RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Civiel recht
kantonrechter
zaaknummer: 853061 UE VERZ 13-179 LH 4059
Beschikking van 11 april 2013
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [verzoekster],
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. B.J.L. Baas,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Zuwe Zorg B.V.,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen Zuwe Zorg,
verwerende en verzoekende partij,
gemachtigde: mr. O.M. Bos-Steenbergen.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift (met 54 producties);
- de nagekomen producties van de zijde van [verzoekster], genummerd 55 tot en met 63;
- het verweerschrift, tevens houdende een zelfstandig tegenverzoek (met 18 producties).
1.2. Het verzoek van [verzoekster] om de op 28 maart 2013 geplande mondelinge behandeling uit te stellen, is afgewezen. De verzoeken van partijen zijn ter zitting van 28 maart 2013 behandeld.
1.3. Hierna is uitspraak bepaald.
2.1. [verzoekster], geboren op [1959], is sinds 26 september 1991 als thuishulp/verzorgende B in dienst van (de rechtsvoorganger van) Zuwe Zorg, laatstelijk tegen een bruto loon van € 1.127,20 per maand (exclusief vakantiebijslag en dertiende maand) op basis van een dienstverband voor 20 uren per week. Daarnaast ontvangt [verzoekster] een WIA-uitkering.
2.2. Eind 2011 is [verzoekster] slachtoffer geworden van fysiek geweld door haar toenmalige partner. Daarop heeft zij met haar dochter de echtelijke woning verlaten. Zij is enige tijd dakloos geweest, om vervolgens in een caravan tijdelijk onderdak te vinden. [verzoekster] heeft haar toenmalige planner bij Zuwe Zorg van haar privéproblemen op de hoogte gebracht, maar bleef haar werkzaamheden verrichten. In deze periode was [verzoekster] ook in gesprek met de Commissie Deetman, die is belast met het onderzoek naar seksueel misbruik in de Rooms-Katholieke kerk.
2.3. In verband met een nieuwe gebiedsverdeling met ingang van 1 januari 2012 heeft [verzoekster], die tot dan toe haar functie steeds naar tevredenheid had vervuld, een andere leidinggevende gekregen, mevrouw [B], zorgmanager in dienst van Zuwe Zorg. Ook kreeg [verzoekster] te maken met een nieuwe planner, mevrouw [A].
2.4. Op de dag dat [verzoekster] met [B] en [A] een kennismakingsgesprek zou hebben, maandag 19 maart 2012, heeft zij onderweg naar het kantoor van Zuwe Zorg te Woerden een paniekaanval gekregen. Nadat zij onverrichter zake naar huis was teruggekeerd, heeft [verzoekster] [B] bij e-mail op de hoogte gebracht van de reden van haar niet-verschijnen: ‘Sorry dat je mij niet hebt gezien vandaag, ik was letterlijk en figuurlijk de weg kwijt, dus ben ik terug gekeerd naar mijn woning waar ik sinds gisteren verblijf. Misschien is het mogelijk om over een poosje een nieuwe afspraak te maken.’
Hierop heeft [B] bij e-mail van diezelfde dag als volgt gereageerd: ‘Erg vervelend dat je pas op het laatste moment via een e-mail je afspraak hebt afgezegd. Een slecht begin van een nieuwe samenwerking. Zeker voor een hulp bij het huishouden moet het een vanzelfsprekend-heid zijn om, in dit geval je leidinggevende, te bellen en te laten weten dat je niet op de gemaakte afspraak komt. (-) De niet gewerkte uren kan je als verlof op je aftekenlijst zetten. (-) Ik nodig hierbij opnieuw uit voor een gesprek, op 2 april (-).’
Later die dag (19 maart 2012) mailde [verzoekster] aan [B]: ‘Sorry dat het zo gelopen is. Ik doe erg mijn best om niet overspannen te raken. Ik verhuis telkens van het een naar het ander, misschien kun je je indenken wat voor impact dit voor mij heeft. Gebleken is dat ik niet in staat ben de reis naar woerden te maken. Ik was verdwaald en raakte in paniek (-).’
Het verzoek van [verzoekster] om het kennismakingsgesprek in Maarssen te doen plaatsvinden, werd door [B] afgewezen.
2.5. Op 25 maart 2012 heeft [verzoekster] zich met een griep ziek gemeld. Bij e-mail van 28 maart 2012 deelde [verzoekster] aan [B] mee ‘diep gegriefd’ te zijn door haar reactie op het
- door een ‘paniektoestand’- niet doorgaan van de afspraak van 19 maart 2012, die volgens [verzoekster] getuigde van een ‘gebrek aan empathisch vermogen’: ‘U moet een ding goed begrijpen, ik ben niet uw ondergeschikte!! Als er geen personeel meer bij de cliënten thuis werken, kunt u uw baan ook wel vergeten. Ook wil ik u er aan herinneren, dat ik 2 ½ maand dakloos ben geweest en zelfs nachten heb doorgebracht bij de thuis- en daklozen. Ik heb helaas niets van u mogen vernemen in deze moeilijke periode. Ik ga ervan uit dat u begrijpt dat onze verstandhouding thans voor verbetering vatbaar is en verzoek u dan ook daartoe stappen te ondernemen.’
Bij haar e-mail van 28 maart 2012 herinnerde [B] [verzoekster] aan de geplande afspraak van 2 april 2012: ‘Omdat je de vorige afspraak niet bent gekomen, is dit wat mij betreft de laatste mogelijkheid. Ik zie me anders genoodzaakt andere maatregelen te nemen.’
2.6. Omdat zij nog ziek was, heeft [verzoekster] de afspraak van 2 april 2012 afgezegd. Hierop heeft mevrouw [C], regiomanager van Zuwe Zorg, haar bij brief van 3 april 2012 gewaarschuwd: ‘Gezien het feit dat u tot 2x toe niet bent verschenen ben ik genoodzaakt u hiervoor een officiële waarschuwing te geven. Het staat buiten elke discussie dat het niet verschijnen op een afspraak onacceptabel is. Om uw kant van het verhaal te horen, waarom u niet verschenen bent, nodigen we u nogmaals uit op: Donderdag 5 april a.s. (-) In het geval u op 5 april a.s. ook niet komt opdagen zal de salarisbetaling aan u worden opgeschort (-).’
2.7. Op 5 april 2012 heeft een gesprek plaatsgehad tussen [F], [B] en [verzoekster]. Waar [verzoekster] meende dat het gesprek zou gaan over haar eerdere niet-verschijnen op 19 maart en 2 april 2012, wenste [B] afspraken te maken over de (telefonische) bereikbaarheid van [verzoekster], de verdeling van haar arbeidsuren over vijf werkdagen en over haar vermeende negatieve (flex-)uren. Bij brief van 10 april 2012 aan [F] heeft [verzoekster] meegedeeld zich in het gesprek van 5 april 2012 ‘geïntimideerd’ en overvallen te hebben gevoeld: ‘Conclusie van het bovenstaande is: dat ik mij door u geïntimideerd voelde door de manier waarop u met mij om bent gegaan. Ik voelde mij bedreigd door de overvaltechniek die u hanteerde, ik voelde mij niet serieus genomen vanwege uw hi(ër)archische opstelling naar mij. Ik voelde mij zeer bedrogen vanwege het verzwijgen van onderwerpen die ter sprake kwamen en door de stugge houding betreft mijn bereikbaarheid, voel ik mij in mijn situatie niet serieus genomen.’ Bij brief van 10 april 2012 aan [B] verlangde [verzoekster] schriftelijke excuses voor het feit dat zij [verzoekster] op 26 maart 2012 had gevraagd naar de aard van haar ziekte, alsook voor het feit dat [B] op 19 maart 2012 een e-mail naar het adres van haar toenmalige partner had gestuurd, terwijl [verzoekster] vanwege de gestarte echtscheidingsprocedure een nieuw mailadres had doorgegeven. Een vervolggesprek werd gepland voor 17 april 2012.
2.8. Omdat [verzoekster] meende wegens ziekte nog niet tot werken in staat te zijn, werd zij uitgenodigd voor het spreekuur van 12 april 2012 van de bedrijfsarts. Blijkens de door deze bedrijfsarts opgestelde probleemanalyse luidde haar advies als volgt: ‘Werknemer heeft zich ziekgemeld ivm klachten van tijdelijke aard. Inmiddels is werknemer hiervan weer hersteld. Werknemer heeft haar werkzaamheden nog niet hervat ivm klachten als gevolg van werkgerelateerde knelpunten (betreft de communicatie). (-) Op medische gronden is er geen sprake meer van arbeidsongeschiktheid. Wel is er sprake van werkgerelateerde problematiek waarvoor het van belang is samen zo spoedig mogelijk in gesprek te gaan onder begeleiding van een onafhankelijke derde om de werkgerelateerde knelpunten te bespreken en afspraken te maken voor de toekomst. Hiervoor kan bijvoorbeeld één van onze bedrijfsmaatschappelijk werkers worden ingeschakeld (-).’ Deze probleemanalyse werd op 15 april 2012 door Zuwe Zorg ontvangen. [verzoekster] kreeg aanvankelijk van de bedrijfsarts geen afschrift.
2.9. Op grond van het advies van de bedrijfsarts heeft Zuwe Zorg [verzoekster] met ingang van 17 april 2012 weer arbeidsgeschikt geacht. Toen [verzoekster] die dag zonder bericht niet op de vervolgafspraak was verschenen, heeft Zuwe Zorg haar bij brief van diezelfde dag meegedeeld het loon met ingang van 17 april 2012 te zullen opschorten. [verzoekster] werd uitgenodigd voor een gesprek op 19 april 2012. Omdat [verzoekster] van de bedrijfsarts had begrepen dat zij ziek zou blijven totdat de door de bedrijfsarts geadviseerde mediation zou hebben plaatsgevonden, verzocht [verzoekster] de bedrijfsarts om hierover duidelijkheid te verschaffen. Op 18 april 2012 schreef de bedrijfsarts aan [verzoekster]: ‘Nav ons telefoongesprek zend ik u hierbij de terugkoppeling die u schriftelijk nog niet hebt ontvangen. U hebt aangegeven dat uw werkgever met u in gesprek wil zonder de onafhankelijke derde erbij en dat u dit nog niet ziet zitten gezien de eerdere gesprekken die er zijn geweest. Ik heb u geadviseerd om als u dit aangeeft bij uw werkgever te verwijzen naar mijn advies hierover en aan te geven dat u een deskundigenoordeel gaat aanvragen bij het uwv. Dit laatste adviseer ik ook zeker te doen.’
2.10. Toen [verzoekster] zich bij gelegenheid van het gesprek van 19 april 2012 opnieuw ziek meldde, is haar van de zijde van Zuwe Zorg meegedeeld dat die ziekmelding niet werd geaccepteerd, dat het advies van de bedrijfsarts om een onafhankelijke derde in te schakelen nog niet zou worden opgevolgd en dat het loon van [verzoekster] opgeschort zou blijven totdat het UWV een deskundigenoordeel zou hebben gegeven. Omdat [verzoekster] zich met het oordeel van de bedrijfsarts niet kon verenigen, heeft Zuwe Zorg haar aangeraden het UWV om een deskundigenoordeel te vragen. Dat heeft [verzoekster] op 19 april 2012 gedaan.
2.11. De verzekeringsarts van het UWV, die [verzoekster] op 19 juni 2012 zag, heeft geconstateerd dat er ‘psychische en sociale beperkingen voor het verrichten van arbeid’ zijn, maar dat er ‘niet (meer) gesproken (kan worden) van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte voor het eigen werk’, zodat ‘(w)erknemer (-) conform het advies van de bedrijfsarts als geschikt voor het eigen werk te beschouwen (is).’ Op 27 juni 2012 heeft de arbeids-deskundige van het UWV gerapporteerd: ‘De verzekeringsarts komt tot de conclusie dat er geen sprake is van arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte voor het eigen werk. Wel constateert de verzekeringsarts dat psychosociale factoren er debet aan zijn voor continuering van het verzuim. De bedrijfsarts heeft bemiddeling aangeboden om tot een oplossing te komen. Van deze bemiddeling is geen gebruik gemaakt.’ Omtrent de reïntegratie concludeerde de arbeidsdeskundige: ‘Naar mijn mening had werkgever het gesprek met werknemer aan moeten gaan onder leiding van een ‘mediator’. Dit om tot een oplossing te komen van de werkgerelateerde problematiek. Als dit was gebeurd, had van werknemer verlang(d) mogen worden om weer aan het werk te gaan. In het kader van de wet verbetering poortwachter is werkgever verplicht om bij arbeidsgerelateerde problematiek de STECR richtlijn arbeidsconflicten te volgen. De inspanningen van de werkgever zijn daarmee niet voldoende geweest.’ Naar het oordeel van de UWV-arbeidsdeskundige had Zuwe Zorg daarvoor geen deugdelijke grond.
2.12. Bij brief van 12 juli 2012 heeft Zuwe Zorg aan [verzoekster] laten weten de loonbetaling te zullen hervatten. [verzoekster] werd uitgenodigd voor een gesprek op 23 juli 2012, waarbij ook mevrouw [D], HR-adviseur van Zuwe Zorg, aanwezig zou zijn. [verzoekster] werd er in deze brief op gewezen ‘dat het niet meewerken aan het maken én nakomen van deze belangrijke afspraak, door ons zal worden opgevat als laksheid inzake uw reintegratie-inspanningen en dat wij ons in dat geval zullen beraden op nadere (ernstige) maatregelen.’ Op 23 juli 2012 heeft [verzoekster] gesproken met [D]. [verzoekster] verlangde bemiddeling door een onafhankelijke en onpartijdige derde. Op 24 juli 2012 heeft Zuwe Zorg de loonbetaling hervat. Bij brief van 2 augustus 2012 heeft [verzoekster] bij [B] aangedrongen op de inschakeling van een NMI-gecertificeerde mediator. Bij brief van 6 augustus 2012 heeft [B] [verzoekster] opgeroepen voor een gesprek op 9 augustus 2012 tussen [verzoekster], [D] en [B]. Ook heeft zij er, onder verwijzing naar het oordeel van de bedrijfsarts over de arbeidsgeschiktheid van [verzoekster], aangedrongen op gedeeltelijke werkhervatting. In dat gesprek heeft [D] aan [verzoekster] een lijst met vier mogelijke mediators gegeven. Op 13 augustus 2012 heeft [verzoekster] haar werk gedeeltelijk (voor 3 uren per week) hervat.
2.13. Op een verzoek van Zuwe Zorg om een deskundigenoordeel heeft het UWV op 31 augustus 2012 geoordeeld dat de door Zuwe Zorg aan [verzoekster] aangeboden arbeid passend was en dat er medisch gezien geen sprake van ziekte was.
2.14. [verzoekster] heeft zich gemeld bij de Commissie Samson, die tot taak heeft onderzoek te doen naar signalen van seksueel misbruik van minderjarigen die onder verantwoordelijkheid van de overheid zijn geplaatst in instellingen en pleeggezinnen.
2.15. In augustus 2012 is [verzoekster] vanwege haar persisterende gezondheidsklachten (verminderde concentratie en inprenting, in- en doorslaapproblemen, huilbuien en paniekaanvallen) door haar psychotherapeut verwezen naar [psychiater], psychiater te [woonplaats]. In zijn brief van 4 oktober 2012 schreef deze psychiater aan de bedrijfsarts: ‘Indruk: verdrietige vrouw, met name als zij haar trauma’s verwoordt. Intelligentie bovengemiddeld. Goede introspectieve vermogens. Zij zoekt naar haar eigen aandeel in haar problemen met anderen. Patiënte maakt een uitgeputte indruk. Zij vertoont de typische symptomatologie van een posttraumatische stressstoornis. Diagnose: dysthyme stoornis, geluxeerd door ernstige relatieproblematiek, alsmede P.T.S.S. op basis van jeugdervaringen. Beleid: begeleidings-contact alhier inclusief medicatie en voortzetting van het psychotherapiecontact elders.’
2.16. Op 3 september 2012 heeft onder leiding van een NMI-registermediator een mediationgesprek plaatsgevonden. Op 5 september 2012 heeft [verzoekster] zich met, aan de gediagnosticeerde posttraumatische stressstoornis gerelateerde, psychische gezondheidsklachten ziek gemeld. Op 6 september 2012 heeft de mediator de mediation beëindigd, omdat onvoldoende mogelijkheden werden gezien voor een voortvarend verloop ervan. In haar probleemanalyse van 20 september 2012 overweegt de bedrijfsarts: ‘Werknemer is beperkt tav energienivo, contact derden, stressbestendigheid, overzicht hebben. Op dit moment zie ik onvoldoende mogelijkheden om te werken. Tevens bestaat er nog niet opgeloste werkgerelateerde problematiek.’ [verzoekster] werd volledig arbeidsongeschikt voor het eigen werk geacht. Op 22 oktober en 26 november 2012 was dit oordeel van de bedrijfsarts onveranderd.
2.17. Op 8 november 2012 heeft het UWV, op het verzoek van Zuwe Zorg om een deskundigenoordeel over de reïntegratie-inspanningen van [verzoekster], geconcludeerd dat [verzoekster] voldoende meewerkte aan reïntegratie. Van november 2012 tot medio januari 2013 vond onder leiding van een andere mediator, weer zonder succes, mediation plaats.
2.18. Op 9 januari 2013 heeft [verzoekster], vergezeld van haar zwager, de nieuwe bedrijfsarts van Zuwe Zorg bezocht. Volgens de bedrijfsarts heeft de zwager van [verzoekster] zich intimiderend uitgelaten en zijn integriteit als bedrijfsarts in twijfel getrokken, waardoor hij de (mate van) arbeidsongeschiktheid van [verzoekster] niet heeft kunnen beoordelen. Volgens [verzoekster] heeft de bedrijfsarts haar ongepaste vragen gesteld over haar misbruikervaringen, hetgeen reden was om het gesprek met de bedrijfsarts te beëindigen. Zij heeft nadien verzocht om een andere, vrouwelijke bedrijfsarts. Hierop is niet meer gereageerd.
2.19. Op grond van de terugkoppeling door de bedrijfsarts heeft Zuwe Zorg op 10 januari 2013 aan [verzoekster] een formele waarschuwing gegeven. Het loon over de tweede helft van januari 2013 werd opgeschort. Op het hernieuwde verzoek van Zuwe Zorg om een deskundigenoordeel heeft het UWV op 22 februari 2013 geoordeeld dat [verzoekster] onvoldoende meewerkt aan haar reïntegratie. Over het optreden van de bedrijfsarts heeft UWV geen oordeel willen geven.
3. De verzoeken en de standpunten van partijen
3.1. [verzoekster] verzoekt de arbeidsovereenkomst met Zuwe Zorg te ontbinden op grond van veranderingen in de omstandigheden, onder toekenning aan [verzoekster] van een ten laste van Zuwe Zorg toekomende vergoeding van
€ 80.000,-- en met de bepaling dat Zuwe Zorg deze vergoeding aan haar dient te voldoen op een door [verzoekster] te kiezen - fiscaal toegestane - wijze.
3.2. [verzoekster] legt aan haar verzoek ten grondslag dat de verhouding tussen partijen door toedoen van Zuwe Zorg onherstelbaar is verstoord. Hoewel Zuwe Zorg op de hoogte was van de relatieproblemen van [verzoekster] en de daarmee samenhangende onzekerheid omtrent haar woonsituatie heeft zij, in strijd met de ingevolge artikel 7:611 BW op haar als werkgeefster rustende zorgverplichting, geen begrip getoond voor de moeilijke situatie waarin zij verkeerde, maar haar in plaats daarvan tegengewerkt, de confrontatie gezocht en aangestuurd op een escalatie. Op de signalen dat [verzoekster] in psychisch opzicht ‘in de war’ en ‘de weg kwijt’ was, heeft Zuwe Zorg ten onrechte niet gereageerd door haar de gelegenheid te bieden om te herstellen van de door haar huwelijksproblemen veroorzaakte gezondheidsklachten en van de door haar vroegere misbruikervaringen ontstane psychische stoornis. Voor de reïntegratie van [verzoekster] heeft Zuwe Zorg zich onvoldoende ingespannen door niet tijdig een onafhankelijke derde als mediator in te schakelen en door [verzoekster] officiële waarschuwingen te geven en haar loon op te schorten, zonder dat daar deugdelijke gronden voor waren. Gelet op de verwijtbaarheid aan de zijde van Zuwe Zorg, en gezien de zwakke arbeidsmarktpositie die [verzoekster] heeft vanwege haar gezondheidstoestand, dient de correctiefactor van de kantonrechtersformule te worden gesteld op c=2½, resulterend in een vergoeding van afgerond € 80.000,--.
3.3. Harerzijds verzoekt ook Zuwe Zorg om de arbeidsovereenkomst van partijen te ontbinden op grond van veranderingen in de omstandigheden, evenwel zonder toekenning aan [verzoekster] van een vergoeding.
3.4. Zuwe Zorg legt aan haar zelfstandige tegenverzoek, en aan haar verweer tegen toekenning aan [verzoekster] van een ontbindingsvergoeding, ten grondslag dat het aan [verzoekster] is te verwijten dat de arbeidsverhouding van partijen verstoord is geraakt. Zij is zonder goede grond niet verschenen op de afspraken van 19 maart en 2 april 2012. Daarvoor heeft zij op 3 april 2012 terecht een officiële waarschuwing gekregen. In haar correspondentie van 28 maart en 10 april 2012 heeft [verzoekster] zich jegens de leiding van Zuwe Zorg onheus uitgelaten. Ofschoon de bedrijfsarts medio april 2012 geen medische beperkingen zag, welk oordeel nadien tot tweemaal toe door het UWV is gevolgd, heeft [verzoekster] geruime tijd geweigerd het werk te hervatten. Aan werkhervatting stond niet in de weg dat toen nog geen externe mediator werd ingeschakeld, omdat de thuishulp in de dagelijkse werkzaamheden geen contact met de zorgmanager heeft. Zuwe Zorg heeft daarom op goede grond met ingang van 17 april 2012 de loonbetaling opgeschort. [verzoekster] is zich defensief en vijandig blijven opstellen. Ook nadat de loonbetaling eind juli 2012 was hervat en de HR-adviseur van Zuwe Zorg, mevrouw [D], haar bemiddelingspoging was gestart, heeft [verzoekster] niet willen meewerken aan een normalisering van de verhouding en heeft zij haar werk niet hervat. Ten onrechte heeft [verzoekster] Zuwe Zorg ervan beschuldigd haar te intimideren en op haar ontslag uit te zijn. Zuwe Zorg heeft zich daarentegen ingespannen voor een voortzetting van het dienstverband. Het was [verzoekster] die al in een vroeg stadium heeft aangekondigd een juridische procedure te zullen beginnen. Pas begin augustus 2012 vernam Zuwe Zorg dat [verzoekster] in gesprek was met de commissies Deetman en Samson over haar misbruikverleden en eerst begin september 2012 begreep zij dat bij [verzoekster] de diagnose P.T.S.S. was gesteld. Toen begin september 2012 een NMI-mediator was ingeschakeld, heeft [verzoekster] de mediation na een enkel gesprek afgebroken. Om te trachten de lucht te klaren heeft Zuwe Zorg op den duur aan [verzoekster] een andere leidinggevende, mevrouw [E], toegewezen, maar ook dat heeft niet geholpen. Ook een tweede mediation werd op initiatief van [verzoekster] beëindigd. De opstelling van [verzoekster] jegens de bedrijfsarts op 9 januari 2013 was onacceptabel en heeft terecht tot een tweede waarschuwing geleid. Zoals het UWV eind februari 2013 heeft geoordeeld, heeft [verzoekster] onvoldoende meegewerkt aan haar reïntegratie, alles aldus Zuwe Zorg.
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat de verhouding tussen hen zodanig is verslechterd dat het voor een voortzetting van het dienstverband benodigde vertrouwen over en weer duurzaam is komen te ontbreken. De arbeidsovereenkomst zal daarom op het verzoek van [verzoekster] worden ontbonden met ingang van 1 mei 2013. De kantonrechter heeft zich ervan vergewist of het verzoek verband houdt met het bestaan van enig opzegverbod, hetgeen niet het geval is. Het opzegverbod tijdens ziekte van artikel 7:670 lid 1 BW richt zich uitsluitend tot de werkgever en geldt niet voor de werknemer. De uit het arbeidsconflict van partijen voortgevloeide vertrouwensbreuk maakt voorts dat moet worden uitgesloten dat een terugkeer van [verzoekster] naar haar arbeid in dienst van Zuwe Zorg tot de reële mogelijkheden behoort.
4.2. Het geschil is daarmee beperkt tot de vraag of het met het oog op de omstandigheden van het geval billijk is om aan [verzoekster] een ten laste van Zuwe Zorg komende vergoeding toe te kennen, en - zo ja - tot welk bedrag. Bij de beantwoording van deze vraag komt het erop aan in wiens risicosfeer de ontbindingsgrond valt en of er ten aanzien van de veranderde omstandigheden sprake is van een beduidend grotere verwijtbaarheid aan de zijde van een van partijen. Omdat de noodzaak tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst voortkomt uit de verstoorde vertrouwensrelatie van partijen, moet de ontbindingsgrond geacht worden te vallen in zowel de risicosfeer van Zuwe Zorg als in die van [verzoekster]. Op beide partijen lag immers ingevolge artikel 7:611 BW (kort gezegd: het goed werkgever- en werknemerschap) de verplichting om zich in te zetten voor een herstel van de arbeidsverhouding, vanaf het moment dat deze in maart 2012 onder toenemende druk kwam te staan. Voor de beantwoording van de vraag naar een vergoeding ligt daarom de nadruk op de vraag op wie van partijen de verplichting tot normalisering van de verhouding het zwaarst drukte en aan wie van hen van het ontstaan en de escalatie van het arbeidsconflict het grootste verwijt is te maken. De kantonrechter overweegt hieromtrent het volgende.
4.3. Uit hetgeen partijen, in de processtukken en ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van hun verzoeken, hebben aangevoerd, blijkt dat de verhouding tussen [verzoekster] en haar nieuwe leidinggevende, mevrouw [B], al direct vanaf het begin, toen op 19 maart 2012 de afspraak voor een kennismakingsgesprek geen doorgang vond, is ontspoord. Na een toen inmiddels ruim 20 jaar durend dienstverband, en bij een naar behoren functionerende werkneemster, is dat bepaald opmerkelijk te noemen. Achteraf kan worden vastgesteld dat zowel [verzoekster] als [B] destijds niet het geduld en de terughoudendheid hebben kunnen opbrengen die nodig waren om ook maar een begin te maken met hun onderlinge samenwerking. Aan de zijde van [verzoekster] kan dit worden verklaard uit de belasting die haar toenmalige huwelijksproblemen en ontheemdheid, nog versterkt door de zorg voor haar dochter, vanaf eind 2011 hebben meegebracht. [verzoekster] heeft hiervan tijdig melding gemaakt aan Zuwe Zorg. Voorstelbaar is dat zij begin 2012 extra onder druk is komen te staan doordat haar belaste verleden opspeelde, mede in verband met het contact met de Commissie Deetman. Hetgeen [verzoekster] over de in deze periode, derhalve al vóór medio maart 2012, ervaren gezondheidsklachten, onder meer paniekaanvallen en onveiligheidsgevoelens, ter zitting heeft verklaard, maakt een zonder meer authentieke indruk. Het lijkt erop dat zich toen reeds de psychische verschijnselen hebben geopenbaard die later door haar behandelend psychiater als posttraumatische stressstoornis zijn gediagnosticeerd. Het had op de weg van [B] gelegen om, geconfronteerd met de reden van het niet-verschijnen van [verzoekster] op de afspraak van 19 maart 2012, blijk te geven van meer inlevingsvermogen. Het moge zo zijn dat de eerste e-mail van [verzoekster] (‘ik was letterlijk en figuurlijk de weg kwijt’) geen volledig inzicht verschafte in de (ernst van de) psychische toestand die haar ertoe had genoopt onverrichter zake naar huis terug te keren, maar dit signaal zou in elk geval voor [B] reden hebben moeten zijn om zich bij andere functionarissen in de organisatie op de hoogte te stellen van de mogelijke context. Als dit zou zijn gebeurd, had hierover in een vroegtijdig stadium het gesprek kunnen worden geopend. In plaats daarvan heeft [B] zich in haar e-mail van 19 maart 2012 onnodig grievend jegens [verzoekster] uitgelaten. Ook de latere mededeling van [verzoekster] op die dag, dat zij haar best deed niet overspannen te raken, heeft ten onrechte niet tot een bijstelling van de houding van [B] geleid.
4.4. Daarna is de verhouding in hoog tempo gepolariseerd. Hier hebben zowel [verzoekster] als [B] een aandeel in gehad, deze door de toonzetting van haar e-mail van 25 maart 2012, gene door zich niet ontvankelijk te tonen voor de moeilijkheden waarin de aan haar leiding toevertrouwde thuishulp verkeerde. Waar de opstelling van [verzoekster] mede kan worden verklaard door de psychische toestand waarin zij verkeerde, heeft het dreigen door [B] met ‘andere maatregelen’ de verhouding onnodig verder op scherp gezet. Ook de interventie van de regiomanager van Zuwe Zorg, mevrouw [F], op 3 april 2012 heeft tot een escalatie gezorgd, die had kunnen - en moeten - worden vermeden. Alvorens tot de disciplinaire maatregel van berisping over te gaan, is van werkgeverszijde niet naar de visie van [verzoekster] geïnformeerd. Zij was op dat moment ziek, zodat haar niet mocht worden verweten dat zij de afspraak van 2 april 2012 niet was nagekomen. Het gaf evenmin pas om op 5 april 2012, tijdens de ziekte van [verzoekster], het als kennismaking bedoelde gesprek te gebruiken om [verzoekster] haar verplichtingen als werkneemster in te scherpen. Niet gebleken is dat de aan de orde gestelde arbeidsorganisatorische onderwerpen niet tot een geschikter moment hadden kunnen wachten. Zeker gezien de aard van haar psychische gezondheidsklachten is het niet onbegrijpelijk dat [verzoekster] het gesprek als bedreigend heeft ervaren. Daartegenover verwijt Zuwe Zorg terecht aan [verzoekster] dat zij excuses is blijven eisen voor onder meer de verzending van een e-mail aan het mailadres van haar gewezen partner. De kantonrechter houdt het ervoor dat dit een eenmalige vergissing was.
4.5. Zuwe Zorg heeft niet betwist dat, zoals [verzoekster] ter zitting heeft verklaard, de bedrijfsarts op 12 april 2012 door [verzoekster] niet alleen op de hoogte is gesteld van de problemen die zij ondervond door de ‘werkgerelateerde problematiek’ (de conflictueuze verhouding met haar leidinggevende), maar dat toen ook ter sprake is gekomen dat zij door de problemen in haar privé situatie aan paniekaanvallen leed en psychisch in de war was. In het midden kan blijven of de bedrijfsarts aan dit laatste de benodigde aandacht heeft besteed; mogelijk heeft een rol gespeeld dat de griep die tot de ziekmelding van 25 maart 2012 had geleid (de in de probleemanalyse genoemde ‘klachten van tijdelijke aard’) over was en dat [verzoekster] totdat zij griep kreeg, ondanks haar psychische klachten, haar werk had kunnen volhouden. Waar de bedrijfsarts aldus het arbeidsconflict voorop heeft gesteld, lag het op de weg van Zuwe Zorg om overeenkomstig het advies van de bedrijfsarts een onafhankelijke derde in te schakelen teneinde de knelpunten in de arbeidsrelatie met elkaar te bespreken. Zuwe Zorg treft het verwijt dat zij dit advies niet aanstonds ter harte heeft genomen. Door een vroegtijdige mediation had de lucht tussen partijen kunnen worden geklaard. Dat [verzoekster] haar werk niet hervatte, vond daarom zijn oorzaak in een omstandigheid die voor rekening van Zuwe Zorg kwam. Gelet op de uitlatingen die de bedrijfsarts op 12 en 18 april 2012 jegens haar had gedaan, heeft [verzoekster] er redelijkerwijs op mogen vertrouwen dat van haar niet verlangd kon worden het werk te hervatten alvorens mediation was beproefd. Voor een loonopschorting, die van 17 april tot 24 juli 2012 heeft geduurd, bestond dan ook geen grond. Ook daarna heeft het nog ruim een maand geduurd voordat de aangezochte NMI-mediator met zijn werk kon beginnen. Ook die periode komt merendeels voor rekening van Zuwe Zorg, die door de inschakeling van haar HR-adviseur, mevrouw [D], de voortgang onnodig heeft vertraagd. Op goede grond, te weten haar vrees voor een gebrek aan onpartijdigheid, heeft [verzoekster] gepersisteerd bij haar wens dat de hulp van een onafhankelijke derde werd ingeroepen. De kantonrechter onthoudt zich van een oordeel over de mate waarin partijen zich ervoor hebben ingespannen de (eerste en tweede) mediation te doen slagen. Gelet op de vertrouwelijkheid waartoe zij zich jegens elkaar hebben verplicht, hebben partijen hierover niet of nauwelijks mededelingen gedaan. Uitgegaan wordt van het oordeel van het UWV van 8 november 2012, inhoudende dat [verzoekster] voldoende meewerkte aan haar reïntegratie.
4.6. Voor beide partijen lijkt hetgeen op het spreekuur van 9 januari 2013 van de nieuwe bedrijfsarts is voorgevallen het uiteindelijke breekpunt te zijn geweest. In een procedure als de onderhavige, gericht op een spoedige beslissing als deze is, is geen gelegenheid voor een onderzoek naar de feiten waarop partijen hun beschuldigingen over en weer baseren, [verzoekster] over de handelwijze van de bedrijfsarts, Zuwe Zorg over het gebrek aan medewerking aan een hernieuwde beoordeling van haar ziekteverzuim. Het UWV heeft eind februari 2013 geoordeeld dat [verzoekster] laatstelijk onvoldoende heeft meegewerkt aan haar reïntegratie. [verzoekster] kan hiervan naar het oordeel van de kantonrechter evenwel geen zwaarwegend verwijt worden gemaakt. Daarvoor was er in de voorafgegane periode, met name tussen medio maart en begin september 2012 teveel voorgevallen waardoor zij zich op goede gronden onheus bejegend heeft gevoeld. Blijkbaar was het voor haar begin 2013 eenvoudigweg ‘op’.
4.7. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de verstoring van de arbeidsrelatie van partijen in overwegende mate aan Zuwe Zorg is te wijten. Rekening houdende met alle hiervoor weergegeven omstandigheden van het geval resulteert dit in een correctiefactor van ongeveer c=1½. Bij 25 gewogen dienstjaren leidt dit tot een vergoeding van - afgerond - € 50.000,-- bruto.
4.8. De proceskosten zullen gezien de aard van het geschil worden gecompenseerd.
- stelt [verzoekster] in de gelegenheid uiterlijk 25 april 2013 het verzoek in te trekken;
en voor het geval het verzoek niet tijdig wordt ingetrokken:
- ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 mei 2013;
- kent aan [verzoekster] ten laste van Zuwe Zorg een vergoeding toe van € 50.000,-- bruto en veroordeelt Zuwe Zorg tot betaling van deze vergoeding aan [verzoekster], en wel op een door [verzoekster] te kiezen, fiscaal toegestane, wijze;
- compenseert de proceskosten in die zin, dat partijen de eigen kosten dragen;
en voor het geval het verzoek tijdig wordt ingetrokken:
- veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten aan de zijde van Zuwe Zorg, tot de uitspraak van deze beschikking begroot op € 400,-- aan salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.M.M. Steenberghe, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 april 2013.