ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ9790
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - meervoudig
- P.W.G. de Beer
- L.M.G. de Weerd
- P.P.C.M. Waarts
- Rechtspraak.nl
Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 mei 2013 uitspraak gedaan in een ontnemingszaak met parketnummer 16/440247-11. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte kan worden geschat op een bedrag van € 149.810,00. Echter, op basis van artikel 36e, achtste lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat bepaalt dat bij de bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel de aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen in mindering worden gebracht, heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel uiteindelijk vastgesteld op nihil. Dit leidde tot de afwijzing van de vordering van de officier van justitie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De procedure begon met de vordering van de officier van justitie op 17 juli 2012, waarin het door de verdachte verkregen voordeel werd geschat op € 150.290,00. Tijdens de zitting op 26 april 2013 heeft de verdachte zich laten vertegenwoordigen door zijn raadsvrouw, mr. R. van Manen. De verdediging heeft de vordering van de officier van justitie niet weersproken. De rechtbank heeft in haar oordeel de bewijsmiddelen uit het eerdere vonnis van 8 mei 2013 betrokken, waaruit blijkt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan afdreiging.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 149.810,00 voor materiële schade is toegewezen, maar dat dit bedrag niet als gevolg van afdreiging is overgemaakt. Hierdoor heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie afgewezen, omdat het wederrechtelijk verkregen voordeel op nihil is vastgesteld. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken.