ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ8043

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
C/16/340093 / KG ZA 13-190
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van een franchiseovereenkomst en de gevolgen voor de huurovereenkomst

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, staat de beëindiging van een franchiseovereenkomst centraal. De franchisegever heeft de overeenkomst met de franchisenemer opgezegd vanwege betalingsachterstanden. De voorzieningenrechter oordeelt dat het aannemelijk is dat deze opzegging geen effect heeft gehad. De franchisegever had jarenlang gedoogd dat de franchisenemer in gebreke bleef met betalingen en had de overeenkomst zelfs met vijf jaar verlengd, ondanks de bestaande betalingsachterstanden. Dit roept vragen op over de redelijkheid en billijkheid van de opzegging.

De voorzieningenrechter wijst op de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid, die in dit geval meebrengt dat de franchisegever niet zonder meer kan overgaan tot opzegging van de overeenkomst, gezien de omstandigheden waaronder de betalingsachterstanden zijn ontstaan. De rechter concludeert dat de franchisenemer erop mocht vertrouwen dat de franchisegever niet abrupt zou handelen, gezien het gedoogbeleid van de afgelopen jaren.

De vorderingen van de franchisegever worden afgewezen, terwijl de vorderingen van de franchisenemer in reconventie worden toegewezen. Dit betekent dat de franchisegever verplicht wordt om de franchisenemer weer te beleveren, onder de voorwaarde dat de franchisenemer de bestelde goederen bij vooruitbetaling voldoet. De voorzieningenrechter benadrukt dat de rechtsgeldigheid van de contractsovername en de beëindiging van de overeenkomsten nog in een bodemprocedure aan de orde kan komen, maar voor dit kort geding is het voldoende aannemelijk dat de licentieovereenkomst nog steeds van kracht is.

De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de rechtsverhouding tussen franchisegevers en -nemers, vooral in situaties waarin betalingsachterstanden zijn gedoogd en de verwachtingen van partijen niet in overeenstemming zijn met de juridische werkelijkheid.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/340093 / KG ZA 13-190
Vonnis in kort geding van 19 april 2013
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf],
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. B. van Zelst,
tegen
[Gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. C.M. Kan.
Partijen zullen hierna [Eiseres] en [Gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de producties 1 tot en met 19 van [Eiseres],
- de wijziging van eis,
- de producties 1 tot en met 24 van [Gedaagde],
- de conclusie van eis in voorwaardelijke reconventie,
- de mondelinge behandeling van 4 april 2013,
- de pleitnota van [Eiseres],
- de pleitnota van [Gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten in conventie en reconventie
2.1. [Gedaagde] drijft vanaf 8 oktober 2007 in het pand gelegen aan de [adres] in [vestigingsplaats] een eenmanszaak onder de handelsnaam [Eiseres]. Hij doet dit op basis van de door [Eiseres] als productie 1 in het geding gebrachte overeenkomst, welke overeenkomst door partijen wordt aangeduid als: de licentieovereenkomst.
2.2. [Eiseres] huurt het pand aan de [adres] te [vestigingsplaats] en heeft dit pand onderverhuurd aan [Gedaagde].
2.3. In de licentieovereenkomst is – voor zover van belang – het volgende opgenomen:
“ (…)
in aanmerking nemende:
(…)
- (…). In het geval op enigerlei wijze de licentiegever als huurder respectievelijk in gebruikgever van
een pand optreedt, zal de duur van de ingebruikneming onlosmakelijk verbonden zijn aan de duur
van de licentieovereenkomst. Het is de licentienemer zonder meer duidelijk dat beëindiging van
de licentieovereenkomst betekent dat ook de huurovereenkomst zal eindigen.
(…)
Verklaren te zijn overeengekomen:
(…)
1.3. Indien de licentiegever eigenaar dan wel hoofdhuurder is van het in artikel 1.1 bedoelde pand, zal
er afzonderlijk een overeenkomst worden afgesloten met de licentienemer met betrekking tot het
gebruiksrecht van dit vestigingspunt. Het vorenbedoelde onderhuurrecht eindigt in ieder geval bij
beëindiging van deze licentieovereenkomst, aangezien dit pand in gebruik wordt gegeven in het
kader van dit licentiecontract. (…)
(…)
3. Looptijd
3.1. Deze overeenkomst wordt aangegaan voor een periode van 5 jaar, ingaande op en derhalve
eindigend op 07-10-2012. Behoudens opzegging per aangetekend schrijven of bij
deurwaardersexploot door de licentienemer aan de licentiegever, tenminste 6 maanden voor
afloop van de overeenkomst, zal deze telkens voor 5 jaren worden verlengd, mits:
a. de licentienemer dan niet in gebreke is krachtens deze overeenkomst en
b. de licentienemer de op dat tijdstip geldende licentieovereenkomst aanvaardt voor de
verlengingsperiode.
(…)
7.6. Licentiegever zal zich optimaal inspannen om tot een optimale bevoorrading aan de
licentienemers te komen (…).
(…).
8. Leveranties
8.1 Betalingen naar aanleiding van facturen van de licentiegever die na de betalingstermijn van
30 dagen worden gedaan worden als te late betalingen aangemerkt. Ten aanzien van de betaling is thans sprake van een verzuim. (…).
(…)
10. Tussentijds beëindiging door licentiegever
10.1. Licentiegever is te allen tijd gerechtigd deze overeenkomst onmiddellijk te beëindigen
en zulks onverminderd zijn eventuele rechten op schadevergoeding en overige rechten
uit hoofde van deze overeenkomst en de wet indien:
a. licentienemer de verplichtingen voortvloeiende uit de artikelen (…) 8.1. (…) van
deze overeenkomst, ondanks schriftelijke aanmaning niet binnen 14 dagen na de ontvangst
van het aangetekende schrijven nakomt;
(…)
13. Gevolgen beëindigen overeenkomst
13.1 Bij beëindiging van de licentieovereenkomst mag bij het exploiteren van een detailhandel door
licentienemer niets herinneren aan de “[Eiseres]” formule.
(…)”.
2.4. De wijze van belevering gaat aan de hand van de zogenaamde Tospay constructie. Deze constructie houdt in dat de individuele licentienemers hun orders kunnen doorgeven aan [Eiseres], die deze orders vervolgens bij de leveranciers plaatst. Deze leveranciers leveren de bestelde goederen rechtstreeks aan de licentienemers en factureren de daarvoor verschuldigde vergoeding aan [Eiseres], waarna [Eiseres] de licentienemers factureert.
2.5. Op 11 januari 2013 heeft [Eiseres] aan de leveranciers verzocht om [Gedaagde] niet langer te beleveren.
2.6. Bij e-mailbericht van 15 januari 2013 heeft [Eiseres] [Gedaagde] gesommeerd om binnen 5 dagen de openstaande factuurbedragen ter grootte van in totaal € 137.537,99 aan haar te betalen. [Gedaagde] heeft aan deze sommatie geen gehoor gegeven.
2.7. Bij e-mailbericht van 30 januari 2013 heeft [Eiseres] [Gedaagde] bericht dat zij hem voor de laatste maal in de gelegenheid stelt het bedrag van € 137.537,99 te voldoen en wel op uiterlijk 31 januari 2013 om 17.30 uur. [Gedaagde] heeft aan deze sommatie geen gehoor gegeven.
2.8. Bij brief van 7 februari 2013 heeft [Eiseres] aan [Gedaagde] meegedeeld dat zij de licentieovereenkomst met onmiddellijke ingang beëindigt, omdat hij in verzuim is met betaling van openstaande facturen. Verder heeft [Eiseres] aan [Gedaagde] bericht dat door het eindigen van de licentieovereenkomst ook de onderhuurrelatie.
3. De vorderingen in conventie en reconventie
3.1. [Eiseres] vordert – in conventie en na wijziging van eis – dat [Gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,:
primair, wordt veroordeeld om uiterlijk binnen een week na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis met al de zijnen en het zijne, het pand aan de [adres] te [vestigingsplaats] te ontruimen en te verlaten en met afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van [Eiseres] te stellen, met bepaling dat eventuele kosten van gedwongen ontruiming voor rekening van [Gedaagde] zijn,
subsidiair, wordt bevolen het ertoe te leiden dat vanaf drie dagen na de datum van de betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis bij het exploiteren van de winkel aan de [adres] te [vestigingsplaats] niets meer zal herinneren aan de [Eiseres] formule, dit op straffe van verbeurte van een dwangsom,
primair en subsidiair, wordt veroordeeld in de proceskosten.
3.2. [Gedaagde] vordert – in (voorwaardelijke) reconventie – dat [Eiseres] bij vonnis, wordt bevolen de tussen partijen bestaande (licentie- en huur)overeenkomst na te blijven komen totdat deze rechtsgeldig is geëindigd, met het uitdrukkelijk bevel aan [Eiseres] het ertoe te leiden dat de winkel van [Gedaagde] binnen twee werkdagen na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis, op eerste verzoek van [Gedaagde] en op gelijke wijze als voorheen, wordt beleverd, dit op straffe van een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen dwangsom.
Deze vordering wordt door [Gedaagde] ingesteld onder de voorwaarde dat door de voorzieningenrechter voorlopig wordt geoordeeld dat de licentieovereenkomst rechtsgeldig is overgedragen aan [Eiseres].
4. De beoordeling in conventie
4.1. [Eiseres] legt aan haar primaire en subsidiaire vordering de stelling ten grondslag dat de tussen haar en [Gedaagde] geldende licentieovereenkomst door opzegging daarvan is geëindigd en dat daardoor tevens een einde is gekomen aan de (onder)huurrelatie tussen [Eiseres] en [Gedaagde]. [Eiseres] stelt zich op het standpunt dat zij de licentieovereenkomst op grond van artikel 10.1 in relatie met artikel 8.1 van de licentieovereenkomst met onmiddellijke ingang heeft kunnen opzeggen en dat de huurovereenkomst gelet op het bepaalde in artikel 3.1 van de licentieovereenkomst door de beëindiging van de licentieovereenkomst ook is beëindigd.
4.2. [Gedaagde] betwist dat de licentieovereenkomst en de huurovereenkomst rechtsgeldig zijn geëindigd. Hij voert daartoe onder andere aan dat [Eiseres] deze overeenkomsten niet heeft kunnen beëindigen, omdat zij geen partij is bij deze overeenkomsten.
4.3. [Eiseres] betwist dit en stelt zich daarbij op het standpunt dat [bedrijf] (hierna: [Eiseres]) de licentieovereenkomst en de huurovereenkomst in 2007 aan haar heeft overgedragen, zodat zij de nieuwe contractspartij van [Gedaagde] is geworden.
[Gedaagde] betwist op zijn beurt dat sprake is geweest van een rechtsgeldige contractsovername in de zin van artikel 6:159 Burgerlijk Wetboek (BW).
4.4. De voorzieningenrechter stelt voorop dat partijen het kennelijk erover eens zijn dat de licentieovereenkomst en de huurovereenkomst zijn aangegaan tussen [Eiseres] en [Gedaagde]. Zij verschillen alleen van mening over de vraag of sprake is geweest van rechtsgeldige contractsovername door [Eiseres].
4.5. In artikel 6:159 BW is bepaald dat een partij bij een overeenkomst haar rechtsverhouding tot de wederpartij met medewerking van deze laatste kan overdragen aan een derde bij een tussen haar en de derde opgemaakte akte.
De in dit artikel bedoelde medewerking van de wederpartij kan in elke vorm worden verleend, hetzij vooraf, hetzij achteraf, hetzij zonder duidelijke “verklaring”.
In tegenstelling tot wat [Gedaagde] meent, stelt de wet niet als vereiste dat de wederpartij schriftelijk in kennis wordt gesteld van de contractsoverneming.
4.6. [Eiseres] heeft aangevoerd dat [Eiseres] de licentie- en huurovereenkomst met [Gedaagde] bij akte aan haar heeft overgedragen. Er zijn de voorzieningenrechter geen aanknopingspunten gebleken om aan de juistheid van deze stelling te twijfelen.
Weliswaar heeft [Gedaagde] betwist dat een akte is opgemaakt, maar hij heeft deze
betwisting niet gemotiveerd onderbouwd.
[Eiseres] heeft verder aangevoerd dat – naar de voorzieningenrechter begrijpt – de medewerking van [Gedaagde] kan worden afgeleid uit de omstandigheid dat [Gedaagde] al ruim vijf jaar met [Eiseres], en niet met [Eiseres], zaken heeft gedaan en al die tijd niet het standpunt heeft ingenomen dat [Eiseres] niet zijn contractspartij zou zijn. [Gedaagde] heeft erkend dat hij al ruim vijf jaar is beleverd door [Eiseres], maar heeft zijn standpunt dat hij geen medewerking heeft verleend aan de door [Eiseres] gestelde contractsovername gehandhaafd.
4.7. Het is mogelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat een nader onderzoek naar de feiten en omstandigheden en bewijslevering nodig is, om te bepalen of sprake is geweest van rechtsgeldige contractsovername als hiervoor bedoeld. Voor een dergelijk nader onderzoek en bewijslevering leent dit kort geding zich echter niet.
Het is, gelet op wat in rechtsoverweging 4.6 is overwogen, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter echter niet uitgesloten dat dit nader onderzoek zal uitwijzen dat sprake is geweest van een rechtsgeldige contractsovername.
De voorzieningenrechter zal daarom in het kader van de verdere beoordeling van de vorderingen in conventie ervan uitgaan dat [Eiseres] haar rechtsverhouding met [Gedaagde] zoals verwoord in de licentieovereenkomst en zoals geldt op basis van de niet schriftelijk vastgelegde huurovereenkomst heeft overgedragen aan [Eiseres].
4.8. [Gedaagde] voert verder als verweer dat de licentieovereenkomst niet rechtsgeldig door de opzegbrief van 7 februari 2013 is geëindigd, omdat het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om deze overeenkomst zonder inachtneming van een opzegtermijn op te zeggen. Hij voert daartoe onder andere aan dat er in de afgelopen jaren betalingsachterstanden zijn ontstaan en dat deze betalingsachterstanden tot 15 januari 2013 nooit tot problemen hebben geleid en zijn gedoogd door het toenmalige management van [Eiseres]. Sterker nog de licentieovereenkomst is op 7 oktober 2012 met nog eens vijf jaren verlengd, terwijl er op dat moment ook al sprake was van een behoorlijke betalingsachterstand en in de licentieovereenkomst is bepaald dat deze niet wordt verlengd indien de licentienemer in gebreke is met de nakoming van de licentieovereenkomst.
4.9. De voorzieningenrechter acht het voldoende aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat dit verweer van [Gedaagde] opgaat. Dit wordt als volgt gemotiveerd.
4.9.1. Vooropgesteld wordt dat partijen verplicht zijn zich tegenover elkaar te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid en de door hen gerechtvaardigd opgewekte verwachtingen.
4.9.2. Het is op voorhand voldoende aannemelijk dat [Gedaagde] al enkele jaren een oplopende betalingsachterstand had en dat deze betalingsachterstand door het toenmalige management van [Eiseres] is gedoogd. [Gedaagde] heeft dit aangevoerd en [Eiseres] heeft dit niet voldoende gemotiveerd weersproken.
4.9.3. Verder geldt dat de licentieovereenkomst op 7 oktober 2012 met nog eens vijf jaar is verlengd, terwijl [Gedaagde] op dat moment – zoals hij heeft aangevoerd en [Eiseres] onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken – al een behoorlijke betalingsachterstand had.
Dat voorafgaand aan de verlenging van de licentieovereenkomst sprake was van betalingsachterstand kan worden opgemaakt uit het door [Eiseres] als productie 6 in het geding gebrachte betalingsoverzicht, welk overzicht betrekking heeft op de periode van
10 juli 2012 tot en met 2 januari 2013. Verder zou [Eiseres] volgens haar eigen stelling
vanaf september 2012 bij [Gedaagde] aan de bel hebben getrokken in verband met zijn betalingsachterstand.
[Eiseres] had dan ook op grond van het bepaalde in artikel 3.1 van de licentieovereenkomst ervoor kunnen kiezen om af te zien van verlenging van de licentieovereenkomst met nog eens vijf jaar. Zij heeft dit echter niet gedaan en de licentieovereenkomst toch verlengd en heeft daardoor bij [Gedaagde] het gerechtvaardigde vertrouwen gewekt dat de licentieovereenkomst niet zo maar ineens vanwege zijn betalingsachterstand zou worden opgezegd.
4.9.4. [Eiseres] heeft bij e-mailbericht van 12 oktober 2012 aan [Gedaagde] laten weten dat zij haar beleid met betrekking tot betalingsachterstanden heeft aangepast, in die zin dat zij daar meer bovenop wil gaan zitten.
In de gegeven omstandigheden brengen de eisen van redelijkheid en billijkheid echter met zich dat [Eiseres] dit nieuwe beleid niet onmiddellijk met betrekking tot de aan de invoering van dit nieuwe beleid ontstane en door [Eiseres] gedoogde betalingsachterstanden kan uitvoeren. Van [Eiseres] mag worden verwacht dat zij in overleg met de franchisenemer (in dit geval [Gedaagde]) een concreet plan maakt voor de aflossing van de tot aan de invoering van haar nieuwe beleid ontstane en door haar gedoogde betalingsachterstanden. Dat is in dit geval niet gebeurd. Integendeel, [Eiseres] heeft nadat zij [Gedaagde] bij e-mailbericht van 15 januari 2013 had aangemaand om de betalingsachterstand ter grootte van in totaal € 137.537,99 binnen een termijn van (slechts) vijf dagen te voldoen, en zij [Gedaagde] daarna nog één keer bij e-mailbericht van
30 januari 2013 in de gelegenheid heeft gesteld om dit behoorlijke grote bedrag ineens in zijn geheel te voldoen op uiterlijk 31 januari 2013, de licentieovereenkomst bij brief van
7 februari 2013 met onmiddellijke ingang opgezegd.
4.9.5. Het voorgaande leidt voorshands tot de conclusie dat [Gedaagde] in de relatie tot
[Eiseres] ervan uit mocht gaan dat [Eiseres] hem niet onverkort zou houden aan de betalingstermijn van artikel 8.1. Een redelijke uitleg van de overeenkomst brengt mee dat de sanctie die artikel 10.1 stelt op overschrijding van die betaaltermijn dan ook niet geldt. Zou deze uitleg niet gevolgd kunnen worden, dan heeft te gelden dat het onder de hiervoor in rechtsoverweging 4.9.2 tot en met 4.9.4 genoemde omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [Eiseres] zich beroept op artikel 10.1 van de licentieovereenkomst, waarin – onder meer en zakelijk weergegeven – is bepaald dat de overeenkomst met onmiddellijke ingang kan worden opgezegd indien sprake is van een betalingsachterstand.
4.9.6. De voorzieningenrechter concludeert op grond van het voorgaande dat het aannemelijk is dat de opzegging van [Eiseres] geen doel heeft getroffen en dat de licentieovereenkomst dus nog niet rechtsgeldig is geëindigd.
4.10. De omstandigheid dat het niet aannemelijk is dat de licentieovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd, brengt gelet op de eigen stellingen van [Eiseres] tevens met zich dat het ook niet aannemelijk is dat de huurovereenkomst met [Gedaagde] rechtsgeldig is geëindigd. [Eiseres] stelt immers dat de beëindiging van de licentieovereenkomst heeft geleid tot de gelijktijdige beëindiging van de huurovereenkomst, aangezien deze overeenkomsten volgens haar onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Een andere reden voor de beëindiging van de huurovereenkomst heeft [Eiseres] niet aangevoerd.
Het verweer van [Gedaagde] dat erop neer komt dat de beëindiging van de huurovereenkomst niet rechtsgeldig is, omdat hij huurbescherming geniet, kan daarom onbesproken blijven.
4.11. Het voorgaande leidt ertoe dat de primaire en subsidiaire vordering van
[Eiseres] moeten worden afgewezen.
4.12. [Eiseres] zal als de in conventie in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [Gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 274,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.090,00
5. De beoordeling in reconventie
5.1. Uit wat in rechtsoverweging 4.7 in conventie is overwogen, volgt dat de voorzieningenrechter het voorlopig ervoor houdt dat [Eiseres] als contractspartij van [Gedaagde] heeft te gelden. Dit betekent dat het er ook voor gehouden kan worden dat de voorwaarde waaronder [Gedaagde] zijn vordering in reconventie heeft ingesteld is vervuld. Daarmee wordt toegekomen aan de beoordeling van de vordering in reconventie.
5.2. Deze vordering strekt ertoe dat [Eiseres] wordt geboden om [Gedaagde] weer te beleveren zodat hij zijn onderneming kan voortzetten.
5.3. Uit wat in conventie is overwogen, volgt dat het voldoende aannemelijk is dat de licentieovereenkomst niet rechtsgeldig is opgezegd, en dus nog steeds bestaat. Dit betekent dat de partijen bij deze licentieovereenkomst deze overeenkomst zullen moeten nakomen, totdat deze overeenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd. Op grond van de licentieovereenkomst rust er op de franchisegever (vooralsnog [Eiseres]) onder meer de verplichting tot belevering van de franchisenemer ([Gedaagde]).
Nu het vooralsnog ervoor wordt gehouden dat [Eiseres] de contractspartij is van [Gedaagde],
en [Eiseres] zichzelf overigens ook als zodanig beschouwd, zal de voorzieningenrechter de vordering van [Gedaagde] strekkende tot belevering toewijzen. De voorzieningenrechter ziet echter, gelet op de huidige betalingsachterstand van [Gedaagde], aanleiding om daaraan de voorwaarde te verbinden dat [Gedaagde] – zoals hijzelf overigens ook al aan [Eiseres] heeft voorgesteld – de door hem bij [Eiseres] te bestellen goederen bij vooruitbetaling aan
[Eiseres] voldoet.
Ook de in verband met deze vordering gevorderde dwangsom zal op de in de beslissing te noemen manier worden toegewezen.
5.4. De voorzieningenrechter overweegt nog dat de toewijzing van deze vordering niet betekent dat [Eiseres] daardoor definitief als contractspartij van [Gedaagde] moet worden aangemerkt. Of dit het geval is zal mogelijk nog in een bodemprocedure moeten worden bepaald.
5.5. [Eiseres] zal als de in reconventie in de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [Gedaagde] worden begroot op € 408,00 (factor 0,5 × tarief € 816,00) aan salaris advocaat.
6. De beslissing
De voorzieningenrechter
in conventie
6.1. wijst de vorderingen af,
6.2. veroordeelt [Eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [Gedaagde] tot op heden begroot op € 1.090,--,
6.3. verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
6.4. beveelt [Eiseres] het ertoe te leiden dat de winkel van [Gedaagde] binnen twee werkdagen na betekening van dit vonnis, op eerste verzoek van [Gedaagde] en op gelijke wijze als voorheen, wordt beleverd, dit onder de voorwaarde dat [Gedaagde] de vergoeding van de door hem bestelde goederen bij vooruitbetaling aan [Eiseres] betaalt,
6.5. veroordeelt [Eiseres] om aan [Gedaagde] een dwangsom te betalen van € 500,-- voor iedere keer dat zij niet aan de in 6.4 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 50.000,-- is bereikt,
6.6. veroordeelt [Eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [Gedaagde] tot op heden begroot op € 408,00,
6.7. verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.8. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Slootweg en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2013.?