ECLI:NL:RBMNE:2014:102

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 januari 2014
Publicatiedatum
14 januari 2014
Zaaknummer
C-16-324647 - HA ZA 12-792
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Eelkema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zelfdoding als meest waarschijnlijke doodsoorzaak in levensverzekeringszaak

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Midden-Nederland, heeft eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. F.G. Kuiper, een vordering ingesteld tegen ASR Levensverzekering N.V., vertegenwoordigd door advocaat mr. S. van 't Hof. De zaak betreft de dood van [D], die op 3 november 2011 onder verdachte omstandigheden is overleden. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 6 maart 2013 het Openbaar Ministerie verzocht om stukken in te brengen met betrekking tot het onderzoek naar het overlijden van [D]. De rechtbank heeft vastgesteld dat zelfdoding de meest waarschijnlijke doodsoorzaak is, wat door ASR werd ingeroepen als een uitsluitingsgrond in de levensverzekering.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom het overlijden van [D] uitvoerig onderzocht. Het slachtoffer had een geschiedenis van depressieve klachten en was onder behandeling bij een psycholoog. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs was voor een ongeval of een lichamelijk onwel worden, en dat de omstandigheden van het overlijden, waaronder het feit dat [D] zich op het spoorterrein bevond, wijzen op zelfdoding. De rechtbank heeft de verklaringen van de betrokkenen en de rapporten van de politie en de lijkschouwer in overweging genomen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat ASR terecht een beroep deed op de uitsluitingsbepaling en heeft de vordering van eiseres afgewezen. Eiseres is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 4.471,00. Het vonnis is uitgesproken op 22 januari 2014.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/324647 / HA ZA 12-792
Vonnis van 22 januari 2014
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. F.G. Kuiper te Utrecht,
tegen
naamloze vennootschap
ASR LEVENSVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. S. van 't Hof te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres] en ASR genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis d.d. 6 maart 2013;
  • de brief d.d. 2 april 2013 van de Hoofdofficier van Justitie van het arrondissementsparket Midden-Nederland (hierna: de HOvJ) waarbij de stukken zoals verzocht in het tussenvonnis van 6 maart 2013 zijn aangeleverd;
  • de akte van depot d.d. 5 april 2013 waarmee voormelde stukken ter griffie zijn gedeponeerd;
  • de akte na comparitie van[eiseres];
  • de akte houdende overlegging nadere producties van[eiseres];
  • de antwoordakte na comparitie van ASR;
  • de nadere akte tevens akte houdende overlegging producties van[eiseres];
  • de antwoordakte tevens akte uitlating producties van ASR.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 6 maart 2013 heeft de rechtbank het Openbaar Ministerie (hierna: OM) op grond van artikel 42 lid 2 Rv verzocht de bescheiden waarover het beschikt, te weten stukken inzake het onderzoek naar het overlijden van [D], in deze procedure in te brengen. Het OM, in deze de HOvJ, heeft aan dit verzoek van de rechtbank voldaan. Naderhand heeft de advocaat van[eiseres], met medewerking van het OM, nog aanvullende stukken van de politie ontvangen, welke stukken niet in het dossier van het OM zaten. Deze stukken zijn ook in het geding gebracht.
2.2.
Nu moet verder beoordeeld worden of het beroep van ASR op de Uitsluitingsbepaling terecht is of niet. Zoals de rechtbank in het tussenvonnis onder 4.5. heeft overwogen moet daarvoor de vraag beantwoord worden of zelfdoding de meest waarschijnlijke doodsoorzaak is dan wel of een voorshands vermoeden daarvan met de mogelijkheid van tegenbewijs aan de orde is. De rechtbank zal eerst weergeven wat in de verkregen stukken van het OM en de politie staat, voor zover de rechtbank dat relevant acht.
2.3.
Bij de in het geding gebrachte stukken zit een
“Melding vrijgave lijk na niet-natuurlijke dood”van het arrondissementsparket Utrecht. Op de eerste bladzijde is bij
“Soort dood”ingevuld:
“Zelfmoord”. Op de tweede bladzijde staat bij
“Korte schets omstandigheden van overlijden”:
“- Vannacht in depressieve toestand vertrokken bij vriendin. Gister ook gesprek bij psychiater m.b.t. een aantal vrienden die zijn overleden.
- Langs spoor aangetroffen bij Demkabrug, lijkt op de rails te zijn gaan liggen gezien de verwoningen.
- Plek waar lichaam lag, is afgesloten door hek van 2 meter hoog, je kunt er niet op een andere manier komen dan over het hek (met scherpe punten) te klimmen.
(…)
-ID a.d.h.v. rijbewijs (hoofd beschadigd) + vriendin gaf specifieke lichaamskenmerken die te zien waren (o.a. automutilatie littekens). ID zat in portemonnee waar ook nog geld in zat.
- Nog niet veel bekend over de achtergronden, volgens de vriendin al een jaar of 9 depressief.
(…)
- Lichaam + locatie geen aanwijzingen voor misdrijf.
- Verweij: sporen passen bij trein aarijding. Doodsoorzaak evident. Automutilatie littekens passen bij verhaal van depressieve achtergrond.”.
2.4.
In een proces-verbaal opgemaakt op 8 november 2011 door brigadier van politie D.R. Ufkes staat:
Korte samenvatting van het gebeurde
Op donderdag 3 november kreeg de meldkamer van de politie een melding van een treinreiziger die een persoon met blote voeten naast de rails had zien liggen bij HMP 31.5. Trein 7420 stel nr. 2648, welke rijdt van Utrecht richting Amsterdam, kreeg de opdracht met gepast snelheid uit te kijken naar deze persoon. Machinist [A] en conducteur[B] zagen het lichaam voor de Demkabrug liggen en brachten de trein op de Demkabrug tot stilstand. Zij liepen terug, troffen het stoffelijk overschot aan (…)
Tactische recherche
Om 09.30 uur kwam de tactische recherche ter plaatse. De Demkabrug is een spoorbrug over het Amsterdam Rijnkanaal, bestaande uit 2 x 2 spoorbanen. De spoorbanen worden door hekken van ongeveer 2 meter hoog afgescheiden van een fietspad die langs het spoor loopt (…). Het fietspad zigzagt aan het einde van de Muysenweg omhoog naar de Demkabrug. In de bocht van deze zigzag is een trap die door spoormedewerkers gebruikt wordt om op het spoor te komen. Het hek stond open. Dit hek is geopend door medewerkers van de Prorail, die reeds ter plaatse waren.
Toen wij het spoorterrein opliepen, zagen wij dat er twee treinen stilstonden op de eerste twee sporen (…).
Wij zagen dat het slachtoffer achter het tweede verhoogde spoor lag, naast de buitenste rails. Wij zagen dat het slachtoffer een man was en dat hij half op zijn buik/linkerzij gedraaid lag met zijn gezicht naar beneden in de richting van de Demkabrug en met zijn voeten richting station Utrecht Centraal. Wij zagen dat hij zwaar gewond was aan zijn hoofd, met name het achterhoofd. Ook zagen wij dat zijn rechterhiel helemaal open lag en dat hij geen schoen meer aan deze voet had. (…)
Identiteit slachtoffer
In zijn kleding werd een bruine leren portemonnee aangetroffen. Hierin zat onder andere een rijbewijs, een zorgverzekeringspasje en twee bankpasjes; allemaal op naam van [D] (…)
Op het naastgelegen fietspad melde zich een vrouw genaamd [eiseres] (…). Zij was haar vriend sinds die nacht kwijt en was naar de Demkabrug gefietst omdat haar vriend daar regelmatig kwam om uit te waaien. Haar vriend bleek te zijn genaamd: [D]. [D] was op 3 november 2011 rond 00.00 uur van huis vertrokken (…). Zij had hem om 00.30 uur nog proberen te bellen, maar ze kon hem niet bereiken. Gevraagd naar specifieke uiterlijke kenmerken vertelde zij dat hij (…) op zijn borst littekens van uitgedrukte sigaretten, op zijn onderarm littekens van wratten (…). Ook vertelde zij dat [D] al 9 jaar depressieve klachten had en onder behandeling was bij een psycholoog of psychiater. Daar zou [D] gisteren nog geweest zijn. Ook had zij gisteren (2 nov 2011) een gesprek met hem gehad over een aantal vrienden van [D] die nog niet zo lang geleden waren overleden.
(…)
Lijkschouwing
Op 3 november 2011 te 11.40 uur werd de lijkschouw verricht door J. Verweij gemeentelijke lijkschouwer werkzaam te Utrecht. Er werden geen botbreuken in de benen geconstateerd. De achillespees aan de rechtervoet lag bloot. Hier zat zoals gezegd geen schoen en sok meer aan. Zijn linker sleutelbeen evenals zijn linker arm was gebroken. Op zijn linker onderarm zaten een aantal littekens van snijwondjes en een rond litteken ter grootte van een sigaret (vermoedelijk automutilatie). (…) Het gezicht van het slachtoffer was vanaf de kin tot de ogen nog redelijk intact. (…) In de nek net onder de haargrens was een grote horizontale rechtlijnige bloeduitstorting zichtbaar. Vanaf het linkeroog naar boven en het achterhoofd waren zwaar verminkt; passend bij een aanrijding met een trein. Het leek zeer onwaarschijnlijk dat het slachtoffer frontaal geraakt was. Gezien de grote verwoningen aan het hoofd leek het aannemelijker dat het slachtoffer met zijn hoofd op de rails had geleden. (…)
Identificatie lijk
Aangezien het gezicht nog redelijk intact was werd het lijk door de schouwarts, de tactisch rechercheurs en de forensische opsporing aan de hand van de pasfoto’s op de aangetroffen rijbewijs op naam van [D] geïdentificeerd. Wij herkenden hem aan zijn ogen (ook kleur), vorm gezicht, haardracht alsook de door [eiseres] opgegeven specifieke uiterlijke kenmerken (wondjes op arm) en kledingsignalement.
(…)
Ongevalstrein
De vermoedelijke ongevalstrein 7484 werd door de spoorwegpolitie op station Rotterdam Centraal aangetroffen. Hierop zaten nog bloedsporen en weefsels. De kleur en de lokaties van aantreffen was passend bij de verwoningen van het slachtoffer. Deze trein had op 3 november 2011 omstreeks 00.20 langs de betreffende lokatie gereden. Machinist [C] verklaarde naderhand wel een kleine tik te hebben gehoord vlak voor de brug
(…)”
2.5.
In een
“Verslag betreffende het overlijden ten gevolge van een niet-natuurlijke oorzaak, niet zijnde levensbeëindiging op verzoek, hulp bij zelfdoding of levensbeëindiging zonder uitdrukkelijk verzoek”van 3 november 2011 heeft de lijkschouwer J.L. Verweij verklaard het lijk van [D] te hebben geschouwd en verklaard er niet van overtuigd te zijn dat de dood ten gevolge van een natuurlijke oorzaak is ingetreden. Bij
“Conclusie bevindingen”heeft Verweij geschreven
“(waarschijnlijk) zelfdoding op spoor”. Verder staat er:
“Eventueel advies: Geen sectie”.
2.6.
In een
“Verslaglegging schouw door schouwarts”staat bij
“Medicijn gebruik”vermeld:
“antidepressiva”. Verder is bij de vraag
“is er op basis van de bevindingen, medische voorgeschiedenis en gegevens van de politie een aannemelijke conclusie te trekken?”het vakje met
“Ja”aangekruist. Bij
“Conclusie”is bij
“Doodsoorzaak”uit de drie mogelijkheden
“Bekend”, “Onbekend” en ”Waarschijnlijk”gekozen voor
“Bekend”. Dit stuk is ondertekend door Verweij.
2.7.
In een proces-verbaal Sporenonderzoek opgemaakt op 30 december 2011 door hoofdagent van politie E.A. Luijendijk staat:
“(…)
Tijdens het onderzoek langs het spoor werd melde zich de vriendin van het slachtoffer. (…) De vriendin verklaarde tevens dat haar vriend reeds 10 jaar psychische problemen had en hier medicijnen voor slikte.
(…)
Uit onderzoek van de collega’s van de spoorwegpolitie is vast komen te staan dat omstreeks 00.20 uur een trein de locatie waar het lichaam van het slachtoffer werd aangetroffen, had gepasseerd. Deze trein was in aanraking gekomen met het lichaam van het slachtoffer. (…) Collega’s van de spoorwegpolitie vonden op de genoemde trein bloedsporen aan. Tevens werden enkele weefsel delen aangetroffen. Het bloed werd laag, onder de ramen, aan de zijkant van de trein aangetroffen. Deze bevindingen zijn passend met de uit het onderzoek gebleken positie van het lichaam ten tijde van de aanrijding.
(…) ”.
2.8.
In een Mutatie rapport d.d. 3 november 2011 van de politie staat:
“(…)Rapp Snel op 3-11-2011 omstreeks 13.30 u tp gegaan bij de ongevalstrein. (…) Hier zag ik, gezien als je voor de bok staat aan de rechterzijde, van de trein, op het eerste rijtuig, halverwege, bloedsporen verspreid over ongeveer 5 meter. Deze bloedsporen waren al opgedroogd en licht rood van kleur. De bloedsporen waren niet hoger dan de ramen. Onder deze bloedsporen op het onderstel was er nog een stukje vlees/weefsel te zien van ongeveer 10 cm groot. (…)”
2.9.
De rechtbank merkt eerst op dat[eiseres] stelt dat de politie/het OM te snel conclusies heeft getrokken en vanuit een tunnelvisie heeft geredeneerd naar het oordeel dat er sprake is geweest van zelfdoding. Haar kanttekeningen betreffen vooral dingen die staan vermeld in het onder 2.3. genoemde stuk bij
“Korte schets omstandigheden van overlijden”(hierna: de Korte Schets).[eiseres] ontkent echter niet tegenover de politie op 3 november 2011 te hebben verklaard wat daarover is weergegeven in de processen-verbaal. De rechtbank zal daarom van de juistheid daarvan uitgaan.
2.10.
Volgens[eiseres] staat niet vast wat de oorzaak van het overlijden van[D] is geweest en is zelfdoding niet de meest waarschijnlijk oorzaak. Volgens haar zijn een ongeval of een lichamelijk onwel worden ook goed mogelijk. Bij een lichamelijk onwel worden zou dan gedacht moeten worden aan de situatie dat [D] gewoon een wandeling maakte, in de buurt van het spoor liep, lichamelijk onwel werd waardoor hij is gevallen of anderszins in aanraking is gekomen met een trein, met de dood als gevolg. Nu er geen sectie is verricht op het lichaam van [D] is een lichamelijk onwel worden niet uit te sluiten. Er is echter geen enkele aanwijzing daarvoor gebleken,[eiseres] heeft die ook niet aangevoerd. Nog los van de omstandigheid dat in deze variant [D] binnen de hekken van het spoorterrein moet zijn gaan wandelen – waarover later meer – acht de rechtbank het bij gebrek aan enige aanwijzing voor een lichamelijk onwel worden en de leeftijd van [D] ten tijde van zijn overlijden, hij was toen 32 jaar oud, onaannemelijk dat een lichamelijk onwel worden heeft geleid tot de dood van [D]. Naar het oordeel van de rechtbank is dit de minst aannemelijke doodsoorzaak.
2.11.
Dan blijven er twee door partijen aangevoerde mogelijkheden over. Een ongeluk, bijvoorbeeld dat [D] bij een wandeling langs het spoor is gestruikeld of onbedoeld door de aanzuigende werking van een trein is gegrepen, of zelfdoding. Voor de vraag of zelfdoding overtuigend als meest waarschijnlijk doodsoorzaak kan worden beschouwd op grond waarvan ASR een beroep op de Uitsluitingsbepaling zou toekomen acht de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden van belang.
2.12.
Vaststaat dat [D] zich binnen de hekken van het spoorterrein heeft begeven.[eiseres] heeft aangevoerd dat hij graag naar de Demkaspoorbrug ging omdat hij hield van het geweld van de treinen en genoot van de wind, maar haar was niet bekend of hij dan ook binnen de hekken van het spoorterrein wandelde. ASR stelt dat ervan uitgegaan moet worden dat de deur in de hekken normaliter op slot is, omdat deze alleen bedoeld is om spoorwegpersoneel toegang tot het spoorterrein te verschaffen. Zij stelt dat uit het proces-verbaal van politie blijkt dat de deur in de nacht van 2/3 november 2011 op slot was omdat daarin staat geschreven:
“Het hek stond open. Dit hek is geopend door medewerkers van de Prorail, die reeds ter plaatse waren.”. Volgens ASR moet [D] dus over de hekken zijn geklommen.[eiseres] betwist dat. Zij wijst erop dat haar advocaat in het kader van deze procedure, en later ook de schouwarts, bij de toegangsdeur in de hekken is gaan kijken en dat deze niet op slot zat. Zodoende was het mogelijk de deur te openen met de klink aan de binnenkant door over de deur te reiken.
2.13.
De rechtbank is van oordeel dat uit het proces-verbaal van politie niet als vaststaand afgeleid kan worden dat de deur in de hekken in de nacht van 2/3 november 2011 op slot zat. De zinsnede over het geopende hek lijkt alleen aan te geven dat het open was gezet, maar zegt niet of het daarvoor eerst van het slot was gehaald door de medewerkers van Prorail. Maar het tegendeel staat ook niet vast. Het mag zo zijn dat in het kader van deze procedure in ieder geval op twee momenten is geconstateerd dat de deur niet op slot zat, maar daarmee staat nog niet vast dat de deur op 2/3 november 2011 ook niet op slot zat.
Maar wat daarvan ook zij, het spoorterrein is afgezet met hoge hekken en de toegangsdeur heeft geen klink aan de buitenkant. Daarmee moet het voor een ieder duidelijk zijn dat het niet de bedoeling is dat andere mensen dan spoorwegpersoneel op dat terrein komen. Ook als de toegangsdeur niet op slot zat heeft [D] alleen op het terrein kunnen komen door ofwel over de hoge hekken te klimmen ofwel over de toegangsdeur te reiken en met de klink aan de binnenkant de deur te openen. Zodoende heeft hij moeten weten dat dit niet de bedoeling was. De meeste mensen die een gewone wandeling maken, zullen zoiets niet doen, vooral ook omdat het duidelijk is dat het gevaarlijk kan zijn. En juist als [D] vaker bij de Demkaspoorbrug ging wandelen omdat hij hield van het geweld van de treinen, moet hij zich extra bewust zijn geweest van het gevaar dat gepaard gaat met dat geweld. Door binnen de hekken van het spoorterrein te gaan, heeft hij zich op gevaarlijk terrein begeven.
2.14.
[eiseres] betwist dat [D] die nacht in depressieve toestand van huis is vertrokken, zoals in de Korte Schets staat. Zij voert aan dat het feit dat iemand zich aanmeldt voor psychotherapie niet wil zeggen dat hij depressief is.[eiseres] heeft een brief van W.J. Roos, klinisch psycholoog/psychotherapeut d.d. 7 mei 2013 gericht aan de vader van[eiseres] overgelegd. In deze brief schrijft Roos onder meer:
“(…) [D] heeft zich in oktober 2011 bij mij aangemeld voor psychotherapie en wij hebben drie intakegesprekken gehad. (…) Daarbij kwam zijn stemming aan de orde, maar hebben we het niet over suïcide gehad. Het is ook niet bij me opgekomen om dat aan de orde te stellen; er was niets in wat hij vertelde wat in die richting wees of mij op dat idee bracht. Toen zijn broer belde om mij te vertellen dat [D] overleden was, was mijn eerste gedachte: hoe kan dat? Toen ik hem de laatste keer zag was hij nog zo gezond. De gedachte aan suïcide kwam niet bij mij op. (…)”.
Verder betwist[eiseres] dat er op de linkerarm van [D] automutilatielittekens zaten. Volgens de moeder van [D] had hij daar als kind een wond gehad waar hij veel aan krabde waardoor de littekens zijn ontstaan.
2.15.
De rechtbank overweegt dat uit de processen-verbaal van de politie blijkt dat[eiseres] op 3 november 2011 naar de Demkaspoorbrug is gefietst op zoek naar [D] en daar met de politie heeft gesproken. Volgens de processen-verbaal heeft[eiseres] toen het volgende gezegd (en de rechtbank gaat van de juistheid daarvan uit, zie 2.9.):
– dat [D] al 9 jaar depressieve klachten had en onder behandeling was bij een psycholoog of psychiater (in het proces-verbaal van Ufkes) c.q. al 10 jaar psychische problemen had en daar medicijnen voor slikte (in het proces-verbaal van Luijendijk);
– dat [D] op zijn borst littekens van uitgedrukte sigaretten had;
– dat [D] op 2 november 2011 nog bij zijn therapeut was geweest en dat zij zelf die dag een gesprek met hem gehad over een aantal vrienden van [D] die nog niet zo lang geleden waren overleden.
Op grond van deze verklaring van[eiseres] en de brief van Roos kan er in ieder geval van worden uitgegaan dat [D] psychische problemen had, die toch wel van enige ernst zullen zijn geweest nu hij daarvoor medicijnen slikte en zich recent had aangemeld voor psychotherapie. In de drie gesprekken die hij had gehad met de therapeut heeft deze geen aanwijzingen voor een mogelijke suïcide gezien. Hoe het zit met de littekens op de linkerarm van[eiseres] laat de rechtbank verder buiten beschouwing, maar nu[eiseres] zelf heeft gezegd dat [D] op zijn borst littekens had van uitgedrukte sigaretten is het niet vreemd dat dit is geduid als automutilatie.[eiseres] heeft ook geen andere verklaring gegeven voor deze littekens. Verder heeft [D] dus op de dag voor zijn overlijden gesproken met zijn therapeut en met[eiseres], waarbij in ieder geval in het laatste gesprek een zeer verdrietig onderwerp aan de orde was.
2.16.
In het proces-verbaal van Ufkes staat bij het onderwerp
“Lijkschouwing”dat het zeer onwaarschijnlijk leek dat [D] frontaal geraakt was en dat het gezien de grote verwondingen aan het hoofd aannemelijker leek dat hij met zijn hoofd op de rails had gelegen. In het proces-verbaal van Luijendijk staat dat de bevindingen betreffende de aangetroffen sporen van bloed en weefsel op de trein passen bij de uit het onderzoek gebleken positie van het lichaam van [D] ten tijde van de aanrijding.[eiseres] betwist dat het aannemelijk is dat [D] met zijn hoofd op de rails heeft gelegen. Zij stelt dat dit niet afgeleid kan worden uit het feit dat de bloedsporen laag op de trein, onder de ramen zaten. Zij voert hierbij aan dat als iemand naast een trein staat op het spoorterrein het hoofd van deze persoon zich veel lager ten opzichte van deze trein bevindt dan wanneer iemand op een perron naast een trein staat.
2.17.
De rechtbank overweegt dat het wel duidelijk lijkt, en dat is tussen partijen ook niet in geschil, dat [D] niet voor de trein is gesprongen of gaan staan, omdat bij een dergelijke frontale botsing zijn lichaam veel ernstiger beschadigd zou zijn geraakt. De politie heeft het kennelijk op grond van enerzijds het letsel van [D] en anderzijds de bloed- en weefselsporen op te trein aannemelijk geacht dat hij met zijn hoofd op de rails heeft gelegen. De rechtbank acht deze conclusie niet onbegrijpelijk, nu juist ook weefsel op het onderstel van de trein is aangetroffen. De betwisting van deze conclusie door[eiseres] acht de rechtbank onvoldoende overtuigend. Maar vast staat het niet, dat [D] met zijn hoofd op de rails is gaan liggen. Hoe de aanrijding precies heeft plaatsgevonden is onbekend, nu er geen getuigen naar voren zijn gekomen en de machinist van de betreffende trein alleen een kleine tik had gehoord. Er is door de politie ook geen uitgebreid onderzoek verricht naar de wijze waarop de aanrijding kan hebben plaatsgevonden.[eiseres]
2.18.
[eiseres] betwist tot slot de conclusie van de schouwarts over de doodsoorzaak als weergegeven in zijn verslag als vermeld onder 2.5.,
“(waarschijnlijk) zelfdoding op spoor”. De vader van[eiseres] heeft na het vrijgeven van de stukken door de HOvJ een gesprek gehad met schouwarts Verweij en van dit gesprek een verslag gemaakt dat als productie in het geding is gebracht. Volgens[eiseres] heeft Verweij in dit gesprek aangegeven dat hij niet weet hoe de aanrijding heeft kunnen plaatsvinden en dat het dus niet vaststaat dat er sprake is geweest van zelfdoding.
2.19.
De rechtbank overweegt het volgende. Mogelijk heeft de schouwarts in gesprek met de vader van[eiseres] nuances aangebracht bij zijn conclusie over de doodsoorzaak. Daarbij zou een rol kunnen hebben gespeeld, zoals ASR aanvoert, dat uit het verslag duidelijk naar voren komt dat de schouwarts ontstemd was over het feit dat het OM zijn verslag had verstrekt in het kader van de onderhavige procedure tegen een verzekeraar. Maar wat daar verder ook van zij, er is geen schriftelijke verklaring van Verweij in het geding gebracht waarin hij terugkomt op zijn conclusie. Opgemerkt moet worden dat Verweij destijds niet heeft geconcludeerd dat zelfdoding als doodsoorzaak vastgesteld kon worden, maar dat hij deze doodsoorzaak waarschijnlijk vond. Overigens is in de
“Verslaglegging schouw door schouwarts”(zie 2.6.) bij
“doodsoorzaak”gekozen voor
“Bekend”en niet voor
“Waarschijnlijk”wat erop duidt dat zelfdoding als doodsoorzaak door hem niet erg werd betwijfeld. Verweij heeft beide stukken ondertekend en de rechtbank mag er toch vanuit gaan dat hij achter de inhoud van deze stukken stond en zijn conclusie heeft getrokken op basis van zijn kennis en ervaring. Daarom ziet de rechtbank geen reden te twijfelen aan zijn conclusie dat zelfdoding waarschijnlijk de doodsoorzaak is geweest.
2.20.
Al voorgaande omstandigheden overwegend is de rechtbank van oordeel dat zelfdoding voldoende overtuigend als meest waarschijnlijke oorzaak van het overlijden van [D] kan worden beschouwd. Dat er geen suïcidale gedachten bij [D] zijn opgemerkt wil niet zeggen dat hij die niet had en deze kunnen ook die dag/nacht zijn opgekomen. De conclusie is dan ook, dat ASR een beroep op de Uitsluitingsbepaling toekomt en dat de vordering van[eiseres] moet worden afgewezen.[eiseres]
2.21.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ASR worden begroot op:
- griffierecht 1.789,00
- salaris advocaat
2.682,00(3,0 punten × tarief € 894,00)
Totaal €  4.471,00

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt[eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van ASR tot op heden begroot op € 4.471,00,
3.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Eelkema en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2014. [1]

Voetnoten

1.type: EJ(M 4212