Op 20 maart 2014 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van betrokkenheid bij een straatroof op 25 augustus 2013 in Abcoude. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet aanwezig was tijdens de zitting, maar dat zijn raadsman, mr. W.J. Morra, wel aanwezig was en de verdediging voerde. De officier van justitie vorderde een bewezenverklaring van de tenlastelegging, die inhield dat de verdachte samen met anderen de benadeelde, [slachtoffer], had beroofd van zijn portemonnee, telefoon en een geldbedrag van 4200 euro, met gebruik van geweld.
De rechtbank heeft de bewijsvoering van de officier van justitie kritisch beoordeeld. De officier baseerde zijn vordering op verschillende bewijsmiddelen, waaronder tapgesprekken, camerabeelden en verklaringen van getuigen. De verdediging daarentegen betwistte de betrokkenheid van de verdachte en stelde dat de tapgesprekken niet bewijsbaar waren voor zijn aanwezigheid bij het delict. De verdediging wees op alternatieve verklaringen en het ontbreken van direct bewijs dat de verdachte bij de straatroof betrokken was.
Na zorgvuldige overweging kwam de rechtbank tot de conclusie dat er onvoldoende wettig bewijs was om de verdachte te veroordelen. De tapgesprekken en andere bewijsmiddelen konden niet overtuigend aantonen dat de verdachte betrokken was bij de straatroof. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van het tenlastegelegde feit. Tevens werd de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, aangezien er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd.