museum volgt dat de museale collecties, de bibliotheek en de archieven van het museum elders ondergebracht dienen te worden. Dienaangaande over-weegt de voorzieningenrechter als volgt.
4.8. Mede gelet op de verklaring van het KITLV, inhoudende dat zij in beginsel geen bruikleenovereenkomsten sluit maar dat zij enkel voorwerpen in eigendom wil overnemen, heeft MuMa zich hierbij op het standpunt gesteld dat het niet in strijd met haar statuten en doelstellingen moet worden geacht wanneer zij delen van haar archief in eigendom over-draagt aan het KITLV. MuMa heeft hieraan toegevoegd dat haar in voldoende mate is ge-bleken dat het KITLV deze archiefstukken op een zorgvuldige wijze, en daarbij rekening houdend met de bijzondere aard van deze stukken, zal beheren en deze ook ten toon zal spreiden.
De voorzieningenrechter volgt MuMa hierin niet. Uit artikel 3 van haar statuten volgt im-mers dat zij haar doelstellingen tracht te bereiken door goederen, voorwerpen en Molukse kunst te verwerven en door het opzetten en in stand houden van een Moluks historisch ar-chief van documenten, foto’s en audio-visueel materiaal en door het opzetten en in stand houden van een bibliotheek over de Molukse geschiedenis en de Molukse kunst en cultuur.
Voorshands wordt geoordeeld dat het in eigendom overdragen van delen van de totale col-lectie van het museum, derhalve inclusief bibliotheek en archieven, onverschillig welk deel ervan, in strijd is met voormelde doelstelling, aangezien zij daarmee juist bijdraagt aan het niet in stand houden van een Moluks historisch archief en zij door deze voorgenomen eigen-domsoverdracht ook de zeggenschap over dit deel van haar collectie (in brede zin) verliest. Voor dit oordeel vindt de voorzieningenrechter steun in de brief van mr. J.G. Wattilete na-mens de regering in ballingschap van de Republiek der Zuid-Molukken (verder: RMS) van 22 oktober 2012, waarin onder meer is vermeld dat archiefstukken, die thans in beheer zijn bij MuMa, afkomstig zijn van voormalige leiders en andere prominenten van de RMS en dat deze archiefstukken aan het museum zijn geschonken in de veronderstelling dat daarmee ‘het politieke erfgoed van de RMS blijvend in Zuid-Molukse handen zou worden bewaard’.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft HMO verder genoegzaam aannemelijk gemaakt dat uit de totstandkomingsgeschiedenis van het museum blijkt dat het de bedoeling was - en is - om één collectie in stand te houden. Door delen ervan in eigendom over te dragen, wordt de mogelijkheid om de gehele collectie op enig moment weer als een geheel bijeen te brengen ongedaan gemaakt, hetgeen in redelijkheid geacht moet worden in te gaan tegen hetgeen in de statuten is opgenomen. Dit deel van de vordering van HMO komt der-halve voor toewijzing in aanmerking. Ook ziet de voorzieningenrechter voldoende aan-leiding om de gevorderde dwangsom op te leggen, te meer nu daartegen geen verweer is gevoerd. De voorzieningenrechter zal aan deze dwangsom een maximumbedrag van
€ 100.000,- verbinden.
De voorzieningenrechter overweegt hierbij voorts dat HMO, gelet op dit voornemen van MuMa, een voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vordering.
4.9. De vordering van HMO om MuMa te verbieden om delen van haar collectie (in brede zin) voor een periode langer dan een jaar in bruikleen te geven, zoals hierboven weer-gegeven, zal worden afgewezen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft MuMa voldoende aannemelijk gemaakt dat een bruikleentermijn van vijf jaar algemeen aanvaard is tussen musea onderling en dat een kortere termijn in algemene zin niet werkbaar is en ook niet wordt geaccepteerd door bruikleennemers. Naar het oordeel van de voorzieningenrech-ter is een dergelijke termijn ook niet in strijd met de statuten, nu MuMa hiermee de eigen-dom van de museale collecties, de bibliotheek en de archieven behoudt en zij hiermee even-eens gestalte geeft aan haar doelstelling om een beeld te geven van de geschiedenis van de Molukse bevolkingsgroep.
De door MuMa voorgestelde clausule bij artikel 11 van de bruikleenovereenkomst, die als volgt luidt:
“2. Onder dringend eigen gebruik als bedoeld in lid 1 van dit artikel wordt ook verstaan de situatie dat het MuMa van oordeel is dat de in bruikleen gegeven objecten, tezamen met an-dere objecten die tot de collectie van MuMa behoren, structureel, als één geheel en op fi-nancieel en anderszins aanvaardbare condities tentoon kunnen worden gesteld in een ander museum. In dat geval zal de bruikleennemer de objecten op een termijn van maximaal zes maanden na de ontvangst van een verzoek tot afgifte, aan het MuMa afstaan.”
komt de voorzieningenrechter hierbij niet onredelijk voor. Hierbij wordt er op gewezen dat MuMa voorts ter zitting heeft toegezegd haar aanbod om deze clausule op te nemen in een bruikleenovereenkomst, gestand te zullen doen.
4.10. Uit hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd, is de voorzieningenrechter tot slot genoegzaam gebleken dat MuMa in overleg is getreden met de Molukse gemeen-schap omtrent de door haar te nemen beslissingen en dat zij na afweging van alle belangen hiertoe heeft kunnen besluiten. De stelling van HMO dat MuMa hierbij geen, althans naar de mening van HMO onvoldoende, acht heeft geslagen op hetgeen HMO heeft aangedragen, kan niet tot een ander oordeel leiden, nu inherent aan het nemen van bestuursbeslissingen is dat bepaalde zienswijzen gepasseerd moeten worden. Naar het oordeel van de voorzienin-genrechter heeft MuMa haar beslissingen dienaangaande ook van een voldoende motivering voorzien. Gelet op het voorgaande behoeft de vraag of HMO als een ‘stakeholder’ als be-doeld in de ‘Code Cultural Governance’ kan worden aangemerkt geen verdere bespreking, nog daargelaten dat de onderhavige kort gedingprocedure niet de geëigende procedure is om die vraag te beantwoorden.
4.11. Voor zover HMO heeft betoogd dat de door MuMa doorgevoerde statutenwijziging vernietigbaar is, aangezien de Badan Persatuan daarbij naar de mening van HMO ten on-rechte buiten spel is gezet, is de voorzieningenrechter van oordeel dat deze stelling dient te worden verworpen, nu genoegzaam is gebleken dat deze wijziging op correcte wijze is doorgevoerd.
4.12. Nu partijen over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld, worden de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
5.1. verbiedt MuMa om (delen van) de museale collecties, de bibliotheek en de archie-ven in eigendom over te dragen in afwachting van de uitkomst van een bodemprocedure over de nietigheid c.q. vernietigbaarheid van het besluit om de museale collecties, de bibliotheek en de archieven elders onder te brengen, op straffe van verbeurte van een niet voor verrekening vatbare dwangsom van € 10.000,- per dag dat MuMa hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 100.000,-;
5.2. compenseert de proceskosten, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
5.3. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Gaertman en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2013.?