RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Civiel recht
kantonrechter
zaaknummer: 860099 UV EXPL 13-130 BvdG 4374
Kort geding vonnis van 10 april 2013
de vereniging
Vereniging Het Bevel,
gevestigd te [woonplaats],
verder ook te noemen de vereniging,
eisende partij,
gemachtigde: mr. O.P. van der Linden,
1. [gedaagde sub 1]
gevestigd en kantoorhoudende te [woonplaats],
verder ook te noemen [[gedaagde sub 1],
2. [gedaagde sub 2],
vennoot van [gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats]
verder ook te noemen [gedaagde sub 2],
3. [gedaagde sub 3],
vennoot van [[gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats]
verder ook te noemen [gedaagde sub 3],
gedaagde partijen,
gezamenlijk aan te duiden als [gedaagde sub 1] c.s.,
gemachtigde: mr. M.P.G.M. Gorgels.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de producties 1 tot en met 15 van de vereniging,
- de producties 1 tot en met 8 van [gedaagde sub 1] c.s.,
- de mondelinge behandeling van 27 maart 2013,
- de pleitnota van de vereniging,
- de pleitnota van [gedaagde sub 1] c.s.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. De vereniging behartigt volgens haar statuten – kort gezegd – de belangen van
haar leden. Deze leden zijn eigenaars dan wel huurders van een chalet gelegen op de [camping] te [woonplaats] (hierna: de camping).
2.2. De gemeente Utrecht is eigenaar van de grond waarop deze camping is gevestigd
en heeft deze grond aan [gedaagde sub 1] in erfpacht uitgegeven.
2.3. [[gedaagde sub 1] c.s. exploiteert de camping en verhuurt aan verschillende gasten.
2.4. [A] (hierna: [A]) heeft op de camping het gasleidingennet gerealiseerd en geëxploiteerd. Zij heeft daartoe een overeenkomst gesloten met [gedaagde sub 1] c.s. (hierna: de exploitatieovereenkomst). Op grond van deze overeenkomst verhuurde [[gedaagde sub 1] c.s. een standplaats op de camping aan [A], opdat [A] daarop twee propaangastanken kon plaatsen.
[A] sloot vervolgens met (het merendeel van) de standplaatshouders een overeenkomst tot levering van gas (hierna: de leverantieovereenkomsten). Deze standplaatshouders dienden op grond van deze overeenkomst de vergoeding voor de levering van het gas aan [A] te voldoen.
2.5. In 2012 heeft [gedaagde sub 1] het beheer van de camping overdragen aan
City Resort Utrecht B.V. (hierna: CRU).
2.6. Bij brief van 18 juni 2012 heeft [gedaagde sub 1] c.s. de exploitatieovereenkomst met [A] per 10 januari 2013 opgezegd. [A] heeft vervolgens de met de standplaatshouders gesloten leverantieovereenkomsten per dezelfde datum
(10 januari 2013) opgezegd.
2.7. Drie standplaatshouders [B], [C] en [D]) hebben vervolgens bij de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland een kort geding procedure tegen [gedaagde sub 1] c.s. aangespannen. [B] en [C] hebben deze procedure gezamenlijk aanhangig gemaakt en [D] alleen.
2.7.1. [B] en [C] hebben gevorderd dat [gedaagde sub 1] c.s. wordt veroordeeld om de opzegging aan [A] in te trekken en deze in staat te stellen door te gaan met de gasleverantie, dan wel gas te leveren via het op de camping aanwezige gasleidingennet, dit op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,-- per dag dat de gaslevering door toedoen van [gedaagde sub 1] c.s. onderbroken is op de camping.
De kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland heeft bij verstekvonnis van
10 januari 2013 deze vordering toegewezen, met dien verstande dat de gevorderde dwangsom is gemaximeerd tot € 50.000,--.
Tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld.
2.7.2. [D] heeft in het door haar aangespannen kort geding gevorderd dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk wordt:
- veroordeeld om ervoor zorg te dragen dat de gasleverantie via een
gasvoorzieningensysteem wordt gecontinueerd door [gedaagde sub 1] c.s. zelf dan wel een
andere partij die door haar zal worden ingeschakeld, maar in elk geval op gelijke wijze en
tegen gelijke kosten als nu het geval is en zonder onderbreking, ook na heden en zolang
[D] de standplaats waarop het chalet staat, huurt, dit op straffe van een dwangsom
van € 1.000,-- per (gedeelte van een) dag,
- verboden om (de aansluiting van [D] op) het centrale gasvoorzieningensysteem af te
(doen) sluiten zolang [D] de standplaats waarop haar chalet staat feitelijk zal blijven
huren, dit op straffe van een dwangsom € 1.000,-- per (gedeelte van een) dag.
De kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland heeft deze vorderingen bij op tegenspraak gewezen vonnis van 10 januari 2013 toegewezen, met dien verstande dat de gevorderde dwangsommen zijn gemaximeerd tot 50.000,--.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het gerechtshof heeft bij arrest van 12 februari 2013 de door de kantonrechter uitgesproken veroordelingen in tijd beperkt tot 1 april 2013.
2.8. Op 10 februari 2013 heeft [gedaagde sub 1] c.s. een overeenkomst gesloten met [A]. Op grond van deze overeenkomst heeft [A] gas aan [gedaagde sub 1] c.s. geleverd. [A] heeft [gedaagde sub 2] daarvoor een vergoeding in rekening gebracht.
De standplaatshouders hebben vervolgens van [gedaagde sub 1] c.s. gas geleverd gekregen.
2.9. Op 19 februari 2013 heeft [gedaagde sub 1] aan de leden van de vereniging een rekening van € 450,-- gezonden. Op deze rekening is onder meer het volgende vermeld:
“Betreft: voorlopige aanbetaling, doorlevering gasvoorzieningen
Uw beginstand van de gasmeter is ….
De aanbetaling bedraagt 450,- euro.
Te voldoen binnen 7 dagen uitsluitend op ons Rabo rekeningnummer 145156117, t.n.v.
[camping]
2.10. Op 16 maart 2013 was het in rechtsoverweging 2.8 genoemde gas op.
2.11. Het merendeel van de leden van de vereniging heeft (nog) geen vergoeding voor dit aan hen door [gedaagde sub 1] c.s. geleverde gas betaald.
2.12. CRU is op 19 februari 2013 in staat van faillissement verklaard.
2.13. De curator in dit faillissement, mr. J.V. Maduro, heeft [gedaagde sub 2] de toegang tot de camping ontzegd tot aan het moment waarop hij rechtens weer de beschikking krijgt over de camping.
2.14. Het is de bedoeling dat [gedaagde sub 1] c.s. per 1 april 2013 weer het beheer over de camping zal voeren.
3.1. De vereniging vordert dat [gedaagde sub 1] c.s. bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
a) wordt geboden door te gaan met de levering van gas via het op de camping aanwezige
leidingennet op gelijke condities als voorheen door [A] Gas- en Oliehandel werden
gehanteerd, dit op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,-- voor iedere
dag dat de gaslevering door toedoen van [gedaagde sub 1] c.s. op de camping is
onderbroken,
b) wordt geboden elektriciteit te blijven verstrekken via het op de camping aanwezige
leidingennet, dit op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,-- voor iedere
dag dat de elektriciteitslevering door toedoen van [gedaagde sub 1] c.s. op de camping is
onderbroken,
c) wordt geboden door te gaan met de waterleveringen via het op de camping aanwezige
waterleidingnet, dit op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,-- voor
iedere dag dat de waterlevering door toedoen van [gedaagde sub 1] c.s. op de camping is
onderbroken,
d) wordt veroordeeld in de proceskosten.
Levering gas
4.1. De vereniging legt aan haar vordering zoals weergegeven in rechtsoverweging
3.1 onder a de stelling ten grondslag dat [gedaagde sub 1] c.s. op grond van de met haar leden gesloten huurovereenkomsten verplicht is om ervoor te zorgen dat zij gebruik kunnen maken van het op de camping aanwezige gasleidingennet. [gedaagde sub 1] c.s. komt deze verplichting, ondanks dat zij daartoe bij de in rechtsoverweging 2.7.1 en 2.7.2 genoemde uitspraken op straffe van verbeurte van een dwangsom is veroordeeld, niet na. De leden van de vereniging hebben daarom tevens belang bij de door de vereniging gevorderde voorziening, strekkende tot het opleggen van een hogere, niet in tijd beperkte en niet gemaximeerde dwangsom.
4.2. [gedaagde sub 1] c.s. voert – samengevat – als verweer dat:
- er geen huurovereenkomsten meer bestaan tussen haar en de leden van de vereniging,
aangezien zij deze overeenkomsten al lange tijd geleden heeft opgezegd,
- zij op grond van deze huurovereenkomsten – voor zover deze nog bestaan – niet verplicht
is om ervoor te zorgen dat de huurders van de standplaatsen gebruik kunnen maken van het
op de camping aanwezige gasleidingennet en,
- voor zover die verplichting al bestaat, het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven
van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om haar aan die verplichting te houden.
4.3. De kantonrechter overweegt hierover het volgende.
4.4. [gedaagde sub 1] c.s. heeft niet betwist dat zij huurovereenkomsten heeft gesloten met de leden van de vereniging. De kantonrechter houdt het er daarom voor dat dit het geval is geweest. Partijen zijn het verder erover eens dat deze huurovereenkomsten betrekking hebben op het gebruik van grond.
4.5. De vereniging stelt zich op het standpunt dat deze huurovereenkomsten dienen te worden gekwalificeerd als duurovereenkomsten, dat wil zeggen overeenkomsten die jaarlijks, indien niet opgezegd, worden verlengd met een jaar. Deze overeenkomsten kunnen volgens de vereniging met inachtneming van een opzegtermijn van één maand worden opgezegd. Volgens de vereniging heeft [gedaagde sub 1] c.s. deze huurovereenkomsten nog niet opgezegd en kunnen ze daarom op zijn vroegst per 1 april 2015 door opzegging worden beëindigd.
4.6. [gedaagde sub 1] c.s. voert aan dat de huurovereenkomsten telkens worden aangegaan voor bepaalde tijd, namelijk voor de periode van één jaar beginnende op 1 april en eindigende op 31 maart.
4.7. De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde sub 1] c.s. niet heeft aangevoerd dat de huurovereenkomsten door het verstrijken van deze bepaalde tijd van rechtswege, zonder opzegging, eindigen. Integendeel, uit de stellingen van [gedaagde sub 1] c.s. zelf kan worden opgemaakt dat [gedaagde sub 1] c.s. ook van mening is dat de huurovereenkomsten door haar moeten worden opgezegd.
4.8. Het voorgaande leidt tot de tussenconclusie dat het voldoende aannemelijk is dat
voor het eindigen van de huurovereenkomsten een opzegging is vereist.
4.9. [gedaagde sub 1] c.s. stelt zich op het standpunt dat zij de huurovereenkomsten met de leden van de vereniging al lange tijd geleden heeft opgezegd. Zij heeft deze – door de vereniging gemotiveerd betwiste – stelling echter naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende gemotiveerd onderbouwd. Zij heeft bijvoorbeeld geen afschriften van opzeggingsbrieven in het geding gebracht. Het wordt er daarom vooralsnog voor gehouden dat er nog steeds huurovereenkomsten met de leden van de vereniging bestaan.
4.10. Vervolgens is aan de orde de vraag of het voldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagde sub 1] c.s. op grond van deze huurovereenkomsten verplicht is om ervoor te zorgen dat de huurders gebruik kunnen maken van het op de camping aanwezige gasleidingennet.
4.11. [gedaagde sub 1] c.s. heeft met een beroep op artikel 12 van het
“algemeen reglement camping 2009” bestreden dat deze verplichting op haar rust. In dit artikel is onder meer vermeld dat [gedaagde sub 1] c.s. niet verantwoordelijk is voor de levering van gas en dat de campinggasten daarvoor zelf moeten zorgen.
Volgens [gedaagde sub 1] c.s. zijn de leden van de vereniging aan dit reglement gebonden, aangezien in de huurovereenkomsten expliciet wordt verwezen naar de toepasselijkheid van dit reglement en de huurders door ondertekening van de huurovereenkomsten zich aan dit reglement hebben geconformeerd. Verder voert zij aan dat het reglement jaarlijks bij de factuur wordt bijgevoegd en op het mededelingenbord bij de receptie en het toiletgebouw hangt. De vereniging heeft dit echter gemotiveerd weersproken en heeft zich beroepen op vernietigbaarheid van het reglement.
4.12. De kantonrechter is van oordeel dat het onvoldoende aannemelijk is geworden dat
dit reglement deel uitmaakt van de huurovereenkomsten tussen de leden van de vereniging en [gedaagde sub 1] c.s. De vereniging heeft gemotiveerd betwist dat haar leden hebben ingestemd met de toepasselijkheid van dit reglement en er zijn onvoldoende aanwijzingen die wijzen op de juistheid van de stelling van [gedaagde sub 1] c.s. Er is geen enkele huurovereenkomst, terwijl de vereniging ongeveer veertig leden vertegenwoordigt, in het geding gebracht, zodat op voorhand niet kan worden aangenomen dat – zoals [gedaagde sub 1] c.s. aanvoert en de vereniging betwist – (het merendeel van) de leden van de vereniging zich door ondertekening van deze huurovereenkomsten hebben geconformeerd aan de toepasselijkheid van het reglement. Verder geldt dat is betwist dat het reglement bij de jaarlijkse factuur zou zijn bijgevoegd. Er is de kantonrechter ook geen aanknopingspunt gebleken dat dit wel het geval is geweest. Dat het reglement op het mededelingenbord bij de receptie en toiletgebouw zou zijn opgehangen, is verder – voor zover al aangenomen kan worden dat dit het geval is geweest – ontoereikend om de conclusie te dragen dat het reglement deel uitmaakt van de huurovereenkomsten. Daarvoor is vereist dat de huurders met de toepasselijkheid daarvan hebben ingestemd. Dat dit het geval is geweest, is onvoldoende aannemelijk geworden.
Het is gezien het voorgaande onvoldoende aannemelijk dat het reglement aan de door de vereniging gestelde verplichting in de weg staat.
4.13. Vraag is vervolgens of het voldoende aannemelijk is dat deze door de vereniging gestelde verplichting op [gedaagde sub 1] rust. Of dit het geval is hangt af van de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars toenmalige verklaringen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, het zogenaamde Haviltexcriterium.
Een in het kader daarvan in aanmerking te nemen omstandigheid betreft de feitelijke aanwezigheid van het aan [gedaagde sub 1] c.s. toebehorende gasleidingennet, dat tot
10 januari 2013 continu is gebruikt. Deze omstandigheid wijst erop dat het beschikbaar stellen van de standplaats aan de leden van de vereniging tevens inhield dat de aansluiting
op het leidingnet beschikbaar werd gesteld. Behoudens voldoende duidelijke
contra-indicaties mochten de leden van de vereniging (huurders van [gedaagde sub 1] c.s.) ervan uitgaan dat het kunnen betrekken van gas via het leidingnet een eigenschap van de verhuurde standplaats was. Dat er mogelijk gebruikers zijn die hiervan geen gebruik maakten, behoefde de leden van de vereniging – anders dan [gedaagde sub 1] c.s. kennelijk meent – niet te doen twijfelen aan het bestaan van de door de vereniging gestelde verplichting. Het is in dit kort geding onvoldoende aannemelijk geworden dat er duidelijke contra-indicaties waren.
4.14. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat in dit geding ervan moet worden uitgegaan dat [gedaagde sub 1] c.s. op grond van de huurovereenkomst, behoudens overmacht of andere bijzonder omstandigheden, tegenover de leden van de vereniging (de huurders van [gedaagde sub 1] c.s.) verplicht is om het gasleidingennet in werking te houden.
De kantonrechter ziet zich hierbij gesteund door het in rechtsoverweging 2.7.2 genoemde arrest van het gerechtshof.
4.15. [gedaagde sub 1] c.s. voert verder als verweer dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om haar aan die verplichting te houden.
4.15.1. [gedaagde sub 1] c.s. voert daartoe, onder meer, aan dat het gasleidingennet zo onveilig is dat het acuut buiten werking moet worden gesteld en beroept zich in dit verband op:
- een aanschrijving van burgemeesters en wethouders van de gemeente Utrecht van
12 november 2012 (productie 7),
- het rapport van [E] die als commercieel manager recreatietechniek werkzaam
is bij [F] in Oss (productie 8).
De vereniging betwist dat sprake is van een onveilige situatie.
De kantonrechter kan, evenals het gerechtshof in zijn arrest van 12 februari 2013, uit de hiervoor genoemde stukken niet opmaken dat een verantwoorde inwerkinghouding van het gasleidingennet niet mogelijk is zonder tot algehele vervanging daarvan over te gaan. [gedaagde sub 1] c.s. heeft niet verduidelijkt welke uitgaven met de door de gemeente en door [E] bedoelde reparaties zullen zijn gemoeid. Evenmin is duidelijk geworden dat het gevaar dat wordt opgeroepen door verzakking van de ondergrond van de tanks op dit moment zo groot is dat de installatie binnen afzienbare tijd buiten werking moet worden gesteld.
Het voorgaande levert vooralsnog dan ook geen reden op om [gedaagde sub 1] c.s. op grond van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid van haar verplichting te ontslaan.
4.15.2. [gedaagde sub 1] c.s. voert verder aan dat er geen sprake van een noodsituatie zal zijn indien geen gas wordt geleverd en dat de standplaatshouders daar bovendien al een half jaar op hebben kunnen anticiperen. [gedaagde sub 1] c.s. voert daarbij aan dat de standplaatshouders ook gebruik kunnen maken van gasflessen.
De vereniging heeft het hiervoor weergegeven standpunt van [gedaagde sub 1] c.s. betwist.
De kantonrechter is van oordeel dat nog afgezien van de vraag of deze stelling van
[gedaagde sub 1] c.s. opgaat, dit niet de conclusie rechtvaardigt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om [gedaagde sub 1] c.s. aan haar hiervoor vermelde verplichting te houden.
4.15.3. [gedaagde sub 1] c.s. stelt zich verder op het standpunt dat het niet meer van haar kan worden gevergd dat zij ervoor zorg draagt dat de huurders van de standplaatsen gebruik kunnen maken van het op de camping aanwezige gasleidingennet, aangezien dit uitgaven vereist die in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs niet van haar als verhuurder zijn te vergen. Het laten herstellen van de leidingen en aansluitingen vergt volgens
[gedaagde sub 1] c.s. een enorme investering die haaks staan op het voornemen om binnen afzienbare tijd tot herontwikkeling van het terrein te komen en op het voornemen om het huidige propaangasnetwerk te vervangen door een aardgasnetwerk.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde sub 1] c.s. deze stelling – mede gelet op de betwisting door de vereniging – onvoldoende gemotiveerd heeft onderbouwd.
Zij heeft onvoldoende inzicht gegeven in de kosten die volgens haar moeten worden gemaakt om tot gaslevering over te kunnen gaan, en er zijn verder ook geen aanwijzingen dat binnen afzienbare tijd tot herontwikkeling van het terrein zal worden gekomen en het propaangasnetwerk zal worden vervangen door een aardgasnetwerk.
4.15.4. [gedaagde sub 1] c.s. voert verder nog aan dat zij, nu [A] haar te kennen heeft gegeven niet meer met de standplaatshouders een leverantieovereenkomst te willen aangaan, de levering van het gas zal moeten verzorgen en dat zij de daarmee gemoeide kosten dan moet voorfinancieren, hetgeen gelet op het voor te financieren bedrag en het slechte betalingsgedrag van de leden van de vereniging niet van haar kan worden verlangd.
Zij voert ter onderbouwing van deze stelling het volgende aan. [gedaagde sub 1] c.s. heeft eerder uit coulance eraan meegewerkt dat de bewoners van de camping, in de periode van 10 januari 2013 tot 16 maart 2013 nog van gas werden voorzien. Zij heeft daartoe een tijdelijke overeenkomst gesloten met [A] die haar gas heeft geleverd, waarvoor [gedaagde sub 1] c.s. een vergoeding van € 16.000,-- aan [A] heeft moeten betalen. [gedaagde sub 1] c.s. heeft vervolgens door middel van de in rechtsoverweging 2.9 genoemde nota van 19 februari 2013 een voorschot van € 450,-- bij de standplaatshouders in rekening gebracht. Het gaat daarbij om veertig standplaatshouders. Van alle aangeschreven standplaatshouders hebben er op dit moment maar twaalf betaald, en de meeste niet eens het volledige bedrag van € 450,--. In totaal heeft [gedaagde sub sub 1] c.s. € 3.500,-- ontvangen.
4.15.5. De vereniging heeft het standpunt ingenomen dat haar leden uiteraard voor het aan hen geleverde gas willen betalen, maar dat zij dan wel daarvoor een deugdelijke nota van [gedaagde sub 1] c.s. willen ontvangen. De reden dat het merendeel van de leden het bij nota van 19 februari 2013 in rekening gebrachte bedrag van € 450,-- niet heeft betaald, is gelegen in het feit dat het voor hen onduidelijk was waarop dit bedrag betrekking had, aldus nog steeds het standpunt van de vereniging.
4.15.6. De kantonrechter acht het voldoende aannemelijk geworden dat [A] niet meer bereid is om leverantieovereenkomsten met de standplaatshouders aan te gaan. Dit kan immers worden opgemaakt uit de door [gedaagde sub 1] c.s. als productie 5 in het geding gebrachte e-mail van [A] van 6 maart 2013. De vereniging heeft dit weliswaar betwist, maar zij heeft deze betwisting niet gemotiveerd onderbouwd, door bijvoorbeeld een verklaring van [A] in het geding te brengen waaruit kan worden opgemaakt dat [A] wel bereid is om met de standplaatshouders een leverantieovereenkomst aan te gaan. Dit betekent dat [gedaagde sub 1] c.s. waarschijnlijk zelf de gasleverantie aan de standplaatshouders (de leden van de vereniging) op zich zal moeten nemen, zoals zij ook al eerder in de periode van januari 2013 tot maart 2013 heeft gedaan.
De vereniging heeft onvoldoende weersproken dat [gedaagde sub 1] c.s. voor de eerdere levering van gas aan de standplaatshouders een bedrag van € 16.000,-- aan [A] heeft betaald. [gedaagde sub 1] c.s. zou indien zij onverkort aan haar verplichting wordt gehouden dan ook een redelijk groot bedrag moeten voorfinancieren. De vereniging heeft daarnaast ook onvoldoende weersproken dat de leden van de vereniging in verband met de eerdere levering van gas, een groot deel van het door [gedaagde sub 1] c.s. aan [A] betaalde bedrag nog niet hebben betaald en dat haar leden tot op heden slechts een totaalbedrag van € 3.500,-- aan [gedaagde sub 1] c.s. hebben betaald.
Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter brengen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid – die partijen tegenover elkaar in acht moeten nemen – mee dat van de leden van de vereniging kan worden verlangd dat zij voor het geleverde gas betalen en dat zij ieder een voorschot op door [gedaagde sub 1] c.s. te verzorgen gaslevering betalen en dat dan pas tot levering van het gas door [gedaagde sub 1] c.s zal moeten worden overgaan. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat het ook gebruikelijk is dat aan een gasleverancier een voorschot op de levering wordt betaald.
Nu de vereniging tijdens de mondelinge behandeling te kennen heeft gegeven niet te kunnen garanderen dat haar leden voor het reeds geleverde gas en eventueel nog te leveren gas aan [gedaagde sub 1] c.s. zullen betalen, is het op dit moment naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om [gedaagde sub 1] c.s. aan haar verplichting tot – kort gezegd – levering van gas te houden.
4.16. Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering zoals weergegeven in 3.1 onder a zal worden afgewezen.
Levering elektriciteit en water
4.17. De vorderingen van de vereniging zoals weergegeven in rechtsoverweging 3.1 onder b en c zullen al worden afgewezen, omdat het onvoldoende aannemelijk is dat er geen elektriciteit en water meer zal worden geleverd. Vaststaat dat op dit moment elektriciteit en water wordt geleverd en er zijn de kantonrechter onvoldoende aanknopingspunten gebleken dat dit in de nabije toekomst niet meer zal gebeuren.
Proceskosten
4.18. De vereniging zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. worden begroot op € 400,--
(2 punten x tarief € 200,--) aan salaris gemachtigde.
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt de vereniging tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s., tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 400,-- aan salaris gemachtigde,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Delft-Baas, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 april 2013.