4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie acht bewezen dat medeverdachte[medeverdacht ] het slachtoffer [slachtoffer] met een mes heeft gestoken in de linker schouder en dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer] heeft gestoken in de voet. Beide verdachten hebben direct na het openen van de voordeur ‘de aanval’ ingezet en hebben openlijk in vereniging met elkaar geweld gepleegd tegen het slachtoffer [slachtoffer], geweld dat zichtbaar was op of vanaf de openbare weg, te weten de [adres] te Amersfoort.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Daarbij heeft de verdediging betoogd - kort gezegd - dat de officier van justitie onterecht de verklaringen van de getuige op die wijze heeft uitgelegd dat verdachte zich, samen met medeverdachte [medeverdachte], schuldig zou hebben gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. De verdediging heeft algehele vrijspraak bepleit.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Bewijsmiddelen primair ten laste gelegde feit
Met betrekking tot het primair ten laste gelegde, overweegt de rechtbank het volgende.
De woning [adres] te Amersfoort betreft een bovenwoning op de eerste etage met twee verdiepingen. De woning is bereikbaar vanaf de openbare weg door middel van een poort, waarna men in een tuin door middel van een stalen trap een balkon betreedt. Aan het balkon liggen de voordeuren van de woningen [adres] 98 en [adres], die vanaf de straat zichtbaar zijn.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat [slachtoffer] en [A] van 17 op 18 mei 2012 hebben gelogeerd bij [medeverdachte] (hierna:[medeverdachte] in de woning aan de [adres] te [woonplaats]. Ook verdachte, [verdachte], die [naam] wordt genoemd (hierna:[verdachte], was in die woning. In de middag van 18 mei 2012 hebben [slachtoffer] en [A] ruzie gekregen en zou [slachtoffer] [A] hebben geslagen, waarna [slachtoffer] door [medeverdachte] en[verdachte] uit de woning is gestuurd. [A] is samen met [medeverdachte] en [verdachte] in de woning achtergebleven.
[slachtoffer] heeft bij de politie verklaard dat hij vervolgens vrienden in Rotterdam heeft gebeld, zijnde [getuige 1] (hierna: [getuige 1]) en [getuige 2] (hierna: [getuige 2]). Deze [getuige 1]en [getuige 2] zijn samen met [B] (hierna: [B]) naar Amersfoort gekomen. [slachtoffer] is vervolgens met [getuige 1] en [getuige 2] door de poort van de woning [adres] gegaan, is de trap opgelopen en heeft [medeverdachte] gebeld met de vraag of hij open wilde doen. Toen de deur van de woning openging zag [slachtoffer] dat [medeverdachte] en [verdachte] bij de deur in de hal stonden en dat [medeverdachte] agressief en boos was. [slachtoffer] stapte met zijn rechtervoet de hal in en voelde direct daarna dat de deur hard werd dichtgedrukt. [slachtoffer] voelde dat zijn voet vast zat tussen de deur en het deurkozijn. [slachtoffer] zag toen plotseling de hand van [verdachte] met daarin een mes en zag dat [verdachte] dat mes in de schoen van [slachtoffer] stak. [slachtoffer] trok daarop zijn voet terug en wilde vluchten. Toen [slachtoffer] zich had omgedraaid zag hij dat de deur weer open was en zag hij dat [medeverdachte] een mes in een van zijn handen had en voelde hij dat [medeverdachte] een harde klap op de achterkant van zijn linkerschouder gaf. Later bleek, aldus [slachtoffer], dat hij een steekwond bij zijn linkerschouder had en een steekwond in zijn voet.
Het letsel aan de linker schouder is fotografisch vastgelegd, evenals de al in verband gehulde rechter voet van [slachtoffer].
Ter terechtzitting van 7 september 2012 heeft [slachtoffer] verklaard dat hij niet heeft gezien wie hem in zijn schouder heeft gestoken.
Getuige [getuige 1] heeft bij de politie verklaard dat hij zag dat [slachtoffer] door [medeverdachte] met een mes aan de achterkant ter hoogte van zijn schouder werd geraakt en dat hij zag dat de vriend van [medeverdachte] ook een mes had en op [slachtoffer] begon in te steken.
Ter terechtzitting van 7 september 2012 heeft getuige [getuige 1] verklaard dat hij zag dat [slachtoffer] werd geraakt in zijn schouder maar dat hij niet precies kon zien wie dat deed.
Getuige [getuige 2] heeft bij de politie verklaard dat toen de voordeur openging hij twee mannen naar buiten zag komen. De ene man was een stuk groter dan de andere man en qua postuur ook een stuk forser dan de kleine man. Getuige zag dat de grote man een mes uit zijn vest haalde en onmiddellijk een stekende beweging in de richting van [slachtoffer] maakte. Getuige [getuige 2] zag en hoorde dat [slachtoffer] werd geraakt in de buurt van zijn schouder.
Ter terechtzitting van 9 april 2013 heeft getuige [getuige 2] de daar aanwezige [verdachte] aangewezen als de man die [slachtoffer] zowel in zijn schouder als in zijn voet heeft gestoken. Desgevraagd heeft getuige [getuige 2] verklaard dat de steekincidenten hebben plaatsgevonden in de directe omgeving van de poort van de woning aan de [adres] te [woonplaats].
Verdachte [medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij zich kan herinneren dat [slachtoffer] zijn voet tussen de deur deed terwijl hij, [medeverdachte], probeerde die deur dicht te doen. [medeverdachte] zag dat [verdachte] bukte en een aantal bewegingen maakte in de richting van de voet van [slachtoffer].
Verdachte [verdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij heeft geprobeerd om de tussen de deur staande voet van [slachtoffer] weg te krijgen en dat hij niet meer weet of hij daarbij een mes heeft gebruikt.
4.3.2 Bewijsoverwegingen primair ten laste gelegde feit
In artikel 141, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is - voor zover hier van belang - bepaald dat zij die openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen of goederen, worden gestraft.
Blijkens de plaatsing van artikel 141 in Titel V van boek 2 van het Wetboek van Stafrecht (Misdrijven tegen de openbare orde) is het te beschermen rechtsgoed: de openbare orde. Omdat het volgens de wetgever dient te gaan om geweld dat door of vanuit een ‘samengerotte’ menigte is gepleegd en omdat het geweld tegen personen of goederen is gericht, heeft de onderhavige bepaling ook een gemeengevaarlijk karakter en zijn individuele rechtsgoederen als het recht op eigendom en het recht op lichamelijke integriteit in het geding.
Van openlijke geweldpleging is volgens de Hoge Raad (vgl. HR 13 juni 2006, LJN: AW3560; HR 12 juli 2011, LJN: BQ3681) sprake bij geweld dat zich door onverholen, niet-heimelijk bedreven daden heeft geopenbaard, zodat daardoor de openbare orde is aangerand, zonder dat evenwel is vereist dat ten tijde en ter plaatse van het plegen van het geweld publiek aanwezig was of dat er toen en daar feitelijk vrije toegang en zicht op wat er gebeurde bestond.