vonnis
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Civiel recht
handelskamer
zaaknummer / rolnummer: C/16/342028 / KG ZA 13-269
Vonnis in kort geding van 8 mei 2013 (derdenverzet)
[eiser]
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. M.A.R. Schuckink Kool te ‘s- Gravenhage,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1],
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. D. de Jong te Zeist,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BERGERAC BEHEER BV,
statutair gevestigd te Doorn en kantoorhoudende te Julemont, België,
feitelijk kantoorhoudende te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. O.P. van der Linden te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser], [gedaagde sub 1] en Bergerac genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 18 april 2013 met 2 bijlagen;
- de bij brief van 22 april 2013 ingediende producties, genummerd 1 tot en met 26, van de zijde van [eiser];
- de bij brief van 22 april 2013 ingediende producties, genummerd I tot en met XXIII, van de zijde van [gedaagde sub 1];
- de bij faxbericht van 22 april 2013 ingediende producties, genummerd XXIV tot en met XXVIII, van de zijde van [gedaagde sub 1];
- de mondelinge behandeling gehouden op 24 april 2013;
- de pleitnota van de zijde van [eiser];
- de pleitnota van de zijde van [gedaagde sub 1];
- de pleitnota aan de zijde van Bergerac.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De twee panden aan de [adres] te Utrecht, bekend staande als het Ubica-pand (hierna te noemen: de panden), zijn in februari 1992 gekraakt.
2.2. Bergerac is eigenaar van de panden. [A] is directeur en enig aandeelhouder van Bergerac.
2.3. [B] is projectontwikkelaar. Hij is via [bedrijf] indirect bestuurder van [gedaagde sub 1].
2.4. Bergerac heeft bij dagvaarding van 4 april 2012 een bodemprocedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank Utrecht (zaak/rolnummer 332318/12/1205). Op 16 mei 2013 is in die procedure een meervoudige comparitie gepland. Bergerac vordert in die procedure
-samengevat- ontruiming van de panden op grond van onrechtmatige bewoning c.q. onrechtmatig gebruik.
2.5. Bij vonnis in kort geding van 5 april 2013 (zaak/rolnummer C/16/339260/KG ZA 13-158, hierna te noemen: het vonnis) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank Bergerac veroordeeld tot het -kort gezegd- aanhangig maken van een kort geding procedure tot ontruiming van de panden. Dit als gevolg van het voorshands oordeel dat sprake is van een koopovereenkomst tussen [gedaagde sub 1] en Bergerac met betrekking tot de panden. In het vonnis is in het dictum in de aanhef en in de punten 5.1., 5.2. en 5.5 het volgende bepaald:
“De voorzieningenrechter gebiedt Bergerac
5.1. om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis aan het kantooradres van Bergerac aan de Wittenvrouwensingel 41, in kort geding tegen allen die verblijven in de panden aan de [adres] te Utrecht (de krakers) op adequate en voortvarende wijze een dagvaarding uit te brengen, en een mondelinge behandeling daarvan te verzoeken binnen drie weken na de datum van betekening van dit vonnis, strekkende tot algehele ontruiming van de panden aan de [adres] binnen een termijn van twee weken na betekening van het jegens de krakers te wijzen vonnis, zulks op straffe van een dwangsom van € 25.000,00 per dag dat Bergerac in gebreke blijft aan dit vonnis te voldoen;
5.2. om het aanhangig te maken kort geding tegen de krakers aanhangig te houden, te persisteren bij haar vorderingen en voorts zonder in te stemmen met enige aanhouding of vertraging ten spoedigste vonnis te vragen, zulks op straffe van een dwangsom van € 500.000,00 in het geval Bergerac in gebreke blijft om op dit punt aan vonnis te voldoen;
5.5. veroordeelt Bergerac om aan [gedaagde sub 1] de hiervoor in 5.1 tot en met 5.3 uitgesproken dwangsommen te betalen indien zij niet aan de in 5.1 tot en met 5.3 uitgesproken hoofdveroordelingen voldoet, tot een maximum van € 2.250.000,00 is bereikt,”
2.6. Bergerac heeft een kort geding procedure aanhangig gemaakt (zaak/rolnummer C/16/342098 / KG ZA 13-271) waarbij hij ontruiming vordert van de panden conform het bepaalde in het vonnis. De behandeling van die zaak vindt -na daartoe overleg te hebben gevoerd met de raadslieden van partijen- tegelijkertijd met de onderhavige zaak plaats.
3.1. [eiser] vordert, uitvoerbaar bij voorraad, reclamant tot een goed opposant te verklaren en geopponeerde [gedaagde sub 1] haar vordering te ontzeggen jegens Bergerac, met veroordeling van geopponeerden in de kosten van deze procedure.
3.2. [gedaagde sub 1] en Bergerac voeren ieder afzonderlijk verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij door het vonnis ernstig in zijn belangen wordt geschaad. [eiser] stelt daartoe, samengevat, dat Bergerac het vonnis zal gebruiken om daarmee een spoedeisend belang te creëren in de ontruimingsprocedure. In zoverre stelt [eiser] dat het vonnis constitutief is jegens [eiser]. Het niet betrekken van [eiser] in de procedure die heeft geleid tot het vonnis vormt dan ook een schending van de grondbeginselen van de onschuldpresumptie, het eerlijk proces en de daadwerkelijke rechtsmiddelen. Verder stelt [eiser] dat uit allerlei berichtgeving blijkt dat Bergerac niet voornemens is de panden te leveren aan [gedaagde sub 1]. In dat geval en indien de vordering van Bergerac in de ontruimingsprocedure wordt toegewezen, zullen de panden alsnog slachtoffer worden van verval en verloedering. [eiser] heeft dan ook een voldoende gerechtvaardigd belang om zich als derde in deze procedure te voegen. Bovendien heeft [gedaagde sub 1] bij zijn vordering en het vonnis geen belang dat voornoemde inbreuk rechtvaardigt, nu zijn belang immers is gelegen in de levering van de panden en niet in de ontruiming daarvan.
4.2. [gedaagde sub 1] voert daartegen aan dat [eiser] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering dan wel het verzet dient te worden afgewezen. De verweren zullen, voor zover relevant, in het navolgende aan de orde komen. Bergerac refereert zich aan het oordeel van de voorzieningenrechter.
Belang [eiser]
4.3. [gedaagde sub 1] heeft aangevoerd dat [eiser] geen belang heeft bij zijn vordering nu hij niet in de panden aan de [[adres] woont en hij niet in de Gemeentelijke Basis Administratie (hierna te noemen: de GBA) op voornoemd adres staat ingeschreven. Voorts heeft [gedaagde sub 1] [eiser] nooit gezien in de panden en was hij niet aanwezig bij de gevoerde besprekingen met de krakers. [eiser] heeft echter ter zitting desgevraagd verklaard dat hij één van de bewoners is van de panden en dat hij in die zin belang heeft bij de vordering. Ter onderbouwing heeft [eiser] verklaard dat het juist is dat hij niet in de GBA staat ingeschreven op het adres [adres 1] of [adres 2] te Utrecht, maar dat hij staat ingeschreven bij de Sociale Dienst en aldaar zijn postadres heeft. Geen van de bewoners is naar zijn zeggen op voornoemd adres ingeschreven in de GBA. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het feit dat [eiser] niet staat ingeschreven op het adres [adres 1] of [adres 2] te Utrecht niet impliceert dat hij daar niet woont. Het is hooguit een aanwijzing. De stelling dat [eiser] niet aanwezig zou zijn geweest bij de besprekingen van [gedaagde sub 1] met de krakers en dat hij nooit gezien is in de panden, slaagt evenmin. Immers, de besprekingen zijn met een afvaardiging van de krakers gevoerd en dat [eiser] nooit in de panden is gezien kan -zonder nadere toelichting van [gedaagde sub 1]- niet leiden tot het oordeel dat hij daar niet woont. Vorenstaande maakt dat tegenover de verklaring van [eiser] [[gedaagde sub 1] onvoldoende in het geding heeft gebracht om tot het oordeel te kunnen komen dat [eiser] niet in de panden woont. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat [eiser] belang heeft bij het instellen van de onderhavige derdenverzet procedure nu voldoende aannemelijk is dat hij verblijft in de panden.
Benadeling van rechten
4.4. In artikel 376 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is het volgende bepaald:
“Derden zijn bevoegd zich te verzetten tegen een vonnis hetwelk hunne regten benadeelt, indien zij noch in persoon, noch wettiglijk vertegenwoordigd, of indien zij welke zij vertegenwoordigen, in het regtsgeding niet zijn geroepen, of door voeging of tusschenkomst geene partij zijn geweest.”
4.5. Het derdenverzet is een buitengewoon rechtsmiddel dat derden de bevoegdheid geeft om, indien zij geen gebruik hebben gemaakt van de door de wet geboden gelegenheid tot deelneming aan een hun vreemde rechtsstrijd, de werking van een tussen anderen gewezen vonnis aan te tasten en daarmee in reeds door die anderen verkregen rechten in te grijpen. Daarvoor is noodzakelijk dat bij de derde die het derdenverzet instelt, sprake is van benadeling in een recht.
4.6. Ter onderbouwing van zijn vordering stelt [eiser] dat hij genoodzaakt is om de onderhavige procedure te voeren nu het vonnis op meerdere wijzen kan worden uitgelegd. Indien het vonnis Bergerac slechts verplicht tot het aanspannen van een kort geding waarin ontruiming van de panden wordt gevorderd en dat uit het vonnis geen spoedeisend belang van Bergerac bij zijn ontruimingsvordering voortvloeit, zodat dit spoedeisend belang in de ontruimingsprocedure door Bergerac gesteld en aannemelijk gemaakt dient te worden, is er in die zin geen sprake van dat [eiser] in zijn belangen wordt geschaad. In dat geval zal [eiser] zich beperken tot het verweer in de ontruimingsprocedure. Echter, indien gelet op het dictum van het vonnis en de daarin bepaalde uitvoerbaar bij voorraadverklaring de voorzieningenrechter in de ontruimingsprocedure daarmee het spoedeisend belang -als een constitutief feit- op voorhand aanwezig acht, in welk geval de verweren van [eiser] niet goed neer te zetten zijn, meent [eiser] belang te hebben bij de onderhavige derdenverzet procedure.
[gedaagde sub 1] voert daartegen aan dat geen sprake is van benadeling van de rechten van [eiser]. Er is slechts sprake van een vonnis waarin Bergerac is veroordeeld tot het voeren van een kort geding procedure met als doel ontruiming van de panden. Aan de rechten van de krakers en de mogelijkheid voor hen om verweer te kunnen voeren, wordt door het vonnis niets afgedaan. Er is volgens [gedaagde sub 1] geen sprake van een constitutieve werking van het vonnis. De spoedeisendheid in de ontruimingsprocedure zit niet in het vonnis, maar vloeit voort uit de overeenkomst tussen [gedaagde sub 1] en Bergerac. [gedaagde sub 1] voert tot slot aan dat [eiser] stelt dat hij wordt geschaad in zijn belangen, echter het criterium is of [eiser] wordt benadeeld in zijn rechten. Dit is een andere toets.
4.7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser] niet althans onvoldoende heeft gesteld dat hij door het vonnis is benadeeld in zijn rechten. [eiser] stelt dat hij wordt geschaad in zijn belangen, echter dat is -zoals door [gedaagde sub 1] is betoogd- een ander criterium. Artikel 376 Rv bepaalt immers dat derdenverzet kan worden ingesteld indien sprake is van benadeling van rechten van in dit geval [eiser]. Voor zover [eiser] met zijn stelling dat hij geschaad wordt in zijn belangen eveneens heeft bedoeld te stellen dat hij gelet daarop wordt benadeeld in zijn rechten, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
4.8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het vonnis slechts als doel heeft een ontruimingsprocedure als zodanig aanhangig te maken. Dit blijkt zowel uit het dictum van het vonnis als uit de overwegingen die tot het dictum hebben geleid. Er is geen sprake van een constitutief vonnis zoals door [eiser] is betoogd. De veroordeling in het vonnis vloeit voort uit het voorshands oordeel dat tussen Bergerac en [gedaagde sub 1] een koopovereenkomst met betrekking tot de onderhavige panden tot stand is gekomen. [gedaagde sub 1] heeft belang bij ontruiming van die panden in het kader van de levering daarvan. In het onderhavige geval is het noodzakelijk dat een ontruimingsprocedure wordt gevoerd, omdat de in de panden aanwezige krakers niet vrijwillig deze panden zullen verlaten vóórdat de panden zijn geleverd aan [gedaagde sub 1].
4.9. De veroordeling van Bergerac om een kort gedingprocedure tot ontruiming aanhangig te maken, leidt er niet toe dat daarmee reeds de aanwezigheid van een spoedeisendheid belang in de ontruimingsprocedure is komen vast te staan. Of Bergerac een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering tot ontruiming dient in de ontruimingsprocedure door Bergerac gesteld en voldoende aannemelijk gemaakt te worden. Het vormt een zelfstandige beoordelingsgrond. Vorenstaande maakt dat [eiser] niet geschaad wordt in zijn belangen, zoals ook door [eiser] is betoogd in het geval de voorzieningenrechter conform het vorenstaande zou oordelen dat het spoedeisend belang in de ontruimingsprocedure een zelfstandige beoordelingsgrond zou zijn. [eiser] kan in de ontruimingsprocedure verweer voeren, derhalve ook tegen een in die procedure mogelijk gestelde aanwezigheid van een spoedeisend belang.
4.10. Dat sprake zou zijn van schending van overige rechten van [eiser] is door hem onvoldoende gemotiveerd onderbouwd, zodat deze verweren niet nader zullen worden besproken. Bovendien heeft [eiser] gesteld dat bij een oordeel zoals verwoord in rechtsoverwegingen 4.8. en 4.9. [eiser] zich zal beperken tot het verweer in de ontruimingsprocedure.
4.11. De conclusie van het voorgaande is dat [eiser] mogelijk nadeel ondervindt indien Bergerac in de ontruimingsprocedure in het gelijk wordt gesteld. Echter, niet is gebleken dat het vonnis leidt tot benadeling van rechten van [eiser], zodat de vordering van [eiser] dient te worden afgewezen.
Proceskosten
4.12. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] worden begroot op:
- salaris € 816,00
Totaal € 816,00
De kosten aan de zijde van Bergerac worden begroot op:
- salaris € 816,00
Totaal € 816,00
4.13. De nakosten, waarvan [gedaagde sub 1] betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] tot op heden begroot op € 816,00 en aan de zijde van Bergerac tot op heden begroot op € 816,00,
5.3. veroordeelt [eiser], onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [gedaagde sub 1] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 131,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis,
5.4. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Eelkema en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2013.?