ECLI:NL:RBMNE:2013:CA1383

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
2024947 AE VERZ 13-88
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 8 mei 2013 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van de besloten vennootschap Prefab Beton VEBO BV. Het verzoek werd ingediend naar aanleiding van een beslissing van het UWV Werkbedrijf, dat 50 ontslagvergunningen had verleend en 15 had geweigerd, waaronder die van de verweerder. De verzoekster stelde dat er gewichtige redenen waren voor ontbinding, met name bedrijfseconomische omstandigheden, en was het niet eens met de beslissing van het UWV met betrekking tot het afspiegelingsbeginsel.

De kantonrechter overwoog dat verzoekster niet ontvankelijk verklaard moest worden in haar verzoek, dan wel dat het verzoek afgewezen moest worden omdat het zou kunnen worden gezien als een verkapt hoger beroep van de beslissing van het UWV. De rechter wees het verzoek af, omdat verzoekster niet voldoende nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die een herbeoordeling van de situatie rechtvaardigden. De kantonrechter benadrukte dat de oorspronkelijke bedoeling van artikel 7:685 BW was om ontbinding mogelijk te maken zonder inachtneming van de opzegtermijn, maar dat deze mogelijkheid was beperkt door de invoering van het BBA in 1945.

De beslissing van de kantonrechter hield in dat de proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat beide partijen hun eigen kosten moesten dragen. De beschikking werd in het openbaar uitgesproken, waarbij de kantonrechter de afwijzing van het verzoek en de compensatie van de proceskosten bekendmaakte. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor verzoekers om nieuwe feiten of omstandigheden aan te voeren bij een ontbindingsverzoek na een eerdere afwijzing door het UWV.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 2024947 AE VERZ 13-88 wh4070
Beschikking van 8 mei 2013
inzake
de besloten vennootschap
Prefab Beton VEBO BV,
gevestigd te Bunschoten,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. A. Goudriaan,
tegen:
[verweerder],
gevestigd te [vestigingsplaats],
verwerende partij,
gemachtigde: mr. R.H. Jansen.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het verzoekschrift
het verweerschrift
de mondelinge behandeling.
Hierna is uitspraak bepaald.
2. De feiten
Op 11 december 2012 heeft VEBO 67 ontslagaanvragen bij het UWV Werkbedrijf ingediend. Het UWV Werkbedrijf heeft 50 ontslagvergunningen verleend en 15 ontslagvergunningen geweigerd, waaronder die van verweerder.
3. Het verzoek en de beoordeling daarvan
3.1. Verzoekster verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen. Deze zijn gelegen in bedrijfseconomische omstandigheden. In haar verzoek zet zij onder meer uiteen om welke redenen zij het niet eens is met de beslissing die UWV Werkbedrijf met betrekking tot het afspiegelingsbeginsel heeft gegeven.
3.2. Het verweer is gevoerd dat verzoekster niet ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek dan wel dat het verzoek moeten worden afgewezen omdat sprake is van een al dan niet verkapt hoger beroep van de beslissing van UWV Werkbedrijf.
De kantonrechter overweegt als volgt.
3.3. De beslissing van UWV Werkbedrijf houdt in dat het verzoek om toestemming om de arbeidsverhouding op te zeggen wordt afgewezen. Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk bij het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (art. 6 lid 10 BBA 1945) en ook niet bij de bestuursrechter (Bijlage bij artikel 8:5 Algemene wet bestuursrecht (AWB)). Wel kunnen klachten worden ingediend bij de Nationale Ombudsman en het oordeel van deze instantie kan weer bijdragen tot het oordeel dat sprake is van een onrechtmatige daad van de zijde van het UWV Werkbedrijf. De door verzoekster aangevoerde omstandigheid dat het aanspannen van een procedure tegen de Staat met als grondslag een onrechtmatige daad te omslachtig is en te duur, vormt onvoldoende reden om tot het oordeel te komen dat een ontbindingsprocedure als hogerberoepsprocedure van een beslissing van UWV Werkbedrijf kan worden benut.
Verzoekster heeft aangevoerd dat artikel 7:685 BW bepaalt dat een verzoek tot ontbinding te allen tijde kan worden ingediend. De kantonrechter wijst op de oorspronkelijke bedoeling van deze uit 1907 stammende bepaling, te weten dat de arbeidsrelatie ook om billijkheidsredenen en in bijzondere gevallen beëindigd moest kunnen worden zonder inachtneming van de opzegtermijn. Met de invoering van het BBA in 1945 en de daarna aan de niet aanwezige toestemming verbonden sanctie van nietigheid (en sinds 1997 vernietigbaarheid) is aan deze oorspronkelijke functie een einde gekomen. De kantonrechter kan verzoekster alleen dan wel ontvangen wanneer na de door UWV Werkbedrijf gegeven beslissing zich nieuwe feiten en nieuwe omstandigheden hebben voorgedaan waardoor, ten opzichte van de door UWV Werkbedrijf beoordeelde situatie, zich een nieuwe of wezenlijk veranderde situatie is gaan voordoen. Dat is door verzoekster niet althans onvoldoende aannemelijk gemaakt.
3.4. De kantonrechter wijst het verzoek daarom gelet op het bovenstaande af.
3.5. Gelet op de aard van de procedure en het feit dat partijen in de toekomst uit hoofde van de arbeidsovereenkomst op elkaar aangewezen zijn, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.
4. De beslissing
De kantonrechter:
wijst het verzoek af;
compenseert de proceskosten in die zin, dat partijen de eigen kosten dragen.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J.M. de Laat, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2013.