RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Civiel recht
kantonrechter
zaaknummer: 831172 UC EXPL 12-14012 MJ(4221)
1. [eiser sub 1],
wonende te [woonplaats]
2. [eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats],
verder gezamenlijk ook te noemen [eisers c.s.] en afzonderlijk met de achternaam,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
gemachtigde: mr. P.M.A.C. van de Wouw,
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats]
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
verder gezamenlijk ook te noemen [gedaagden c.s.] en afzonderlijk met de achternaam,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
gemachtigde: mr. M.S.F. Ilahibaks-Gulzar.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 november 2012;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- het proces-verbaal van de zitting van 28 januari 2013.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. Op 14 januari 2007 hebben partijen een huurovereenkomst gesloten voor de woning aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: het gehuurde) en wel voor de periode van 18 maanden. Het was de bedoeling van partijen dat [eisers c.s.] na ommekomst van de huurperiode tot aankoop van het in 2006 te koop aangeboden gehuurde zouden overgaan. In de huurovereenkomst is bepaald dat [eisers c.s.] een eerste recht van koop hebben. Voorts is bepaald dat [eisers c.s.] het gehuurde hebben aanvaard in goede staat van onderhoud (artikel 3.1) en is door partijen een “onderhoudslijst” ondertekend met vermelding van de door verhuurder en huurder nog te verrichten reparaties/werkzaamheden.
2.2. Partijen hebben op 9 april 2008 een overeenkomst getekend tot verkoop van het gehuurde aan [eisers c.s.] De levering was voorzien op 1 april 2009. Na een mededeling van [eiser sub 1] dat de hypotheek nog niet rond was, hebben partijen de datum van levering uitgesteld tot 1 juli 2009. Die levering heeft niet plaatsgevonden en [eiser sub 1] heeft nog om enige tijd gevraagd. De huurprijs is sedert 1 maart 2009 € 1.699,- per maand.
2.3. Op 3 september 2009 heeft [eiser sub 1] het gehuurde in overspannen toestand verlaten. [eiseres sub 2] heeft [gedaagden c.s.] op 7 september 2009 op de hoogte gesteld van de situatie en aangegeven dat zij de huur niet meer kon betalen.
2.4. Op 10 september 2009 heeft [eiseres sub 2] een door [gedaagden c.s.] opgestelde opzegging van de huurovereenkomst getekend met ingang van diezelfde datum. Op 14 september 2009 heeft [gedaagden c.s.] de sloten van het gehuurde vervangen en enkele eigendommen van [eisers c.s.] ingepakt en uit het huis verwijderd. [eiseres sub 2] is die dag samen met de politie ter plaatse verschenen, maar [gedaagden c.s.] heeft haar de toegang tot het gehuurde ontzegd. [eiseres sub 2] heeft wel een aantal zakken met kleding meegenomen.
2.5. Op 21 september 2009 zijn door de zwager en zus van [eiseres sub 2], de heer en mevrouw [naam], en de zoon van [eiseres sub 2], [naam], dozen en kleine tafels meegenomen. [gedaagden c.s.] waren daarbij aanwezig.
2.6. Op 23 september 2009 is in aanwezigheid van [gedaagde sub 1] de rest van de dozen beddengoed en inhoud van kasten meegenomen. Niet alle inboedel is toen meegenomen.
2.7. Bij kort gedingvonnis van de rechtbank Utrecht van 14 april 2010 is [gedaagden c.s.] in conventie veroordeeld om over te gaan tot afgifte van de eigendommen van [eisers c.s.], voor zover aanwezig en is [eisers c.s.] veroordeeld tot opheffing van het door hen op het gehuurde gelegde beslag indien en voor zover [gedaagden c.s.] voldoende zekerheid heeft verstrekt voor de voldoening van € 10.000,- aan [eisers c.s.]
2.8. Op 22 april 2010 heeft een verhuisbedrijf ten behoeve van [eisers c.s.] alle resterende inboedel uit het gehuurde meegenomen. [eiser sub 1] en [gedaagde sub 1] hebben een door [eiser sub 1] vooraf opgestelde inventarislijst ondertekend met een opgave van inventaris die op 22 april 2010 is aangetroffen in het gehuurde. [eiser sub 1] heeft op de lijst ook inventaris genoemd waarvan zowel [eiser sub 1] als [gedaagde sub 1] heeft vastgesteld dat die op 22 april 2010 niet in het gehuurde aanwezig was. Deze ondertekening door [gedaagde sub 1] heeft niet de betekenis dat die afwezige inventaris eerder wel in het gehuurde aanwezig was. Op deze inventarislijst is een opmerking bijgeschreven, onder meer inhoudende dat de vloer van het washok beschadigd is door lekkage.
2.9. Op 10 mei 2010 heeft [gedaagden c.s.] op de derdengeldenrekening van Van Grafhorst notarissen een waarborgsom van € 10.000,- gestort. De notaris heeft bij brief van dezelfde datum aan [eisers c.s.] laten weten dat dit bedrag zal worden uitbetaald overeenkomstig de door partijen aan hem bij gezamenlijk ondertekende brief te verstrekken instructies dan wel indien een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde rechterlijke uitspraak aan hem wordt verstrekt.
2.10. Bij brief van zijn advocaat van 15 augustus 2012 heeft [eiser sub 1] een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van de door [eiseres sub 2] ondertekende opzegging van het huurcontract wegens strijdigheid met de artikelen 1:88 en 1:89 BW.
3. Het geschil
in conventie
3.1. [eisers c.s.] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- de veroordeling van [gedaagden c.s.] om aan [eisers c.s.] een schadevergoeding te betalen van
€ 41.828,06, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 september 2009 tot de voldoening
- te bepalen dat als [gedaagden c.s.] in gebreke blijven mee te werken aan de uitkering aan [eisers c.s.] van de waarborgsom van € 10.000,- in beheer bij Van Grafhorst notarissen dit vonnis in de plaats van de medewerking van [gedaagden c.s.] zal treden
- de veroordeling van [gedaagden c.s.] in de proceskosten, waaronder de kosten van het door [eisers c.s.] ten laste van [gedaagden c.s.] gelegde conservatoire beslag, te betalen binnen veertien dagen na betekening van het vonnis en te vermeerderen met de wettelijke rente bij niet tijdige betaling te rekenen vanaf de gestelde termijn tot de dag der voldoening.
3.2. Ter onderbouwing van die vordering stelt [eisers c.s.] het volgende.
[gedaagden c.s.] heeft zich schuldig gemaakt aan eigenrichting door zonder toestemming van [eiseres sub 2] en zonder verkregen rechterlijk vonnis en inachtneming van de wettelijke voorschriften op 14 september 2009 tot ontruiming van het gehuurde over te gaan. Die ontruiming is derhalve onrechtmatig en de daardoor veroorzaakte schade, bestaande uit de niet aan [eisers c.s.] teruggegeven inboedelgoederen, dient door [gedaagden c.s.] te worden vergoed. Die bij dagvaarding genoemde goederen hebben een geschatte nieuwwaarde van € 24.900,-. Het is redelijk dat die nieuwwaarde wordt vergoed, omdat niet van [eisers c.s.] kan worden verlangd om tweedehands goederen te kopen. De schade is niet geheel met nota’s te onderbouwen, maar het is onredelijk als [gedaagden c.s.] daarvan voordeel hebben. Er is daarnaast sprake van de noodzaak om tijdelijk nieuwe goederen te kopen, onder andere kleding voor een bedrag van € 1.500,-. Ook is de harde schijf van een laptop gewist waardoor een nieuwe laptop van € 2.000,- moest worden aangeschaft. Door toedoen van [gedaagden c.s.] heeft [eisers c.s.] niet enige tijd de gelegenheid gehad om geschikte gezamenlijke woonruimte te vinden en zij hebben daardoor twee aparte woonruimtes moeten betrekken. Er is in totaal tot driemaal toe verhuisd. [gedaagden c.s.] dient de daardoor veroorzaakte schade te vergoeden. Voor de schade van ieder van [eisers c.s.] wordt aangesloten bij een door het ministerie van VROM vastgesteld forfait voor verhuis- en herinrichtingskosten van minimaal € 5.264,28.
Voorts vordert [eisers c.s.] ieder een immateriële schadevergoeding van € 1.000,- wegens het als gevolg van de eigenrichting door [gedaagden c.s.] onthouden van het woongenot, toegang tot de inboedel en hun dagelijkse levensbehoeften en de onmogelijkheid om samen te wonen gedurende 10 maanden.
Tot slot maakt [eisers c.s.] aanspraak op terugbetaling van door hen betaalde huur over de periode van 14 september 2009 tot 1 oktober 2009.
3.3. [gedaagden c.s.] voert gemotiveerd verweer met als conclusie dat de kantonrechter de vorderingen zal afwijzen, met veroordeling van [eisers c.s.] in de proceskosten.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.5. [gedaagden c.s.] vordert, uitvoerbaar bij voorraad:
1) de hoofdelijke veroordeling van [eisers c.s.] tot betaling van:
- € 2.598,50 zijnde de achterstallige huur over de periode van 1 augustus 2009 tot en met 14 september 2009 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 september 2009 tot de dag der voldoening
- € 1.480,00 zijnde de reparatiekosten van de vloer en de vloerverwarming, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2012 tot de dag der voldoening
2) te bepalen dat dit vonnis in de plaats van de medewerking van [eisers c.s.] zal treden als [eisers c.s.] na betekening van het vonnis in gebreke blijft mee te werken aan de uitkering aan [gedaagden c.s.] van het depot van € 10.000,- in beheer bij Grafhorst notarissen.
3) de veroordeling van [eisers c.s.] in de kosten van het geding.
3.6. Ter onderbouwing van die vorderingen stelt [gedaagden c.s.] het volgende.
[eisers c.s.] heeft niet de huur voldaan over de periode waarop de vordering ziet. Er is geen sprake van contante betaling daarvan door de zoon van [eisers c.s.]
Na de verhuizing van [eisers c.s.] op 22 april 2010 is gebleken dat [eisers c.s.] in de houten vloer had geboord, waardoor de vloerverwarming gedeeltelijk defect is geraakt. [gedaagden c.s.] heeft dit laten repareren voor € 1.480,36. [eisers c.s.] heeft de schade mondeling erkend bij de verhuizing. [gedaagden c.s.] heeft ernstige twijfels dat [eisers c.s.] zal meewerken aan het vrijgeven van het door [gedaagden c.s.] bij de notaris gedeponeerde bedrag van € 10.000,00 (als vervangende zekerheid voor het door [eisers c.s.] gelegde beslag op de woning van [gedaagden c.s.]) en verzoekt dan ook om vervangende medewerking in het vonnis op te nemen.
3.7. [eisers c.s.] voert gemotiveerd verweer met als conclusie dat de kantonrechter de vorderingen zal afwijzen, met veroordeling van [gedaagden c.s.] in de proceskosten.
3.8. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
4.1. Het meest verstrekkend verweer van [gedaagden c.s.], dat [eisers c.s.] reeds vanwege het tijdsverloop van 2,5 jaar na datum beslaglegging (3 maart 2010) niet ontvankelijk verklaard moet worden in de vorderingen, wordt verworpen. De door de voorzieningenrechter aan het verlof tot beslaglegging verbonden voorwaarde, dat de eis in de hoofdzaak binnen 14 dagen moet zijn ingesteld, heeft alleen betrekking op de geldigheid van het beslag. Dat punt is in dit geding echter niet aan de orde. Aldus komt geen betekenis toe aan het feit dat het geding na beslaglegging eerst bij dagvaarding van 25 augustus 2010 aanhangig is gemaakt.
4.2. De vorderingen strekkende tot verkrijging van een verhuis- en inrichtingskostenvergoeding zijn geheel en de vorderingen tot toekenning van een immateriële schadevergoeding zijn deels gebaseerd op de stelling dat [gedaagden c.s.] ten onrechte is uitgegaan van een beëindiging van de huurovereenkomst op 14 september 2009 door opzegging daarvan door [eiseres sub 2]. [eisers c.s.] stelt zich op het standpunt dat [eiseres sub 2] onder dwang van [gedaagde sub 2] tot ondertekening daarvan is overgegaan in een situatie, waarin het voor [gedaagde sub 2] duidelijk was dat zij de gevolgen van haar handelen niet kon overzien. Bovendien is dit zonder instemming van haar echtgenoot [eiser sub 1] gebeurd, die bij brief van 15 augustus 2012 een beroep heeft gedaan op de vernietigbaarheid van die opzegging op grond van artikel 1:88 BW, aldus [eisers c.s.]
4.3. De kantonrechter stelt vast dat [eisers c.s.] enerzijds stelt dat er geen sprake is van beëindiging van de huurovereenkomst op 14 september 2009 (omdat de wil tot opzegging zou hebben ontbroken dan wel als gevolg van het beroep van [eiser sub 1] op de vernietigbaarheid van die opzegging) maar dat zij anderzijds wel na 14 september 2009 de beëindiging van de huurovereenkomst (naar de kantonrechter begrijpt per eind september 2009) heeft geaccepteerd. Dit betekent dat de huurovereenkomst in ieder geval ook volgens de eigen visie van [eisers c.s.] in september 2009 is geëindigd. Hieruit volgt dat de vordering tot vergoeding van verhuis- en inrichtingskosten en van immateriële schade voor zover gebaseerd op het onthouden van het woongenot na 14 september 2009 niet toewijsbaar is. Niet valt in te zien dat die schade is veroorzaakt door het korte tijdsverloop tussen 14 en 30 september 2009 waarover partijen van mening verschillen. Weliswaar stelt [eiseres sub 2] dat zij door de houding van [gedaagden c.s.] niet meer in de woning wilde terugkeren, maar daar is de vordering niet op gebaseerd. Dit onderdeel van de vorderingen wordt afgewezen.
4.4. De kantonrechter oordeelt voorts dat [gedaagden c.s.] zonder meer onrechtmatig jegens [eisers c.s.] heeft gehandeld door op 14 september 2009 over te gaan tot eigenmachtige (gedeeltelijke) ontruiming van het gehuurde nadat [gedaagden c.s.] had vastgesteld dat de inboedel van [eisers c.s.] nog in het gehuurde aanwezig was. Dit onrechtmatig karakter wordt niet weggenomen in het geval [gedaagden c.s.] er op dat moment vanuit mocht gaan dat de huurovereenkomst al was geëindigd. Daarbij komt dat een gedwongen ontruiming vereist dat wordt zorg gedragen voor een schadevrije, volledige en zorgvuldige afvoer en opslag van de inboedel, hetgeen alleen bij een ontruiming door de deurwaarder is gewaarborgd.
Er is niet of onvoldoende aangevoerd dat deze eigenmachtig uitgevoerde ontruiming desondanks kan rechtvaardigen, al is op zichzelf begrijpelijk dat [gedaagden c.s.] behoefte hadden aan spoedige duidelijkheid als gevolg van de plotselinge ontwikkelingen in 2009 die een streep zette door de overeengekomen verkoop en levering van het gehuurde aan [eisers c.s.] en die de voorbode waren van nieuwe problemen.
De kantonrechter stelt vast dat [gedaagden c.s.] op 14 september 2009 enige tijd zonder toezicht en toestemming van [eiseres sub 2] (of [eiser sub 1]) feitelijk de beschikking had over inboedelgoederen van [eisers c.s.] en dat zij de afvoer daarvan naar eigen inzicht heeft verzorgd. [eiseres sub 2] is immers op 14 september 2009 tijdens de ontruiming door [gedaagden c.s.] de toegang tot het gehuurde ontzegd.
4.5. Volgens [gedaagden c.s.] heeft [gedaagde sub 2] op 14 september 2009 samen met de buurman de kleding in plastic zakken gedaan, waarna de buurman die zakken op straat heeft gezet. Deze zakken zijn volgens de van [gedaagden c.s.] ter zitting verkregen toelichting vervolgens door [eiseres sub 2] of haar zoon meegenomen in de auto. [eiseres sub 2] daarentegen heeft aangevoerd dat zij alleen drie zakken met dameskleding heeft meegenomen.
4.6. De kantonrechter oordeelt op dit onderdeel als volgt.
[gedaagden c.s.] heeft geen exacte specificatie van de door hen aangetroffen mannenkleding gemaakt. De als bijlage 9 bij productie 20 overgelegde verklaring van de betreffende buurman, de heer [naam], houdt echter in dat hij “mannenkleding, schoenen en pakken en een paar jassen” heeft ingepakt. Deze specificatie sluit aan op de door [eisers c.s.] gemaakte specificatie (productie 37, hierna aangeduid als de specificatie). Op 14 september 2009 was derhalve mannenkleding, zoals genoemd in de specificatie, in het gehuurde aanwezig. Het verweer van [gedaagden c.s.] dat deze kleding door [eiser sub 1] bij zijn eerder vertrek uit het gehuurde zal zijn meegenomen, wordt om die reden verworpen. Volgens dezelfde schriftelijke verklaring van buurman [naam] heeft hij de zakken met deze kleding “bij de voordeur neergezet”. Anders dan [gedaagden c.s.] bij conclusie van antwoord heeft aangevoerd volgt uit deze gang van zaken geenszins dat de zakken “in aanwezigheid van de politie door [eiseres sub 2] is meegenomen in de auto van zoon [naam]”. Integendeel, uit deze gang van zaken blijkt dat [gedaagden c.s.] er juist niet op hebben toegezien dat die kleding door [eiseres sub 2] wordt meegenomen. Zij hebben immers niet gezien dat die zakken door [eiseres sub 2] zijn ontvangen en meegenomen en trekken slechts een conclusie, die echter niet uit de gestelde feiten volgt. Ter zitting heeft [gedaagden c.s.] nader aangevoerd dat de mannenkleding door “[eiseres sub 2] of haar zoon” is meegenomen, wat er op wijst dat [gedaagden c.s.] het niet zeker weet. Bovendien is die toelichting weer strijdig met het gestelde in de conclusie van antwoord, namelijk dat de kleding is meegenomen door [eiseres sub 2] in de auto van zoon [naam]. Mede gelet op de door [eisers c.s.] overgelegde schriftelijke verklaring van [naam], dat zij mevrouw [eiseres sub 2] met een aantal zakken kleding van het gehuurde heeft opgehaald en later bij het uitpakken heeft gezien dat er alleen dameskleding in zat, moet het er dan ook voor worden gehouden dat de op instigatie van [gedaagden c.s.] ingepakte mannenkleding, zoals vermeld in de specificatie, niet door [gedaagden c.s.] aan [eisers c.s.] is meegegeven en in ongerede is geraakt. Voor dit gevolg is [gedaagden c.s.] aansprakelijk jegens [eisers c.s.] De kantonrechter begroot die schade op de door [eisers c.s.] gestelde dagwaarde van de kleding, nu deze vergoeding redelijk voorkomt. In totaal beloopt deze schade € 6.125,- plus de galakleding van € 450,- is
€ 6.575,-. Voor vergoeding van de nieuwwaarde bestaat geen aanleiding. De noodzaak, tot slot, van aanschaf van “tijdelijke kleding” van € 1.500,- is door [eisers c.s.] evenmin onderbouwd, zodat deze vergoeding wordt afgewezen.
4.7. Voor wat betreft de sieraden heeft [gedaagden c.s.] ter zitting verklaard dat deze door de politie en een buurvrouw, van wie zij dachten dat de naam [naam] is, aan [eiseres sub 2] zijn afgegeven. Ook hier staat derhalve vast dat er sieraden in het gehuurde zijn aangetroffen, dat [gedaagden c.s.] daarvan geen specificatie heeft gemaakt en evenmin heeft toegezien op de juiste overhandiging van die sieraden aan [eiseres sub 2]. Uit de overgelegde ‘melding met rapportage’ van de politie van 14 september 2009 blijkt niet van assistentie door de politie in het gehuurde of bij het afgeven van sieraden zoals [gedaagden c.s.] heeft verklaard. Er is slechts te lezen dat anderen dan [eisers c.s.] (van wie de namen in het overgelegde stuk onherkenbaar zijn gemaakt, kantonrechter) in de woning zijn geweest om persoonlijke spullen op te halen en mee te geven aan [eiseres sub 2]. [eisers c.s.] heeft ter zitting verklaard dat zij geen buurvrouw [naam] kent. De kantonrechter stelt vast dat ook [gedaagden c.s.] niet zeker weet wie de buurvrouw is terwijl in de overigens verstrekte toelichting van [gedaagden c.s.] niet volgt dat ook nog een buurvrouw in het gehuurde is geweest. Daarbij komt dat het bepaald onzorgvuldig is van [gedaagden c.s.] om het aan een voor hen kennelijk onbekende buurvrouw over te laten om sieraden aan [eiseres sub 2] af te geven. Ook hier heeft [gedaagden c.s.] onvoldoende aangevoerd om van de overhandiging van de sieraden aan [eisers c.s.] te kunnen uitgaan. De kantonrechter gaat dan ook uit van het door [eisers c.s.] gestelde verlies van die sieraden als gevolg van de eigenmachtige ontruiming. Voor het verlies van die sieraden is [gedaagden c.s.] aansprakelijk jegens [eisers c.s.]
4.7.1. Hoewel [gedaagden c.s.] niet heeft weersproken dat de door [gedaagden c.s.] opgegeven sieraden een totale waarde van € 5.250,- hebben, is nadere informatie over deze schadepost noodzakelijk. [gedaagden c.s.] heeft immers aangevoerd dat [eiser sub 1] in 2007 persoonlijk in staat van faillissement is verklaard. In dat licht bezien vraagt de stelling van [eisers c.s.] dat de door hen genoemde (heren-)sieraden ten tijde van de ontruiming op 14 september 2009 hun eigendom waren om een nadere toelichting. Zijn deze sieraden opgenomen in de boedelbeschrijving van de curator en waarom zijn deze niet te gelde gemaakt? Indien deze na 2007 zijn aangeschaft, kan - uitgaande van het gestelde verlies van de aankoopbonnen als gevolg van de ontruiming - van [eisers c.s.] worden verlangd feitelijke informatie te verstrekken over waar deze sieraden zijn aangeschaft, op welk moment en tegen welke prijs alsmede of daarvoor een verzekering is afgesloten (zo mogelijk onder opgave van het verzekerd bedrag). De kantonrechter zal [eisers c.s.] in de gelegenheid stellen op deze vragen in te gaan bij akte na tussenvonnis.
4.8. Op 21 en 23 september 2009 is door familie van [eisers c.s.] met medewerking van [gedaagden c.s.] inboedel meegenomen. De ter zitting door [gedaagden c.s.] verstrekte toelichting, dat toen de grotere spullen zijn meegenomen en dat alleen de meubels in de woonkamer en in de keuken overbleven, evenals een grote kast in de slaapkamer, is gelet op de door [gedaagde sub 1] ondertekende inventarislijst (productie 29) van de op 22 april 2010 in het gehuurde aangetroffen inboedel onvolledig.
Deze inventarislijst maakt immers eveneens melding van was- droog- en koel/vriesapparatuur, een kleurentelevisie, schilderijen, stofzuiger en huishoudelijke artikelen evenals tuinmeubilair, keukenapparatuur en doe het zelf materialen. Aldus komt aan het verweer van [gedaagden c.s.], dat op 23 september 2009 alle inboedel met uitzondering van de hiervoor genoemde meubels is meegenomen, op zichzelf onvoldoende betekenis toe. Wel heeft [gedaagden c.s.] concreet bestreden dat twee elektrisch verstelbare boxsprings, een mobiele airconditioning en een videocamera van het merk Canon in ongerede zijn geraakt. Volgens de toelichting van [gedaagden c.s.] zijn de boxsprings en is de mobiele airconditioning op 23 september 2009 meegenomen. Zij wijst er op dat de videocamera nu voor het eerst is genoemd en niet voorkomt op de inventarislijst van 22 april 2010.
De kantonrechter oordeelt dat het op de weg van [eisers c.s.] had gelegen om nader in te gaan op dit concrete verweer van [gedaagden c.s.] Er is gelet op de gedetailleerde inventarislijst zonder toelichting, die ontbreekt, geen reden om aan te nemen dat een op die lijst niet genoemde videocamera door toedoen van [gedaagden c.s.] in ongerede is geraakt. [gedaagden c.s.] heeft voorts onweersproken gesteld dat bij de verhuizing van de mobiele airconditioning nog een beschadiging aan de trap is ontstaan. Het had op de weg van [eisers c.s.] gelegen daar concreet op in te gaan, doch dit is uitgebleven, zodat de kantonrechter uitgaat van de juistheid van de stellingen van [gedaagden c.s.] op dit punt. Ter zitting heeft [gedaagden c.s.] voorts verklaard dat op 23 september 2009 de bedden uit de beide slaapkamers zijn meegenomen. Gelet op die verder niet weersproken toelichting houdt de kantonrechter het er voor dat de door [eisers c.s.] genoemde boxsprings op die datum zijn meegenomen.
4.9. Het verweer van [gedaagden c.s.], dat op 23 september 2009 nagenoeg alle inboedel - op wat grote meubels na - is meegenomen, is derhalve onvoldoende onderbouwd. [gedaagden c.s.] heeft slechts in algemene termen bestreden dat de door [eisers c.s.] genoemde “overige inboedel” op 14 september 2009 in het gehuurde was, maar dit is onvoldoende. De kantonrechter gaat uit van het verlies van die overige inboedel, waarvan de kosten voor rekening van [gedaagden c.s.] komen. De kantonrechter stelt - uitgaande van de als productie 37 overgelegde lijst - de daarvoor te betalen vergoeding vast op € 500,-.
4.10. De kantonrechter stelt verder vast dat aan de gestelde verdwijning van de administratie van [eisers c.s.] en hun zoon geen concreet schadebedrag is verbonden, zodat dit onderdeel in het licht van de ingestelde vorderingen verder geen bespreking behoeft.
4.11. Voor zover [eisers c.s.] aanspraak heeft gemaakt op immateriële schadevergoeding wegens de gestelde bedreigende sms-berichten van [gedaagde sub 2], oordeelt de kantonrechter dat dit onderdeel onvoldoende is onderbouwd. Aard en inhoud van die berichten is immers verder niet toegelicht. Dat [eisers c.s.] door de gedragingen van [gedaagden c.s.] overspannen zijn geraakt is verder evenmin toegelicht. Dit lag wel voor de hand nu [eiser sub 1] zelf met de noorderzon uit het gehuurde was vertrokken, zodat het niet voor de hand ligt dat hij last heeft gehad van het gedrag van [gedaagden c.s.] en nu [eiseres sub 2] in eerste instantie toch vooral veel te verduren heeft gehad door het plotselinge vertrek van haar echtgenoot - naar onbekende bestemming en met achterlating van schulden.
4.12. Tot slot valt niet in te zien dat het gestelde wissen van de harde schijf van een laptop, daargelaten de betwisting daarvan door [gedaagden c.s.], noodzaakt tot de aanschaf van een andere laptop voor een bedrag van € 2.000,-. Aard en omvang van de gewiste software en de mogelijkheid om deze gelet op verkregen licenties opnieuw te installeren zijn niet gesteld, hoewel dit op de weg van [eisers c.s.] had gelegen. Dit onderdeel van de vorderingen wordt afgewezen.
4.13. De kantonrechter zal [eisers c.s.] in de gelegenheid stellen bij akte in te gaan op hetgeen in 4.7.1 is overwogen.
in conventie en in reconventie
4.14. Aldus resteert de zowel in conventie als in reconventie aan de kantonrechter ter beoordeling voorgelegde vraag, of [eisers c.s.] de achterstallige huur tot en met eind september 2009 contant heeft voldaan. Het antwoord op deze vraag bepaalt immers of [eisers c.s.] aanspraak kan maken op terugbetaling van de over de periode vanaf 14 september 2009 betaalde huur (conventie) dan wel of [gedaagden c.s.] aanspraak heeft op betaling van de huur over de periode vanaf 1 juli 2009 tot 14 september 2009 (reconventie).
4.15. [eisers c.s.] heeft aangevoerd dat zij de huur vanaf 1 augustus 2009 tot eind september 2009 heeft betaald en onderbouwt dit als volgt:
- [eiseres sub 2] heeft haar auto verkocht op 16 september 2009 voor € 2.000,- en
- heeft van haar werkgever een voorschot van € 1.500,- op het loon ontvangen,
- waardoor zij in staat was de huur van € 3.400,- te betalen;
- dit bedrag is op 18 september 2009 door haar zoon [naam] contant betaald aan [gedaagden c.s.] zoals toegelicht in de als productie 28 overgelegde ondertekende verklaring van haar zoon;
- als gevolg van deze betaling werd aan [eisers c.s.] de mogelijkheid geboden enkele bezittingen uit het gehuurde op te halen.
4.16. [gedaagden c.s.] heeft betwist dat de huur over de maanden augustus en september 2009 is betaald. Zij wijst voorts op het volgende. De huur werd altijd giraal voldaan en het is niet te vatten dat de huur dit keer contant werd voldaan, de gestelde huurbetaling heeft geen enkel verband met de afspraak om op 21 september 2009 spullen uit het gehuurde te mogen weghalen omdat die afspraak al op 14 september 2009 was gemaakt en er heeft geen betaling bij een chinees restaurant plaatsgevonden, zoals zoon [naam] schriftelijk heeft verklaard. [naam] kwam altijd gewoon bij [gedaagden c.s.] thuis.
4.17. De kantonrechter oordeelt als volgt.
[eiseres sub 2] heeft een vrijwaringsbewijs overgelegd waaruit blijkt dat een auto met kenteken [kenteken] op 16 september 2009 is opgenomen in de bedrijfsvoorraad van Dano Auto te Vriezenveen. [gedaagden c.s.] heeft niet bestreden dat [eiseres sub 2] eigenaresse was van deze auto. Hieruit volgt dat [eiseres sub 2] inderdaad haar auto op 16 september 2009 heeft verkocht. Nu dat verder niet is bestreden en de kantonrechter ook geen aanleiding heeft om daaraan te twijfelen, gaat de kantonrechter ervan uit dat met die verkoop een opbrengst van € 2.000,- is gerealiseerd. Daarnaast heeft [eiseres sub 2] voldoende onderbouwd dat zij van haar werkgever in september 2009 een voorschot op de uitbetaling van vakantie-uren heeft gekregen van € 1.500,-. Dit alles maakt verklaarbaar dat [eiseres sub 2] de door haar gestelde huurbetaling heeft kunnen financieren, waar zij dat eerst niet kon. Dat deze uitbetaling contant en niet per bankoverschrijving is gedaan, komt onvoldoende betekenis toe: in de door [gedaagden c.s.] aan [eiseres sub 2] ter ondertekening voorgelegde en door [eiseres sub 2] vervolgens ook ondertekende “opzegging huurcontract (…)” van 10 september 2009 is opgenomen dat de huurachterstand van € 3.400,- voor 29 september 2009 betaald moest worden. Bovendien heeft [gedaagden c.s.] [eiseres sub 2] na 14 september 2009 de toegang tot het gehuurde ontzegd, hoewel de eigendommen van [eisers c.s.] nog in het gehuurde aanwezig waren, en is [gedaagde sub 2] eigenmachtig overgegaan tot ontruiming van het gehuurde. Dat onder deze bijzondere omstandigheden niet de gebruikelijke weg van huurbetaling via bankoverschrijving wordt gevolgd, is niet onbegrijpelijk.
Zoon [naam] heeft voorts schriftelijk verklaard dat hij € 3.400,- op 18 september 2009 aan [gedaagde sub 2] heeft betaald en dat deze weigerde een kwitantie te tekenen. Deze verklaring wordt gesteund door de schriftelijke verklaringen van zoon [eiser sub 1] (prod. 32) en van de vriendin van [eiseres sub 2], mevrouw [naam] (prod. 33) en van de zwager van [eiseres sub 2], de heer [naam] (prod. 34). De kantonrechter oordeelt dat [eisers c.s.] heeft voldaan aan de op hen rustende taak om bewijs van de gestelde betaling te leveren. De tegenover dit bewijs afgelegde verklaring van [gedaagde sub 2], dat hij de gestelde huurbetaling niet heeft ontvangen en dat hij zoon [naam] niet bij een chinees restaurant heeft getroffen, is uiteraard bij de bewijswaardering betrokken. Dit is echter onvoldoende om [eisers c.s.] niet in het bewijs geslaagd te achten. De vordering in conventie tot (terug-)betaling van een evenredig deel van de huur met betrekking tot de periode na 14 september 2009 wordt toegewezen tot een bedrag van (50% x € 1.699,- =) € 849,50, nu [gedaagden c.s.] zelf uitgaan van de beëindiging van de huurovereenkomst per die datum. De vordering in reconventie tot betaling van de huur over de maanden augustus en september 2009 wordt afgewezen.
4.18. Het gehuurde is definitief ontruimd op 22 april 2010. [gedaagden c.s.] stelt zich op het standpunt dat hen nadien is gebleken dat [eisers c.s.] in de houten vloer van het gehuurde heeft geboord, waardoor de vloerverwarming gedeeltelijk defect is geraakt en dat [eisers c.s.] de schade mondeling heeft erkend tijdens de verhuizing. [gedaagden c.s.] maakt aanspraak op vergoeding van de kosten van herstel van € 1.480,36.
4.18.1. [eisers c.s.] bestrijdt in de vloer te hebben geboord en stelt onbekend te zijn met een defect in de vloerverwarming op de begane grond. [eisers c.s.] wijst er op dat partijen bij de verhuizing een inventarisstaat hebben ondertekend en dat daarop wel melding is gemaakt van lekkageschade maar niet van geboorde gaten in de houten vloer op de begane grond. [eisers c.s.] wijst op de na ontruiming verstreken termijn van ruim vijf maanden tot de gestelde reparatie. Tot slot bestrijdt [eisers c.s.] de omvang van de gestelde schade.
4.19. De kantonrechter overweegt dat partijen in de huurovereenkomst hebben opgenomen dat het gehuurde “in goede staat” aan [eisers c.s.] ter beschikking is gesteld en dat daarbij een ondertekende “onderhoudslijst” (zie 2.1 hiervoor) is vastgesteld met een opsomming van gebreken en te verrichten werkzaamheden. Dit wijst er op dat bij het aangaan van de huurovereenkomst geen sprake was van een door boren in de vloer veroorzaakte defecte vloerverwarming. [eisers c.s.] heeft ook niet gesteld dat die verwarming defect was bij aanvang van de huur. Indien het gehuurde na het einde van de huur een door boren in de vloer veroorzaakt defect in de vloerverwarming kent, wordt het gehuurde niet aan de verhuurder ter beschikking gesteld in de staat waarin het bij aanvang van het gehuurde was.
4.19.1. In dit geval is het gebrek evenwel eerst vastgesteld na ommekomst van een aantal maanden nadat [eisers c.s.] het gehuurde aan [gedaagden c.s.] ter beschikking had gesteld en het gehuurde door de verhuurder is geïnspecteerd en nadat de nieuwe eigenaar het gehuurde als zijn eigendom in gebruik had genomen.
Gelet op de betwisting door [eisers c.s.] kan dan niet worden aangenomen dat het gebrek aanwezig was op het moment dat [eisers c.s.] het gehuurde weer aan [gedaagden c.s.] ter beschikking stelden. Partijen hebben het gehuurde gemeenschappelijk geïnspecteerd op de dag van de uiteindelijke verhuizing - 22 april 2010 - getuige de vermelding van geconstateerde waterschade op de in overweging 2.8 genoemde inventarislijst. Onder deze omstandigheden rust op [gedaagden c.s.] de plicht feiten te stellen en daarvan zo nodig bewijs te leveren waaruit moet volgen dat het gebrek inderdaad door [eisers c.s.] is veroorzaakt.
Feiten, waaruit moet volgen dat [eisers c.s.] de gaten heeft geboord (en dat de mogelijkheid dat de nieuwe eigenaren dit hebben gedaan, niet reëel is) zijn niet gesteld anders dan dat [eisers c.s.] de schade tijdens de verhuizing heeft erkend. Het ligt dan ook op de weg van [gedaagden c.s.] bewijs te leveren van de gestelde erkenning. De kantonrechter zal hen daartoe in de gelegenheid stellen als na te melden. Gelet op de betwisting van de omvang van de schade zal de kantonrechter om proces-economische redenen [gedaagden c.s.] tevens in de gelegenheid stellen te bewijzen dat als gevolg van de geboorde gaten schade is toegebracht aan de vloerverwarming en dat met herstel daarvan het in rekening gebrachte schadebedrag gemoeid is (specificatie van verrichte werkzaamheden en bewijs van betaling). [eisers c.s.] zal desgewenst nadien in de gelegenheid worden gesteld nader te onderbouwen dat de voor het herstel van dit gebrek in rekening gebrachte kosten te hoog zijn.
4.20. Indien [gedaagden c.s.] het bewijs (mede) wenst te leveren door schriftelijke stukken of andere gegevens, dient zij deze afzonderlijk bij akte in het geding te brengen. Indien [gedaagden c.s.] het bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, dient zij dit in de akte te vermelden en de verhinderdata op te geven van alle partijen en van de op te roepen getuigen. De rechtbank zal dan vervolgens een dag en uur voor een getuigenverhoor bepalen.
De kantonrechter verwacht dat het verhoor per getuige 30 minuten zal duren. Als [gedaagden c.s.] verwacht dat het verhoor van een getuige langer zal duren dan de hiervoor vermelde duur, kan dat in de te nemen akte worden vermeld.
in conventie en in reconventie tot slot
4.21. Iedere verder beslissing wordt aangehouden.
5. De beslissing
De kantonrechter:
5.1. verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 1 mei 2013 te 9.30 uur, waar [eisers c.s.] zich schriftelijk dient uit te laten omtrent hetgeen is overwogen in overweging 4.7.1;
5.2. [gedaagden c.s.] zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld om daarop schriftelijk te reageren;
5.3. houdt iedere verdere beslissing aan.
draagt [gedaagden c.s.] op om te bewijzen dat [eisers c.s.] hebben erkend verantwoordelijk te zijn voor de boorgaten in de vloer;
draagt [gedaagden c.s.] voorts op te bewijzen dat als gevolg van de geboorde gaten schade is toegebracht aan de vloerverwarming en dat met herstel daarvan het in rekening gebrachte schadebedrag gemoeid is;
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 1 mei 2013 teneinde [gedaagden c.s.] in de gelegenheid te stellen bij akte aan te geven op welke wijze zij bewijs wil leveren;
bepaalt dat, indien [gedaagden c.s.] (mede) bewijs wil leveren door middel van schriftelijke bewijsstukken, zij die stukken op die rolzitting in het geding moet brengen;
bepaalt dat, indien [gedaagden c.s.] bewijs wil leveren door middel van het horen van getuigen, zij op die rolzitting:
- de namen en woonplaatsen van de getuigen dient op te geven;
- moet opgeven op welke dagen alle partijen, hun (eventuele) advocaten/gemachtigden en de getuigen in de drie maanden nadien verhinderd zijn; zij dient bij die opgave ten minste vijftien dagdelen vrij te laten waarop het getuigenverhoor zou kunnen plaatsvinden;
bepaalt dat:
- voor het opgeven van verhinderdata geen uitstel zal worden verleend;
- indien [gedaagden c.s.] geen gebruik maakt van de mogelijkheid om verhinderdata op te geven de rechter eenzijdig een datum zal bepalen waarvan dan in beginsel geen wijziging meer mogelijk is;
- het getuigenverhoor zal kunnen worden bepaald op een niet daarvoor opgegeven dagdeel, indien bij de opgave minder dan het hiervoor verzochte aantal dagdelen zijn vrijgelaten;
bepaalt dat de datum van het getuigenverhoor in beginsel niet zal worden gewijzigd nadat daarvoor dag en tijdstip zijn bepaald;
bepaalt dat de zaak na bewijslevering zal worden geplaatst op de rol ten einde partijen in de gelegenheid te stellen zich over het vervolg van de procedure uit te laten waarbij [eisers c.s.] dient aan te geven of zij gebruik wil maken van de in het slot van overweging 4.19.1 aan haar geboden mogelijkheid;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Slootweg, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 3 april 2013.