ECLI:NL:RBMNE:2014:1154

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 maart 2014
Publicatiedatum
24 maart 2014
Zaaknummer
UTR 13-2104
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Pavićević
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdige indiening van subsidieaanvraag en rechtsgevolgen van termijnoverschrijding

In deze zaak gaat het om de aanvraag van Muziekvereniging Crescendo voor een subsidie voor het jaar 2013, die te laat is ingediend. De rechtbank Midden-Nederland heeft vastgesteld dat de aanvraag op 6 juni 2012 is ingediend, terwijl de uiterste indieningsdatum 1 juni 2012 was. De rechtbank oordeelt dat de Subsidieverordening van de gemeente Rhenen geen specifieke regels bevat over het te laat indienen van aanvragen. De rechtbank verwijst naar artikel 4:60 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat stelt dat aanvragen uiterlijk dertien weken voor de aanvang van het boekjaar moeten worden ingediend. De rechtbank concludeert dat, hoewel de aanvraag te laat is ingediend, verweerder de aanvraag niet buiten behandeling had mogen laten, omdat de termijn van vier weken voor het bekendmaken van de beslissing om de aanvraag niet in behandeling te nemen, was verstreken. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van 27 februari 2013 en herroept het primaire besluit van 4 oktober 2012, waarbij de aanvraag niet in behandeling werd genomen. De rechtbank voorziet zelf in de zaak door het bezwaar van eiseres gegrond te verklaren en het primaire besluit te herroepen. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.169,01, en moet het griffierecht van € 318,- aan eiseres worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 13/2104

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 maart 2014 in de zaak tussen

Muziekvereniging Crescendo, te Elst, eiseres
(gemachtigde: mr. S. Haak),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rhenen, verweerder
(gemachtigde: B.M. Brandenbrug-Stroo).

Procesverloop

Bij besluit van 4 oktober 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag om een subsidie voor het jaar 2013 niet in behandeling genomen, omdat de aanvraag te laat is ingediend.
Bij besluit van 27 februari 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2013. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] en [B], bijgestaan door haar gemachtigde mr. S. Haak. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en M. Zeeman-Breuer.

Overwegingen

1.
Op 6 juni 2012 heeft de heer [B] telefonisch contact opgenomen met mevrouw Zeeman (Zeeman) in verband met een subsidieaanvraag voor het jaar 2013 ten behoeve van eiseres en het in verband daarmee niet hebben ontvangen van een aanvraagformulier. Zeeman wees [B] er toen op dat eiseres in 2011 een brief zou moeten hebben ontvangen omtrent de wijziging van de procedure van subsidieaanvragen en dat het aanvraagformulier hiervoor niet meer automatisch werd toegezonden. Dit is binnen de muziekvereniging ten gevolge van een bestuurswisseling fout gegaan, aldus [B]. [B] heeft diezelfde avond het aanvraagformulier alsnog per mail, inclusief de benodigde stukken, aan verweerder toegezonden.
2.
Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 4 oktober 2012 de aanvraag niet in behandeling genomen onder verwijzing naar artikel 6 van de Algemene subsidieverordening Rhenen 2011 (de Subsidieverordening), omdat de aanvraag te laat is ingediend, namelijk na 1 juni 2012. In het bestreden besluit heeft verweerder dit standpunt gehandhaafd onder aanvulling van de rechtsgrond. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de termijn van 1 juni 2012, zoals neergelegd in artikel 6 van de Subsidieverordening, een door artikel 4:60 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegestane afwijkende bepaling van de indieningstermijn is. Uit de Memorie van Toelichting (MvT) op artikel 4:60 van de Awb (MvT, kamerstukken II 23 700, nr. 3, p. 90) leidt verweerder af dat de wetgever het mogelijk acht om, ook wanneer dat niet uitdrukkelijk is geregeld, een te late aanvraag op grond van het bepaalde in artikel 4:5, buiten behandeling te laten. Nu vaststaat dat de aanvraag te laat is ingediend en er geen sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 21 van de Subsidieverordening, wordt de aanvraag om subsidie buiten behandeling gelaten.
3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de aanvraag om subsidie voor het jaar 2013 te laat is ingediend, namelijk ná 1 juni 2012. Eiseres heeft zich echter op het standpunt gesteld dat verweerder de aanvraag niet meer met toepassing van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling kan laten, gelet op het bepaalde in artikel 4:5, vierde lid van de Awb. Verweerder had derhalve de aanvraag in behandeling moeten nemen.
4.
Op grond van artikel 4:5, vierde lid, van de Awb, wordt een besluit om de aanvraag niet te behandelen aan de aanvrager bekend gemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
5.
Op grond van artikel 4:60 van de Awb wordt de aanvraag van de subsidie, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, uiterlijk dertien weken voor de aanvang van het boekjaar ingediend.
6.
In de MvT bij artikel 4:60 van de Awb is opgenomen dat indien de aanvraag later wordt ingediend, het bestuursorgaan in beginsel om die reden kan besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen. Hierbij wordt verwezen naar artikel 4:5 van de Awb.
7.
De rechtbank stelt vast dat in de Subsidieverordening niets is geregeld over het te laat indienen van een aanvraag om subsidie. Uit de MvT bij artikel 4:60 van de Awb leidt de rechtbank af dat de wetgever artikel 4:5 van de Awb van overeenkomstige toepassing heeft verklaard indien een aanvraag om subsidie te laat is ingediend. Gelet op het bepaalde in artikel 4:5, vierde lid, van de Awb, was het voor verweerder niet langer mogelijk om de door eiseres ingediende aanvraag om subsidie niet in behandeling te nemen. Hierbij overweegt de rechtbank dat vaststaat dat de aanvraag is ingediend op 6 juni 2012 en bij besluit van 4 oktober 2012 aan eiseres is bekendgemaakt dat de aanvraag niet in behandeling wordt genomen. De termijn van vier weken waarbinnen de aanvraag niet in behandeling kon worden genomen is ruimschoots verstreken. Verweerder had derhalve de aanvraag in behandeling moeten nemen. Het beroep is derhalve gegrond wegens strijdigheid met een wettelijke bepaling. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
8.
De rechtbank zal vervolgens bezien of zij met het oog op finale geschilbeslechting met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak kan voorzien.
9.
Vaststaat dat de subsidieaanvraag is ingediend op 6 juni 2012 en dus te laat. Gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat tussen partijen niet in geschil is dat tijdens het telefoongesprek op 6 juni 2012 tussen Zeeman en [B] geen inhoudelijke toezegging is gedaan over toekenning van de subsidie.
10.
De rechtbank is van oordeel, gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, dat uit de mededeling van Zeeman tijdens het telefoongesprek op 6 juni 2012 met [B] dat de aanvraag in behandeling zou worden genomen, niet kan worden afgeleid dat de termijnoverschrijding niet zou worden tegengeworpen. Indien de aanvraag in behandeling zou zijn genomen dient vervolgens de vraag te worden beantwoord of de termijnoverschrijding van eiseres in onderhavige situatie verschoonbaar is.
11.
De rechtbank stelt vast dat verweerder op 20 april 2011 aan eiseres een brief heeft verzonden, zoals ter zitting gebleken gericht aan het secretariaat, dat zij vanaf 2012 niet meer automatisch een aanvraagformulier toegezonden krijgen, maar dat zij het aanvraagformulier op de website van de gemeente kunnen vinden. Daarnaast is aangegeven dat er vanaf 2012 ook geen herinneringsbrief meer zou worden gestuurd naar de verenigingen/instellingen. De omstandigheid dat er een bestuurswisseling binnen de muziekvereniging heeft plaatsgevonden, en dat daarom het aanvraagformulier niet tijdig zou zijn ingediend, komt voor rekening en risico van eiseres. Uit het overgelegde uittreksel handelsregister Kamer van Koophandel blijkt dat [B] vanaf 1 oktober 2010 in functie is als penningmeester van de muziekvereniging. Gelet op het feit dat verweerder bij brief van 20 april 2011 eiseres heeft ingelicht, het feit dat eiseres al jarenlang subsidie ontvangt van verweerder en dat de datum 1 juni niet is gewijzigd als uiterste indieningstermijn, heeft verweerder geen toepassing hoeven te geven aan de hardheidsclausule zoals opgenomen in artikel 21 van de Subsidieverordening. Nu verweerder de termijnoverschrijding niet verschoonbaar heeft mogen achten, komt de rechtbank tot het oordeel dat de aanvraag te laat is ingediend en derhalve dient te worden afgewezen.
12.
De slotsom is dat het beroep gegrond is, dat het bestreden besluit wordt vernietigd en dat de rechtbank zelf in de zaak zal voorzien op de voet van artikel 8:72, derde lid, van de Awb door het bezwaar gegrond te verklaren, het primaire besluit van 4 oktober 2012 te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
13.
Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1).
14.
Op grond van artikel 1 van het Bpb komen ook de verletkosten van eiseres voor de reiskosten en het bijwonen van de zitting voor vergoeding in aanmerking. Eiseres heeft de reiskosten begroot op € 12,80 voor van [A] en € 7,50 voor [B]. Op grond van artikel 11, eerste lid, onder c, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 komen voor vergoeding in aanmerking komen de reiskosten openbaar vervoer, laagste klasse. Dit leidt tot een vergoeding van in totaal € 20,30. Verder worden de verletkosten door van [A] begroot op € 106,18 en die van [B] op € 58,53, samen € 164,71. Deze kosten komen de rechtbank niet onredelijk voor. De totale vergoeding voor de door eiseres gemaakte proceskosten bedraagt derhalve (€ 984,- + € 20,30 + € 164,71 =) € 1.169,01.
15.
Nu het beroep gegrond is, dient verweerder op grond van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb tevens het door eiseres betaalde griffierecht aan haar te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 27 februari 2013;
- herroept het primaire besluit van 4 oktober 2012;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.169,01, te betalen aan eiseres;
- draagt verweerder op het griffierecht van € 318,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Pavićević, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.