ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ7204

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
C/16/316295 / FA RK 11-7445
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling kinderalimentatie voor minderjarige die nooit in gezinsverband heeft geleefd

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 april 2013 uitspraak gedaan over de vaststelling van kinderalimentatie voor een minderjarige die nooit in gezinsverband met de ouders heeft geleefd. De vrouw, de verzoekster, heeft op 21 juni 2011 een verzoekschrift ingediend om de man, de verweerder, te veroordelen tot betaling van een maandelijkse bijdrage voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun kind. De man heeft zich verweerd door te stellen dat de vrouw de behoefte aan een bijdrage niet voldoende heeft onderbouwd en dat hij onvoldoende draagkracht heeft om bij te dragen aan de kosten van het kind.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw ten tijde van de geboorte van het kind geen inkomen had en dat de man studiefinanciering ontving. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de behoefte van het kind niet kan worden vastgesteld op basis van het Tremarapport, omdat de vrouw in de gevangenis verbleef en de man studeerde. De rechtbank heeft de behoefte van het kind vastgesteld op € 105,-- per maand, gebaseerd op het laagste bedrag van de tabel eigen aandeel kosten van kinderen in 2001, geïndexeerd naar 2012.

De rechtbank heeft de ingangsdatum van de alimentatie vastgesteld op 14 november 2012, de datum waarop het gerechtelijk vaderschap van de man is vastgesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw in staat moet worden geacht om inkomen op bijstandsniveau te verwerven, maar dat zij op dat moment niet in staat is om bij te dragen aan de kosten van het kind. De man heeft een aantal schulden en de rechtbank heeft geoordeeld dat hij in staat is om een bijdrage van € 105,-- per maand te betalen. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw en de man beoordeeld en heeft de alimentatie vastgesteld op € 105,-- per maand, uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/16/316295 / FA RK 11-7445
vaststelling kinderalimentatie
Beschikking van 10 april 2013
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. J.G.M. ter Avest,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
hierna: de man,
advocaat: mr. L.L.M.M. Smeets.
1. Verloop van de procedure
De vrouw heeft op 21 juni 2011 ter griffie van deze rechtbank een verzoekschrift ingediend met producties.
De man heeft op 9 januari 2013 een verweerschrift ingediend met productie.
Bij de rechtbank zijn vervolgens nog de volgende stukken binnen gekomen:
- een brief van 21 februari 2013 van de zijde van de man met producties;
- een F9-formulier van 21 februari 2013 van de zijde van de vrouw met producties.
De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 4 maart 2013.
Verschenen zijn partijen met hun advocaten.
De vrouw heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.
2. Vaststaande feiten
2.1. Partijen hebben, al dan niet kortstondig, een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2. Op [2000] is te [geboorteplaats], Peru, uit de vrouw [minderjarige] geboren.
2.3. Bij beschikking van deze rechtbank van 14 november 2012 is vastgesteld dat de man de vader is van de minderjarige [minderjarige].
3. Beoordeling van het verzochte
De vrouw heeft verzocht de man te veroordelen om ten behoeve van de minderjarige [minderjarige] aan haar per maand een bedrag te voldoen dat de rechtbank na afweging van de financiële positie van partijen redelijk acht.
De man heeft zich daartegen verweerd. De man heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vrouw in haar verzoek niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu de vrouw de behoefte aan een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] niet heeft onderbouwd. De behoefte van [minderjarige] staat niet vast en kan niet worden berekend bij gebrek aan financiële gegevens van de vrouw. De man heeft ter zitting aangevoerd dat de vrouw de behoefte te laat heeft onderbouwd waardoor hij in zijn belangen is geschaad.
De man heeft subsidiair aangevoerd dat de behoefte van [minderjarige] dient te worden gebaseerd op de financiële gegevens ten tijde van zijn geboorte. Partijen hebben nimmer samengewoond waardoor er geen sprake is van een gezinsinkomen. De behoefte dient uiteindelijk te worden vastgesteld op basis van het gemiddelde van de behoeften berekend aan de hand van ieders netto inkomen van 2001 afzonderlijk, aldus de man.
De man stelt overigens dat hij onvoldoende draagkracht heeft om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] gelet op zijn schuldenlast.
De vrouw heeft ter zitting haar verzoek nader geconcretiseerd in een door de man met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] van € 400,-- per maand. De vrouw heeft met betrekking tot het ontvankelijkheidsverweer van de man aangevoerd dat zij haar verzoek destijds onbepaald heeft gelaten in afwachting van de procedure met betrekking tot de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat [minderjarige] dient mee te profiteren van de toegenomen welvaart van de man.
De man heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat hij in 2001 studiefinanciering ontving en dat hij niet weet hoe hoog deze destijds bedroeg. De vrouw had in 2001 geen inkomen. Gelet op deze gegevens is de man uitgegaan van een behoefte van € 110,-- per maand. Hierop dient het door de vrouw te ontvangen kindgebonden budget van € 104,-- per maand in mindering te worden gebracht. De behoefte van de vrouw aan een bijdrage is alsdan nagenoeg nihil, aldus de man.
Ontvankelijkheid
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw in haar verzoek kan worden ontvangen. De vrouw heeft weliswaar eerst ter zitting haar verzoek gespecificeerd, echter naar het oordeel van de rechtbank is de man daarmee niet in zijn belangen geschaad. De vrouw had ten tijde van het indienen van het verzoekschrift geen zicht op de financiële situatie van de man en op dat moment was nog niet duidelijk of gerechtelijk zou worden vastgesteld dat de man de vader is van [minderjarige]. De vrouw heeft aan de hand van de door de man bij brief van 21 februari 2013 overgelegde stukken haar verzoek ter zitting geconcretiseerd. In de onderhavige situatie acht de rechtbank daarmee de belangen van de man niet geschaad.
Behoefte
Vooropgesteld dient te worden dat elk kind een behoefte heeft. In het onderhavige geval is het niet mogelijk om de behoefte van [minderjarige] op basis van de uitgangspunten van het Tremarapport te bepalen. Uitgangspunt voor de bepaling van de behoefte van een kind is het netto besteedbare gezinsinkomen tijdens het huwelijk of de relatie van de ouders. Tijdens de geboorte van [minderjarige] verbleef de vrouw in de gevangenis in Peru en had zij geen inkomen. De man studeerde op dat moment. De man heeft onbetwist gesteld dat zijn inkomen in 2001 bestond uit studiefinanciering. De rechtbank zal op grond van het voorstaande ter bepaling van de behoefte aansluiting zoeken bij het laagste bedrag van de tabel eigen aandeel kosten van kinderen in 2001, zijnde ƒ 180,-- per maand. Geïndexeerd bedraagt de behoefte van [minderjarige] in 2012 alsdan € 104,92 per maand ofwel afgerond € 105,-- per maand.
De vrouw heeft gesteld dat [minderjarige] op grond van de Trema-normen dient mee te profiteren van de toegenomen welvaart van de man. De rechtbank zal deze stelling van de vrouw passeren. De rechtbank overweegt dat stijging van het inkomen van een ouder voor zover dit hoger is dan het gezinsinkomen weliswaar in beginsel invloed behoort te hebben op de vaststelling van de behoefte, echter in het onderhavige geval heeft [minderjarige] nooit in gezinsverband bij de man verbleven en aldus nimmer in de welvaart van de man geleefd.
Ingangsdatum
De rechtbank zal de ingangsdatum van deze beschikking in redelijkheid bepalen op de datum dat het gerechtelijk vaderschap van de man is vastgesteld, te weten 14 november 2012. Vanaf dat moment staat tussen partijen vast dat de man de vader is van [minderjarige].
De rechtbank acht voor de ingangsdatum niet relevant dat er reeds in 2008 een DNA-test heeft plaatsgevonden, omdat daarmee het vaderschap nog niet gerechtelijk was vastgesteld.
Gelet op de ingangsdatum zal de rechtbank bij de bepaling van de behoefte van [minderjarige] het kindgebonden budget buiten beschouwing laten. Gedurende de periode voor 1 januari 2013 geldt immers nog de oude rekenmethode voor het vaststellen van de behoefte zonder rekening te houden met het kindgebonden budget.
Draagkracht vrouw
De vrouw heeft ter zitting verklaard dat zij € 800,-- netto per maand verdient en dat haar inkomen wordt aangevuld met een bijstandsuitkering.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw vooralsnog in staat moet worden geacht om inkomen op bijstandsniveau te verwerven. Zij heeft verklaard dat zij een reïntegratietraject via de Wet werk en bijstand volgt en dat zij via dit traject binnenkort als receptioniste aan de slag gaat. Naar het oordeel van de rechtbank is de vrouw gelet op de hoogte van haar inkomen niet in staat om op dit moment bij te dragen in de kosten van [minderjarige].
Draagkracht man
Ten aanzien van de (financiële) omstandigheden van de man is het volgende gebleken:
- Hij is voor de bijstandsnorm te beschouwen als alleenstaande.
- Hij heeft inkomen uit arbeid. Blijkens de salarisstroken van november 2012 en december 2012 bedraagt zijn salaris € 2.375,-- bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag.
- Het eigenwoningforfait bedraagt € 780,-- per maand.
- Hij betaalt per maand € 765,-- aan hypotheekrente.
- Het forfait overige eigenaarslasten bedraagt € 95,-- per maand.
- Hij betaalt per maand € 154,-- aan premie zorgverzekering. Het eigen risico bedraagt € 29,-- per maand.
Bij het onderzoek naar de draagkracht van de man is de rechtbank uitgegaan van de hierboven opgesomde feiten en omstandigheden. Voorts wordt nog het volgende overwogen.
Inkomen
Met betrekking tot het inkomen van de man en met name de door hem te ontvangen provisie oordeelt de rechtbank als volgt. De man heeft verklaard dat hij volgens de drie door hem overgelegde loonstroken eenmaal een omzetprovisie toegekend heeft gekregen ten bedrage van € 1.865,10 bruto. De man heeft zich op het standpunt gesteld dat uitgegaan dient te worden van maximaal zes maanden per jaar een omzetprovisie van € 1.800,-- bruto per maand.
De vrouw heeft zich daartegen verweerd en aangevoerd dat het standpunt van de man niet te controleren is wegens gebrek aan onderliggende bescheiden.
De rechtbank is van oordeel dat de man zijn standpunt dat hij niet vaker dan zes maal per jaar een omzetprovisie ontvangt ter hoogte van het in november 2012 ontvangen bedrag van € 1.865,10 bruto onvoldoende heeft onderbouwd. Dat de man slechts drie loonstroken van 2012 heeft overgelegd komt voor zijn rekening en risico. De rechtbank zal de man niet in de gelegenheid stellen om alsnog de jaaropgave 2012 over te leggen, zoals hij ter zitting heeft aangeboden. Het had op de weg van de man gelegen om de jaaropgave 2012 tijdig voor de zitting in het geding te brengen. De rechtbank verwijst in dit verband naar artikel 5.3 van het bekend veronderstelde procesreglement alimentatie.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank er van uitgaan dat de man, afgezien van november 2012, ook in de overige negen maanden van 2012 - die hij niet inzichtelijk heeft gemaakt - een provisie van afgerond € 1.800,-- bruto per maand heeft ontvangen. Aldus zal bij de beoordeling van de draagkracht van de man op jaarbasis worden uitgegaan van een omzetprovisie van € 18.000,-- bruto per jaar.
Schulden
De man heeft aan de lastenzijde een aantal schulden opgevoerd waarvan hij heeft verklaard dat de oorzaak van deze omvangrijke schuldenlast is gelegen in het aangaan van een te hoge hypotheek. Uit de overgelegde stukken van de man blijkt slechts van een hypotheekofferte uit 2009. Zoals hiervoor reeds is vermeld heeft de man al in 2008 een DNA-test ondergaan ter beantwoording van de vraag of hij de vader is van [minderjarige]. Uit die test is gebleken dat de kans dat de man de vader van [minderjarige] is 99,99% bedraagt. Uit de stukken blijkt voorts niet dat de man het positieve resultaat van de DNA-test in 2008 heeft betwist. Gelet op het vorenstaande weet de man dus feitelijk al sinds 2008 dat hij een kind heeft waarvoor hij onderhoudsplichtig is, althans behoorde de man van zijn onderhoudsverplichting te weten. De rechtbank concludeert dat de man desondanks een voor hem te hoge hypotheek heeft afgesloten met een aanzienlijke schuldenlast die andere schulden tot gevolg hebben gehad,waarop de man, volgens zijn berekening, op dit moment € 1.170,-- per maand aflost.
In beginsel dient bij het bepalen van draagkracht rekening gehouden te worden met alle schulden, maar steeds zal bekeken moeten worden of het aangaan van deze schulden zo noodzakelijk was, dat betaling daarvan prevaleert boven de verplichting tot het betalen van alimentatie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man de noodzakelijkheid van het aangaan van de schulden onvoldoende duidelijk kunnen maken. De rechtbank realiseert zich echter wel dat de man thans geconfronteerd wordt met te betalen aflossingen op de schulden, gelet op de overgelegde brieven van deurwaarders. De rechtbank zal daarom in redelijkheid rekening houden met een aflossingsbedrag van € 1.000,-- per maand. De rechtbank constateert dat de man in dat geval in staat is om een bedrag gelijk aan de behoefte van [minderjarige], te weten
€ 105,00 per maand, bij te dragen in de kosten van [minderjarige].
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] met ingang van 14 november 2012 wordt bepaald op € 105,-- per maand.
4. Beslissing
De rechtbank bepaalt het bedrag dat de man aan de vrouw vanaf 14 november 2012 zal verstrekken tot verzorging en opvoeding van het minderjarige kind op € 105,-- per maand, vanaf heden telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Deze beslissing is tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Het meer of anders verzochte wordt afgewezen.
De partijen moeten hun eigen proceskosten betalen.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. Crouwel, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2013, in tegenwoordigheid van mr. C. Bosma-van ’t Hof, griffier.