ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ9790

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
16-440247-11 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 mei 2013 uitspraak gedaan in een ontnemingszaak met parketnummer 16/440247-11. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte kan worden geschat op een bedrag van € 149.810,00. Echter, op basis van artikel 36e, achtste lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat bepaalt dat bij de bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel de aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen in mindering worden gebracht, heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel uiteindelijk vastgesteld op nihil. Dit leidde tot de afwijzing van de vordering van de officier van justitie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

De procedure begon met de vordering van de officier van justitie op 17 juli 2012, waarin het door de verdachte verkregen voordeel werd geschat op € 150.290,00. Tijdens de zitting op 26 april 2013 heeft de verdachte zich laten vertegenwoordigen door zijn raadsvrouw, mr. R. van Manen. De verdediging heeft de vordering van de officier van justitie niet weersproken. De rechtbank heeft in haar oordeel de bewijsmiddelen uit het eerdere vonnis van 8 mei 2013 betrokken, waaruit blijkt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan afdreiging.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 149.810,00 voor materiële schade is toegewezen, maar dat dit bedrag niet als gevolg van afdreiging is overgemaakt. Hierdoor heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie afgewezen, omdat het wederrechtelijk verkregen voordeel op nihil is vastgesteld. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/440247-11 (ontneming)
beslissing van de rechtbank d.d. 8 mei 2013
in de ontnemingszaak tegen
[verdachte],
geboren op [1984] te [geboorteplaats]
wonende te [adres], [woonplaats]
raadsvrouw mr. R. van Manen, advocaat te Utrecht
1 De procedure.
De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- de vordering van de officier van justitie d.d. 17 juli 2012, die binnen de in artikel 511b van het wetboek van strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
- het strafdossier onder parketnummer 16/440247-11 waaruit blijkt dat verdachte op 8 mei 2013 door de rechtbank is veroordeeld ter zake van afdreiging tot de in die uitspraak vermelde straf;
- het rapport van berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 12 juli 2011, rapportnummer 2010036406;
- de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting;
- de overige stukken;
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 26 april 2013 is de officier van justitie gehoord. De verdachte heeft zich ter terechtzitting laten vertegenwoordigen door mr. R. van Manen.
2 De beoordeling.
2.1 De vordering van de officier van justitie.
Bij vordering van 17 juli 2012 heeft de officier van justitie het door verdachte verkregen voordeel geschat op € 150.290,00
( € 133.540,00 + € 16.750,00). Dit standpunt heeft de officier van justitie ter terechtzitting gehandhaafd.
De officier van justitie heeft toewijzing gevorderd van een bedrag van € 480,00. Daarbij heeft zij rekening gehouden met de in de hoofdzaak gevorderde materiële schade van de benadeelde partij [benadeelde]. Ter zake van het dan resterende bedrag van € 480,00 is de officier van justitie van mening dat dit bedrag vanwege een soortgelijk feit, te weten oplichting, is verkregen.
2.2 Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft de vordering niet weersproken.
2.3 Het oordeel van de rechtbank.
Dat verdachte het bewezen verklaard heeft begaan blijkt uit het door de meervoudige kamer van deze rechtbank gewezen vonnis van 8 mei 2013 en uit de in dat vonnis opgenomen bewijsmiddelen.
De rechtbank ontleent aan de inhoud van die bewijsmiddelen het oordeel dat de veroordeelde door middel van het begaan van voormeld feit een voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft gehad.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat kan worden op een bedrag van
€ 149.810,00 (€ 150.290,00 - € 480,00), aangezien het bedrag van € 480,00 niet als gevolg van afdreiging een ook niet als gevolg van een soortgelijk feit is overgemaakt.
Uit het vonnis van de meervoudige kamer van 8 mei 2013 blijkt dat de vordering van de benadeelde partij tot onder meer een bedrag van € 149.810,- voor de materiële schade (afgedreigde bedragen) is toegewezen.
Gelet op het bepaalde in artikel 36e, achtste lid, van het Wetboek van Strafrecht, waarin is bepaald dat bij de bepaling van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, de aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen in mindering worden gebracht, stelt de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op nihil.
De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie om die reden afwijzen.
3 De beslissing.
De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie d.d. 17 juli 2012, strekkende tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.W.G. de Beer, voorzitter, mr. L.M.G. de Weerd en mr. P.P.C.M. Waarts, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier A. Heijboer en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 8 mei 2013.
Mrs. P.W.G. de Beer en L.M.G. de Weerd zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.