ECLI:NL:RBMNE:2013:CA2761

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
C/16/339593 / FT RK 13/708
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schuldsanering wegens niet te goeder trouw aangegane schulden

Op 16 mei 2013 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de afwijzing van een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling (WSNP) door [Verzoeker]. De rechtbank oordeelde dat [Verzoeker] niet te goeder trouw is geweest bij het aangaan van zijn schulden. De Staat der Nederlanden had op 15 februari 2013 een verzoekschrift tot faillietverklaring van [Verzoeker] ingediend, waarna [Verzoeker] op 27 februari 2013 een verzoek tot schuldsanering indiende. De rechtbank schorste de behandeling van het faillissementsverzoek tot 28 mei 2013. Tijdens de zitting op 1 mei 2013 werd duidelijk dat [Verzoeker] aanzienlijke schulden had, waaronder een belastingaanslag van € 408.917,00 en een schuld aan de Staat van € 1.029.754,33. De rechtbank concludeerde dat [Verzoeker] onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat hij in de vijf jaren voorafgaand aan zijn verzoek te goeder trouw was geweest. Dit werd onderbouwd door het feit dat hij eerder aangegane verplichtingen niet in acht had genomen en nieuwe schulden was aangegaan, ondanks zijn financiële situatie. De rechtbank wees het verzoek tot schuldsanering af, omdat er onvoldoende bijzondere omstandigheden waren die een toewijzing rechtvaardigden. Bovendien had [Verzoeker] zijn activa, waaronder een boot en een woning, niet te gelde gemaakt, wat de rechtbank deed twijfelen aan zijn bereidheid om zijn schulden te voldoen. De rechtbank concludeerde dat het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling moest worden afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Civiel recht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/339593 / FT RK 13/708
vonnis van 16 mei 2013 op grond van artikel 288 van de Faillissementswet
(“afwijzing toepassing schuldsanering”)
enkelvoudige kamer
[Verzoeker],
tot 1 mei 2013 wonende te [woonplaats],
thans wonende [adres],
[woonplaats],
verzoeker,
hierna [Verzoeker],
advocaat: mr. D.J. Bos.
De Staat der Nederlanden, hierna de Staat te noemen, heeft als rechtsopvolger onder algemene titel van 4 stichtingen huisvesting arbeidsvoorziening in liquidatie op 15 februari 2013 bij deze rechtbank een verzoekschrift tot faillietverklaring van [Verzoeker] ingediend.
[Verzoeker] heeft op 27 februari 2013 een verzoekschrift met bijlagen ingediend. Het verzoekschrift strekt tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
De rechtbank heeft de behandeling van het verzoekschrift tot faillietverklaring geschorst tot 28 mei 2013. Op 10 april 2013 is ter griffie van de rechtbank een brief d.d. 9 april 2013 van mr. S.F. de Beurs ingekomen. De brief bevat het verzoek de in de brief vermelde feiten bij de beoordeling van het schuldsaneringsverzoek mee te laten wegen. De aanvrager van het faillissement verzoekt [Verzoeker] niet tot de schuldsaneringsregeling toe te laten.
[Verzoeker] heeft bij brief van 11 april 2013 op de brief van 9 april 2013 van mr. De Beurs gereageerd. De advocaat van [Verzoeker] heeft bij faxbericht van 29 april 2013 een brief met bijlagen aan de rechtbank gezonden. Het verzoekschrift van de [Verzoeker] is behandeld ter terechtzitting van 1 mei 2013. [Verzoeker] en zijn advocaat zijn verschenen.
Uit de overgelegde, door verzoeker op 5 maart 2013 ondertekende crediteurenlijst bij zijn verzoekschrift WSNP zijn schulden van in totaal € 4.093.684,57 vermeld.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Volgens artikel 288 lid 1 sub b van de Faillissementswet wordt het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling - onder meer - slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat verzoeker ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van de schulden in de vijf jaren voorafgaand aan 27 februari 2013 te goeder trouw is geweest.
Tussen [Verzoeker] en de Staat is een procedure in hoger beroep bij het Gerechtshof te ’s-Gravenhage aanhangig. Het Hof heeft in zijn tussenarrest van 4 december 2012 [Verzoeker] veroordeeld tot betaling aan de Staat van ten minste € 3.003.106,00. [Verzoeker] heeft een deel van de vordering van de Staat betaald. [Verzoeker] erkent nog € 1.029.754,33, exclusief rente, aan de Staat verschuldigd te zijn. Deze schuld is weliswaar buiten genoemde termijn van vijf jaar ontstaan, doch [Verzoeker] had met deze relatief oude schuld bij het aangaan van financiële verplichtingen in de afgelopen vijf jaar rekening moeten houden. Temeer, nu [Verzoeker] op 22 maart 2010 met de Staat een vaststellingsovereenkomst heeft gesloten op grond waarvan € 1.250.000,00 in termijnen aan de Staat zou worden betaald, welke overeenkomst, op betalingen in 2010 na, door [Verzoeker] niet is nagekomen.
De belastingdienst heeft [Verzoeker] over de jaren 2008 tot en met 2011 aanslagen inkomstenbelasting opgelegd, welke aanslagen voor € 408.917,00 in de door [Verzoeker] op 5 maart 2013 ondertekende crediteurenlijst zijn opgenomen. In zijn verklaring van 2 april 2013 stelt [Verzoeker] dat hij teruggaven inkomstenbelasting van € 171.846,00 over 2008 en
€ 202.057,00 over 2009 tegemoet kan zien. Deze verwachting is niet door overgelegde stukken van de belastingdienst ondersteund. Uit de brieven d.d. 3 oktober 2011, 15 januari 2013 en 22 februari 2013 van de heer [X], belastingdienst/ Utrecht-Gooi, kantoor Utrecht blijkt niet dat sprake is van een teruggaaf inkomstenbelasting over 2009. [X] heeft in een tweede brief van 15 januari 2013 aan [Verzoeker] aangegeven dat [Verzoeker] de door hem opgevoerde bedragen met relevante schriftelijke bescheiden dient te onderbouwen. Voor de verschuldigde inkomstenbelasting 2010 en 2011 zijn dwangbevelen opgelegd. Uit de overgelegde fiscale stukken blijkt niet dat over de periode 2008-2011 nog belastingteruggaven zijn te verwachten.
[Verzoeker] heeft op23 april 2010 met [A] een overeenkomst gesloten op grond waarvan [Verzoeker] garandeert € 30.000,00 aan [A] terug te betalen. [Verzoeker] heeft de door hem gestelde betalingen op deze lening niet met stukken onderbouwd. Daarnaast is onduidelijk of behalve de rentebetalingen op de lening [A] is afgelost. Daarnaast heeft [Verzoeker] zich blijkens de akte van 29 november 2010 tegenover de hypotheekbank Eurohypo AG voor € 375.000,00 borg gesteld. Volgens de verklaring van [Verzoeker] ter terechtzitting is deze borgstelling aangegaan ten behoeve van één van zijn vastgoedfondsen. Verder heeft [Verzoeker] wegens het gebruik van een Visacard per 4 februari 2013 een schuld van € 7.169,79 laten ontstaan.
Gelet op de in hoger beroep vastgestelde verplichtingen van [Verzoeker] jegens de Staat, had van hem verwacht mogen worden dat hij geen nieuwe schulden zou laten ontstaan. Niettemin is [Verzoeker] bovenstaande aanzienlijke financiële verplichtingen aangegaan. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat [Verzoeker] ten aanzien van het ontstaan van de schulden aan de belastingsdienst, [A], Eurohypo AG en Visacard niet te goeder trouw is geweest. Overigens bestaat omtrent de schuldpositie van [Verzoeker] onvoldoende duidelijkheid, aangezien de procedure tussen de Staat en [Verzoeker] nog niet is geëindigd en evenmin vaststaat welk bedrag aan inkomstenbelasting 2008-2011 [Verzoeker] uiteindelijk moet betalen.
Met betrekking tot de inkomsten staat uitsluitend vast dat [Verzoeker] vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd AOW ontvangt. De inkomsten van verzoeker uit de vastgoed- fondsen worden niet langer regulier aan hem betaald sinds verzoeker met de fondsen is overeengekomen deze inkomsten niet langer op maandelijkse en vaste basis uit te betalen, maar deze inkomsten afhankelijk te laten zijn (zowel wat betreft hoogte als betalingsmoment) van de liquide positie van de fondsen. Op grond van deze feiten betwijfelt de rechtbank of [Verzoeker] zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, waaronder de verplichting tot afdracht aan de boedel, naar behoren kan nakomen.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling dient derhalve te worden afgewezen.
Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het verzoek desondanks zou moeten worden toegewezen, is onvoldoende gebleken. Verder heeft [Verzoeker] ondanks zijn benarde financiële positie de laatste vijf jaren zijn activa, een boot met overwaarde en een woning, nog niet te gelde gemaakt. Overigens moet de boot zoals [Verzoeker] aangeeft nog getaxeerd worden voordat tot verkoop kan worden overgegaan. De afwachtende houding wat betreft de verkoop van de activa geeft de rechtbank weinig vertrouwen in de bereidheid van verzoeker om zich voor zijn schuldeisers in te spannen.
Beslissing
De rechtbank
wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.F. van Vugt en in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2013.