ECLI:NL:RBMNE:2014:1038

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 maart 2014
Publicatiedatum
18 maart 2014
Zaaknummer
C-16-345058 - HA ZA 13-405
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van wettelijke en contractuele klachtplicht in een overeenkomst van opdracht met betrekking tot financiële administratie

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland werd behandeld, ging het om een geschil tussen Bluefield Partners B.V. en FFC Franchise B.V. over een overeenkomst van opdracht met betrekking tot financiële administratie. Bluefield, als opdrachtnemer, had werkzaamheden verricht voor FFC, de opdrachtgever. FFC had echter een aantal facturen van Bluefield niet voldaan, wat leidde tot een vordering van Bluefield tot betaling van € 26.069,13, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. FFC voerde verweer en vorderde in reconventie de ontbinding van de overeenkomst en schadevergoeding.

De rechtbank oordeelde dat FFC niet tijdig had geprotesteerd tegen de vermeende tekortkomingen van Bluefield, waardoor haar recht op schadevergoeding was vervallen. Bovendien werd vastgesteld dat Bluefield zich kon beroepen op een exoneratiebeding in de overeenkomst, waardoor haar aansprakelijkheid was beperkt. De rechtbank concludeerde dat FFC niet had aangetoond dat Bluefield tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Daarom werd de vordering van Bluefield in conventie toegewezen, en de vorderingen van FFC in reconventie werden afgewezen. FFC werd veroordeeld in de proceskosten van Bluefield.

Het vonnis benadrukt het belang van tijdige klachtplicht en de gevolgen van een exoneratiebeding in contractuele relaties. De rechtbank wees de vorderingen van FFC af en bevestigde de verplichtingen van FFC om de openstaande bedragen aan Bluefield te voldoen, inclusief de wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/345058 / HA ZA 13-405
Vonnis van 12 maart 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BLUEFIELD PARTNERS B.V.,
gevestigd te Houten en kantoorhoudende te Utrecht,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat: mr. J.J. Braat te Leiden,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FFC FRANCHISE B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Zeist,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. H.W. Kompagne te Nieuwegein.
Partijen zullen hierna Bluefield en FFC genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 31 juli 2013;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • de akte wijziging eis in reconventie van FFC van 12 november 2013;
  • de akte bezwaar, verzoek nadere akte of conclusie en wijziging voorwaardelijke eisvermeerdering van Bluefield;
  • het proces-verbaal van comparitie van 12 november 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bluefield is een onderneming die zich bezighoudt met het ondersteunen van de financiële administratie van bedrijven. In dat kader kan zij de gehele financiële administratie uit handen nemen, door haar geduid als outsourcing, of medewerkers ondersteunende werkzaamheden laten verrichten binnen de onderneming van de klant.
2.2.
FFC houdt zich blijkens een uittreksel uit het handelsregister bezig met het begeleiden en adviseren van horecaondernemingen, onder meer met centrale inkoop van artikelen, advisering op economisch, fiscaal en automatiseringsgebied en door middel van het oprichten, directievoeren, deelnemen in en samenwerken met andere vennootschappen.
2.3.
In 2008 heeft FFC aan Bluefield opdracht gegeven om werkzaamheden te verrichten ten behoeve van de financiële administratie van FFC.
2.4.
Partijen hebben in juni 2012 schriftelijk een overeenkomst van opdracht gesloten, waarbij FFC opdrachtgever en Bluefield opdrachtnemer is. De inhoud van deze overeenkomst luidt – voor zover relevant – als volgt:
“(…)
Klachten en aansprakelijkheid
20. Behoudens opzet of bewuste roekeloosheid van de leidinggevenden van Bluefield is Bluefield niet aansprakelijk voor schade voortvloeiende uit of verband houdend met deze overeenkomst. In alle gevallen is de aansprakelijkheid van Bluefield beperkt tot directe schade (indirecte schade, zoals gederfde winst en schade van derden is uitgesloten) en tot maximaal tweemaal het honorarium dat aan Opdrachtgever in de drie maanden voorafgaand aan het schadebrengende feit is gedeclareerd.
21. Onverminderd het bepaalde in artikel 6:89 BW vervalt een aanspraak tot schadevergoeding in elk geval als Bluefield daarvan niet schriftelijk in kennis is gesteld binnen drie maanden nadat Opdrachtgever bekend raakte of redelijkerwijze bekend kon zijn met de gebeurtenis of het nalaten waaruit de schade voortvloeit. Aanspraken verjaren binnen een jaar nadat Bluefield in kennis is gesteld van de aanspraak.
(…)
Deel B Omschrijving van de werkzaamheden
1.
De medewerkers van Bluefield Partners zal de functie vervullen van administrateur danwel controller. Alle activiteiten die nodig zijn om de functie naar behoren uit te voeren behoren tot de werkzaamheden van de medewerkers.
2.
Prioriteiten en werkzaamheden zullen worden vastgesteld in overleg met[A] namens de opdrachtgever.
3.
Een van de medewerkers zal op maandag, woensdag en vrijdag aanwezig zijn op de locatie van de opdrachtgever. De inzet is op basis van flexibiliteit en noodzakelijkheid, afhankelijk van de gevraagde inzet.
(…)”
2.5.
Bij facturen van 3 december 2012, 17 december 2012, 15 januari 2013 en 17 januari 2013 heeft Bluefield bij FFC loon en kilometervergoedingen in rekening gebracht voor respectievelijk bedragen van € 5.124,57, € 2.953,71, € 4.737,25, € 3.003,46, € 2.792,20, € 1.452,00 en € 2.005,94, in totaal € 22.069,13. Deze facturen zijn niet door FFC voldaan.
2.6.
Eind 2012 heeft Bluefield coulancehalve het aanbod aan FFC gedaan om tachtig uren kosteloos aan FFC ter beschikking te stellen om te helpen bij het afronden van het boekjaar. Daarbij ging zij uit van de veronderstelling dat FFC de facturen voor de betaalde werkzaamheden zou voldoen.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
Bluefield vordert na (voorwaardelijke) wijziging van eis bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van FFC om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis aan Bluefield te betalen een bedrag van € 26.069,13, te vermeerderen met wettelijke rente tot aan de dag van algehele voldoening. Verder vordert zij veroordeling van FFC tot betaling van € 995,69 aan buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten.
3.2.
Naast het voorgaande vordert Bluefield, voorwaardelijk, indien de vordering in reconventie wordt toegewezen, FFC te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 193.064,43, zijnde de waarde van de door Bluefield uitgevoerde werkzaamheden. In dat geval vordert Bluefield ook dat FFC voldoende zekerheid stelt in het geval Bluefield wordt veroordeeld tot betaling van enig bedrag aan FFC.
3.3.
FFC voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Bluefield.
3.4.
Op de stellingen van partijen in conventie wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
Na wijziging van eis vordert FFC vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de ontbinding uit te spreken van de overeenkomsten van opdracht van begin 2012 en juni 2012 en voorts veroordeling van Bluefield tot betaling van € 193.064,43, te vermeerderen met btw, verder te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening. Voorts vordert zij Bluefield te veroordelen tot betaling van de door FFC geleden en nog te lijden schade, een en ander op te maken bij staat. Dit alles met veroordeling van Bluefield in de proceskosten.
3.6.
Bluefield voert verweer en concludeert tot afwijzing van de reconventionele vorderingen.
3.7.
Op de stellingen van partijen in reconventie wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen beide geschillen gezamenlijk worden behandeld.
4.2.
Partijen twisten onder meer over het antwoord op de vraag of FFC gehouden is tot betaling voor de door Bluefield ten behoeve van FFC verrichte werkzaamheden. Verder is in geschil of Bluefield tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en zo ja, of FFC gerechtigd is de overeenkomst gerechtelijk te laten ontbinden, met veroordeling van Bluefield tot betaling van door FFC geleden en nog te lijden schade.
4.3.
Omdat een succesvol beroep van FFC op ontbinding van de overeenkomst in reconventie gevolgen heeft voor de beoordeling van de vorderingen in conventie, zullen eerst de gestelde tekortkomingen en de gevorderde ontbinding worden behandeld.
4.4.
Als meest verstrekkend verweer tegen de door FFC gestelde tekortkomingen, die FFC in conventie aanvoert als verweer tegen de gevorderde betaling en in reconventie aan haar vorderingen tot ontbinding en schadevergoeding ten grondslag legt, beroept Bluefield zich op artikel 6:89 BW en op artikel 21 van de overeenkomst tussen partijen van juni 2012. Volgens Bluefield is niet de bekwame spoed betracht zoals dit artikel vereist, hetgeen FFC weerspreekt door te stellen dat dit wel het geval is. De fouten zijn volgens haar pas later gebleken en zijn toen gemeld.
4.5.
De rechtbank overweegt het volgende. FFC heeft in deze procedure niet met feiten en omstandigheden onderbouwd gesteld dat en op welk moment zij Bluefield in kennis heeft gesteld van de vermeende gebeurtenis of het nalaten waaruit volgens haar schade voortvloeit. Derhalve kan niet worden vastgesteld of zij tijdig heeft geprotesteerd bij Bluefield. Evenmin heeft FFC gesteld dat zij, zo zij al zou hebben geprotesteerd hetgeen Bluefield betwist, dit schriftelijk heeft gedaan zoals genoemd artikel 21 voorschrijft. De enkele stelling dat het artikel in acht is genomen, de fouten pas later zijn ontdekt en toen zijn gemeld, vormt onvoldoende onderbouwing op dit punt. Dit brengt mee dat het recht van FFC op schadevergoeding hierom is komen te vervallen. De gevorderde veroordeling van Bluefield tot betaling van een schadevergoeding, al dan niet bij staat op te maken, komt reeds hierom niet voor toewijzing in aanmerking.
4.6.
Ook indien geen sprake zou zijn van verval van recht, zou de vordering van FFC niet voor toewijzing in aanmerking komen. Bluefield beroept zich op artikel 20 van de overeenkomst waarin haar aansprakelijkheid is uitgesloten, althans is beperkt. FFC stelt weliswaar dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid is om een zo vergaande exoneratie op te nemen als in artikel 20 is gebeurd, maar stelt ter onderbouwing van dit kennelijke beroep op artikel 6:248 lid 2 BW niet dat deze exoneratie onaanvaardbaar is noch dat een beroep van Bluefield op artikel 20 van de overeenkomst van juni 2012 onaanvaardbaar is naar genoemde maatstaven. Dit brengt mee dat, waar Bluefield zich ter beperking van haar aansprakelijkheid beroept op artikel 20 van de overeenkomst, het op de weg van FFC lag om te stellen en te onderbouwen welke schade of deel daarvan, als directe schade valt aan te merken en daarmee niet onder de werking van het exoneratiebeding valt. Dit heeft zij niet gedaan, zodat het beroep van Bluefield op artikel 20 van de overeenkomst succesvol is. Ook hierom komen de door FFC gevorderde schadevergoeding en veroordeling van Bluefield tot betaling daarvan niet voor toewijzing in aanmerking.
4.7.
Ten aanzien van de door FFC gestelde tekortkomingen die door haar aan de gevorderde ontbinding en schadevergoeding ten grondslag worden gelegd, wordt het volgende overwogen.
4.8.
FFC stelt zich op het standpunt dat sprake is van een tekortkoming ten aanzien waarvan Bluefield in verzuim is geraakt doordat zij slechts personeel heeft gedetacheerd en daarmee geen uitvoering heeft gegeven aan de overeenkomst van opdracht. De overeenkomst van opdracht houdt volgens FFC in dat vrijwel de gehele financiële administratie van FFC werd uitgevoerd door Bluefield. Dat sprake is van detachering blijkt volgens FFC uit een e-mailbericht van [B] van Bluefield aan [C] van FFC. In dit bericht van 16 januari 2013 schrijft [B] – voor zover relevant – het volgende:
“(…) [A], medewerkster van FFC; rechtbank)
is binnen gekomen als Finance manager in Mei. Bluefield heeft daarmee de verantwoordelijkheid voor de Finance discipline van FFC aan haar overgedragen. [D]en [E](medewerkers van Bluefield; rechtbank)
zijn daarna op detacheringsbasis bij FFC gaan werken. Zij werkten in opdracht van [A] voor FFC. Bluefield doet behalve de detachering niets.
(…)”
4.9.
Vast staat dat partijen in juni 2012 schriftelijk een overeenkomst van opdracht hebben gesloten. Ook staat vast dat Bluefield op grond van deze overeenkomst werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van FFC. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt daarom niet in te zien hoe het feit dat [B] op 16 januari 2013 aan [C] heeft bericht dat sprake zou zijn van detachering, mee zou brengen dat Bluefield de overeenkomst van opdracht niet zou hebben uitgevoerd. Bovendien blijkt uit de overeenkomst tussen partijen dat, zoals Bluefield onweersproken heeft aangevoerd, detachering in dit geval inhoudt dat een bedrijf, in dit geval Bluefield, werknemers aan een derde partij zoals FFC “uitleent”. Dit is door Bluefield ook gedaan, zodat er op dit punt geen sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst tussen partijen. FFC heeft voor een andersluidend oordeel haar stellingen onvoldoende concreet nader onderbouwd met feiten en omstandigheden.
4.10.
Uit het door FFC aangehaalde e-mailbericht van 22 november 2012 van [B] aan [C] blijkt weliswaar dat een aantal zaken tussen wal en schip is geraakt, maar hieruit blijkt niet dat, zoals FFC stelt, Bluefield van begin af aan de overeenkomst van opdracht niet heeft uitgevoerd. FFC heeft op dit punt niet gesteld welke zaken tussen wal en schip zijn geraakt noch op welke wijze dit verzuim meebrengt zoals FFC stelt. Ook overigens is niet duidelijk wat FFC met dit verweer voor ogen heeft, zij geeft op dit punt geen duidelijkheid, zodat het wordt verworpen.
4.11.
Weliswaar blijkt uit het door FFC aangehaalde e-mailbericht van 14 januari 2013 dat enige vertraging in werkzaamheden is ontstaan door ziekte van een van de werknemers van Bluefield, hieruit volg echter niet dat Bluefield in verzuim is komen te verkeren. Gesteld noch gebleken is dat de werkzaamheden niet of niet geheel zijn uitgevoerd, partijen een (fatale) termijn voor het verrichten van bepaalde werkzaamheden zijn overeengekomen of dat FFC Bluefield in gebreke heeft gesteld. Evenmin heeft FFC gesteld dat sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst, zodat zonder de hier ontbrekende toelichting van FFC niet duidelijk is wat zij beoogt te stellen op dit punt. Ook dit verweer wordt verworpen.
4.12.
FFC heeft in reactie op het uitvoerige verweer van Bluefield bij conclusie van antwoord in reconventie ter comparitie geen nadere onderbouwing gegeven van de door haar gestelde tekortkomingen. Zoals Bluefield aanvoert, beperkt FFC zich tot gemeenplaatsen over de manier waarop Bluefield haar diensten zou hebben verleend. Het lag op de weg van FFC om per gestelde tekortkoming concreet te stellen welke opdracht door FFC is gegeven en wat partijen zijn overeengekomen, op welke wijze Bluefield uitvoering heeft gegeven aan de betreffende opdracht en dat en op welke wijze Bluefield tekort zou zijn geschoten in de nakoming van de overeenkomst in het algemeen of opdracht in het bijzonder. Dit heeft zij niet gedaan. In haar concrete verweer tegen de gestelde tekortkomingen heeft Bluefield uitgebreid uit de doeken gedaan welke opdrachten aan haar zijn verleend, op welke wijze zij deze heeft uitgevoerd en op welke wijze onduidelijkheden over de verdeling van verantwoordelijkheden heeft bijgedragen aan het ontstaan van problemen omtrent, onder meer, de overdracht van de financiële administratie aan FFC. In reactie hierop volstaat FFC met herhaling van haar stelling dat Bluefield (in het proces-verbaal van de comparitie staat per abuis FFC vermeld onder nummer 11 bij de verklaring van FFC) vanaf het begin niet heeft voldaan aan haar verplichtingen uit de overeenkomst omdat zij haar taken niet of niet goed heeft uitgevoerd. Ook stelt zij in algemene bewoordingen dat boekingen hebben ontbroken en dat verliezen van voorgaande jaren in 2012 terecht zijn gekomen. Dit vormt een onvoldoende inhoudelijk en concrete nadere onderbouwing bezien in het licht van het verweer van Bluefield. De reconventionele vordering zal daarom geheel worden afgewezen.
4.13.
Dat het aantal in rekening gebrachte uren wordt betwist omdat urenbriefjes ontbreken en het aantal kilometers onjuist is omdat niet meer dagelijks werd gewerkt, vormt onvoldoende weerspreking van de stellingen van Bluefield op dit punt. Gesteld noch gebleken is dat partijen zijn overeengekomen dat Bluefield uren- en kilometerspecificaties over diende te leggen aan FFC. Bluefield heeft het aantal uren dat zij stelt te hebben gewerkt en het aantal kilometers dat is gereden, onderbouwd door de facturen die op deze uren en kilometers betrekking hebben over te leggen. Daarom kan FFC niet volstaan met de blote stelling dat zij het aantal uren dat Bluefield stelt te hebben gewerkt en het aantal kilometers dat is gereden, betwist.
4.14.
Uit de verklaring van FFC ter comparitie dat er niet meer dagelijks werd gewerkt, volgt dat Bluefield werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van FFC en dat haar medewerkers kilometers hebben verreden die Bluefield – zoals overeengekomen – in rekening mocht brengen. Ten aanzien van de in rekening gebrachte kilometers volstaat FFC met de stelling dat het aantal kilometers niet klopt, zonder dit verweer van een onderbouwing te voorzien. Het lag op haar weg om de met facturen onderbouwde stellingen van Bluefield op dit punt gemotiveerd te weerspreken, hetgeen zij heeft nagelaten. Dit leidt ertoe dat dit verweer, als onvoldoende onderbouwd, worden verworpen.
4.15.
Ook het verweer dat urenbriefjes bij de facturen ontbreken wordt verworpen. FFC heeft ter comparitie verklaard dat haar medewerker Straus traag was met de afhandeling van urenbriefjes. Bluefield heeft onweersproken aangevoerd dat zij, omdat Straus traag was, op enig moment is overgegaan tot het bij de facturen voegen van de urenbriefjes. Dit mede omdat de noodzaak van de urenbriefjes ontbrak vanwege het feit dat iedereen kon zien wanneer de medewerkers van Bluefield aanwezig waren bij FFC en werkzaamheden voor deze laatste werden verricht. Dat haar medewerker [C] vanaf oktober, naar de rechtbank aanneemt in 2012, werkzaam was bij FFC en hij nooit urenbriefjes heeft gezien vormt onvoldoende weerspreking van het feit dat Bluefield urenbriefjes bij haar facturen voegde en FFC derhalve van de gewerkte uren op de hoogte was. Dit leidt ertoe dat ook dit verweer, als onvoldoende onderbouwd, wordt verworpen.
4.16.
De stelling van FFC dat voor de facturen voor de periode na 31 december 2012 een rechtsgrond ontbreekt houdt geen stand. Ter comparitie heeft zij verklaard dat zij een planning heeft gemaakt voor de periode na december 2012, waarbij de werkzaamheden die verricht zouden worden, volgens FFC vielen onder de regeling over de tachtig uren die Bluefield coulancehalve kosteloos ter beschikking zou stellen. Omdat deze standpunten tegenstrijdig zijn en FFC voor het overige geen feiten of omstandigheden heeft gesteld die haar verweer schragen, wordt het verworpen.
4.17.
Voorgaande brengt mee dat niet is komen vast te staan dat Bluefield tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst tussen partijen. Derhalve ontbreekt grond om de overeenkomsten tussen partijen te ontbinden. Omdat de overeenkomst van juni 2012, waaruit de vorderingen van Bluefield voortvloeien, daarmee nog immer gelding heeft tussen partijen, FFC het overeengekomen loon verschuldigd is en er geen ander beletsel aanwezig is, zal de vordering van Bluefield in conventie worden toegewezen ten aanzien van de gevorderde hoofdsom van € 22.069,13.
4.18.
Ten aanzien van de door Bluefield gevorderde vergoeding van € 4.000,00 ter zake van tachtig (aanvankelijk) coulancehalve kosteloos aangeboden uren, slaagt het verweer van FFC dat dit deel van de vordering niet voor toewijzing in aanmerking komt omdat partijen niet zijn overeengekomen dat Bluefield de kosten hiervoor alsnog in rekening zou kunnen brengen in het geval FFC de door Bluefield gezonden facturen niet zou betalen. Bluefield stelt weliswaar dat zij hiervan uitging, maar hieruit blijkt geen overeenstemming tussen partijen op dit vlak. Dit deel van de vordering zal daarom worden afgewezen.
4.19.
Bluefield maakt aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 995,69. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. De rechtbank stelt vast dat Bluefield voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
4.20.
De door Bluefield gevorderde wettelijke rente zal, als niet weersproken worden toegewezen op grond van artikel 6:119a BW omdat de overeenkomst tussen partijen een handelsovereenkomst betreft als bedoeld in genoemd artikel. Omdat Bluefield geen ingangsdatum heeft gesteld voor deze rente en FFC in ieder geval vanaf de datum van het uitbrengen van de dagvaarding in verzuim verkeert, zal de wettelijke handelsrente vanaf die datum, 15 mei 2013, worden toegewezen.
4.21.
Omdat de vorderingen van FFC in reconventie zullen worden afgewezen, is niet voldaan aan de voorwaarde waaronder Bluefield een deel van haar vorderingen heeft ingesteld. Dit deel behoeft daarom geen beoordeling en beslissing.
4.22.
FFC zal als de in conventie grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van Bluefield op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding € 76,71
- griffierecht 1.836,00
- salaris advocaat
1.158,00(2,0 punten × tarief € 579,00)
Totaal € 3.070,71
4.23.
FFC zal als de in reconventie eveneens in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Bluefield worden begroot op € 2.000,00 (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 2.000,00) aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt FFC om aan Bluefield te betalen een bedrag van € 23.064,82 (drieëntwintig duizendvierenzestig euro en tweeëntachtig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het bedrag van € 22.069,13 over het toegewezen bedrag vanaf 15 mei 2013 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt FFC in de proceskosten, aan de zijde van Bluefield tot op heden begroot op € 3.070,71,
5.3.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.5.
wijst de vorderingen af,
5.6.
veroordeelt FFC in de proceskosten, aan de zijde van Bluefield tot op heden begroot op € 2.000,00,
5.7.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.K. Korteweg en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2014. [1]

Voetnoten

1.type: CTH/4065