ECLI:NL:RBMNE:2014:1242

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 maart 2014
Publicatiedatum
1 april 2014
Zaaknummer
C-16-334256 - HA ZA 12-1326
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Eelkema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een beleende stamrechtverzekering en de rechtsgeldigheid van de beleningsovereenkomst

In deze zaak vorderde Aegon Levensverzekering N.V. (hierna: Aegon) van [gedaagde] de terugbetaling van een lening van € 54.480,66, die was verstrekt op basis van een beleende stamrechtverzekering. De lening was aangegaan in 1993, waarbij de verzekering op naam van de ex-echtgenote van [gedaagde] was gesteld. De rechtbank heeft de procedure in conventie en reconventie beoordeeld. Aegon stelde dat de lening opeisbaar was, omdat de overeengekomen looptijd was verstreken. [gedaagde] voerde verweer aan, stellende dat de beleningsovereenkomst nietig was vanwege misleiding en wanprestatie, en dat de lening verrekend diende te worden met de waarde van de verzekering. De rechtbank oordeelde dat de beleningsovereenkomst rechtsgeldig was en dat [gedaagde] niet had aangetoond dat hij benadeeld was door de constructie. De rechtbank wees de vordering van Aegon toe en veroordeelde [gedaagde] in de proceskosten. In reconventie werden de vorderingen van [gedaagde] afgewezen, omdat deze niet konden worden toegewezen op basis van de eerder verworpen verweren.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/334256 / HA ZA 12-1326
Vonnis van 12 maart 2014
in de zaak van
de naamloze vennootschap
AEGON LEVENSVERZEKERING N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.C.A. Stevens te Den Haag,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. M.J.E.J. Coenraad te Zandvoort.
Partijen zullen hierna Aegon en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 13 februari 2013,
  • het proces-verbaal van comparitie van 23 mei 2013, van welke comparitie ook aantekening is gehouden,
  • de conclusie van repliek in conventie, tevens vermindering van eis, en van antwoord in reconventie,
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie,
  • de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In 1993 heeft [gedaagde] van zijn werkgever [K] B.V. een ontslagvergoeding ontvangen van fl. 136.000,00.
2.2.
Bij brief van 1 september 1993 heeft de inspecteur van de Belastingdienst het volgende aan [gedaagde] laten weten:

Hierbij keur ik goed dat het bedrag van de afkoopsom van f 136.000,-- zonder inhouding van loonbelasting en premies volksverzekeringen door [K] B.V. rechtstreeks wordt overgemaakt aan een hier te lande gevestigde professionele verzekeringsmaatschappij ter aankoop van een stamrecht in de zin van artikel 11 lid 1 letter d van de Wet op de loonbelasting 1964 onder de volgende voorwaarden:
1. Het bedrag wordt rechtstreeks en in zijn geheel gestort op een rekening van de hier te lande gevestigde verzekeringsmaatschappij [X] Assuradeuren ter aankoop van een recht dat periodieke uitkeringen oplevert;
2. De uitkeringen ingevolge het stamrecht worden beschouwd als loon in de zin van artikel 10 eerste lid van de Wet op de loonbelasting 1964;
3. Terzake van de overdracht van het bedrag van de afkoopsom wordt geen enkele aftrek op uw inkomen en/of op het inkomen van uw echtgenoot/-samenlevingspartner toegepast.
2.3.
Op 8 oktober 1993 heeft [X] Assuradeuren N.V. (hierna: [X]), een rechtsvoorgangster van Aegon, een verzekeringsovereenkomst gesloten met mevrouw [A] (hierna: [A]), destijds [gedaagde] echtgenote. In de polis (hierna: de [X]-polis) is het volgende opgenomen:

POLIS VAN LEVENSVERZEKERING (…)
POLISNUMMER : [nummer]
VERZEKERD BEDRAG : ZIE AANHANGSEL(S)
VERZEKERNINGNEMER : [A]
GEBOORTEDATUM : [1958]
VERZEKEREDE : [gedaagde]
GEBOORTEDATUM : [1956]
INGANGSDATUM : 01-09-1993
EINDDATUM : 01-09-2011
(…)
EENMALIGE PREMIE : FL 136000 OP 01-09-1993
(…)
CLAUSULES : (…) 90 ALS BIJGEVOEGD
2.4.
Op het clausuleblad behorend bij de polis is het volgende vermeld:

CLAUSULE 90
DEZE VERZEKERING IS DOOR DE VERZEKERINGNEMER VOOR EEN BEDRAG VAN FL. 50.000,- BELEEND AAN [X] ASSURADEUREN N.V. TE AMSTERDAM.
2.5.
In oktober 1993 is een beleningsovereenkomst gesloten:

Ondergetekenden:
1. de heer [gedaagde], geboren [1956] te [geboorteplaats],
hierna te noemen de verzekeringnemer
en
2. [X] Assuradeuren N.V., statutair gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de verzekeraar
komen overeen dat:
a. beide partijen zich conformeren aan de bijgevoegde voorwaarden voor het belenen van de stamrechtrechtovereenkomst;
b. het voor het jaar 1993 verschuldigde rentebedrag, te weten f 955,00, verrekend zal worden met de uitbetaling van het geleende bedrag;
c. de voor de volgende jaren verschuldigde rentebedragen geïnd zullen worden met een door de verzekeraar te versturen accept-giro.
2.6.
De onder a bedoelde bij de beleningsovereenkomst gevoegde voorwaarden voor het belenen van de stamrechtovereenkomst luiden als volgt:

· offertenummer [nummer]
· offertedatum 26 – 08 – 1993
· ingangsdatum belenen 01 – 10 – 1993
· einddatum belenen 01 – 09 – 2011
· te belenen kapitaal f 50.000,--
· rentepercentage 7.56% (tot 01-01-1994)
· per 1 oktober voor het jaar f 955,--
1993 verschuldigde rente
· De verschuldigde rente dient per jaar vooraf voldaan te worden. Een jaar wordt gesteld op 360 dagen. Per 1 januari van het volgende jaar wordt opnieuw de rente vastgesteld op basis van het rendement staatsleningen algemeen, vermeerderd met 1%.
· Bij tussentijdse beëindiging van de belening zal het in het lopend boekjaar teveel betaalde bedrag aan rente onder aftrek van 1% administratiekosten worden terugbetaald.
· De belegging van de koopsom dient voor minimaal 50% te geschieden in het 4,5% Garantiefonds.
2.7.
Bij brief van 17 december 2001 heeft [X] desgevraagd het volgende aan [gedaagde] laten weten:

Naar aanleiding van uw schrijven van 26 november jl. berichten wij u als volgt.
Wij ontvingen op 3 september 1993 een koopsom groot f 136.000,-. Deze koopsom is overgemaakt door [K] B.V. onder vermelding van [gedaagde].
De polis is opgemaakt overeenkomstig het aanvraagformulier met als verzekeringnemer mevrouw [A], als verzekerde [gedaagde], met een ingangsdatum van 1 september 1993 en een einddatum van 1 september 2011. De verzekering is voorzien van een zogenaamde stamrechtclausule.
In oktober 1993 bent u een lening aangegaan met [X] voor een bedrag van f 50.000,-, welke bedrag op 22 oktober 1993 is overgemaakt op rekeningnummer [rekeningnummer].
De lening is niet afgelost en de hoofdsom bedraagt per 17 december 2001 f 78.803,57.
2.8.
Bij brief van 6 september 2007 heeft Aegon, als rechtsopvolgster van [X], het volgende aan [gedaagde] bericht:

Polis als onderpand
In oktober 1993 heeft u een bedrag van fl. 50.000,- geleend met verzekering [nummer] als onderpand. AEGON [X] is tot de conclusie gekomen dat u niet gerechtigd was de polis als onderpand voor uw lening te gebruiken. Wij verzoeken u dan ook om over te gaan tot aflossing van de lening.
2.9.
Bij brief van 18 december 2007 heeft Aegon het volgende aan [gedaagde] bericht:

Op 6 september 2007 hebben wij u een brief gestuurd met als onderwerp de aflossing van uw openstaande lening bij AEGON [X]. In een telefoongesprek (…) heeft u aangegeven het niet eens te zijn met het ineens opeisbaar worden van de lening. In onze ogen is er sprake van een misverstand. Met deze brief verduidelijken wij het onderwerp.
Belening en renteaflossing
In oktober 1993 heeft u een bedrag van fl. 50.000,- (€ 22.689,-) geleend. Bij het aangaan van de lening is met u afgesproken dat het geleende bedrag uiterlijk 1 september 2011 wordt terugbetaald. Hiernaast bent u een jaarlijks rente over het uitstaande leenbedrag verschuldigd. De jaarlijkse verschuldigde rente is tot heden niet daadwerkelijk door u betaald maar opgeteld bij het uitstaande leenbedrag. De stand van de lening is zodoende opgelopen tot € 46.431,84 per 1 januari 2008 (zie opgave). Gezien de hoogte van het uitstaande leenbedrag kunnen wij bijschrijving van de verschuldigde rente niet meer accepteren. Vanaf 1 januari 2008 verwachten wij dat u de jaarlijks verschuldigde rente ook daadwerkelijk betaald. Voldoet u niet aan deze verplichting dan wordt de gehele lening opeisbaar.
2.10.
[gedaagde] was het niet eens met dit standpunt van Aegon. Partijen hebben daarover gecorrespondeerd. Daarbij hebben zij ook alternatieve mogelijkheden besproken. Zo schreef [gedaagde] bij brief van 4 januari 2010 het volgende aan Aegon:

(…). U wilt de rente niet langer meer laten bijschrijven maar per jaar laten betalen.
Ik wil echter graag dat deze afspraak (die geldig en gehonoreerd is sinds het afsluiten van de stamrechtpolis/lening) gehandhaafd blijft. Indien u daar onoverkomelijke bezwaren tegen heeft, hoor ik dat graag van u zodat we kunnen bekijken wat de mogelijke alternatieven zijn.
Wellicht is het ook mogelijk om de lening af te lossen met de waarde van – op de lening in onderpand gegeven – stamrechtpolis, en/of met mijn Aegon polissen [nummer] en [nummer].
2.11.
Bij e-mailbericht van 2 juni 2010 heeft de toenmalige gemachtigde van Aegon aan [gedaagde] laten weten dat Goedkoop de lening zou kunnen aflossen door een gedeeltelijke afkoop van de Aegonverzekering met polisnummer [nummer]. Diezelfde dag heeft [gedaagde] geantwoord dat hij in beginsel bereid was die polis en de overige Aegonpolissen te gebruiken ter aflossing van de lening. In dit e-mailbericht heeft [gedaagde] Aegon ook geïnformeerd over zijn scheiding van [A]:

De rechter in hoger beroep heeft in de echtscheidingsregeling tussen ondergetekende en zijn ex-echtgenote E-R [A] bepaald dat de waarde van de stamrechtverzekeringspolis en de som van de lening aan beiden voor 50% toekomen. [gedaagde] bezit dus 50% van de poliswaarde en 50% van de schuld en [A] de overige 50% van de polis en de lening.
2.12.
Bij e-mailbericht van 1 juli 2010 antwoordde de toenmalige gemachtigde van Aegon als volgt:

Mijn cliënte heeft mij laten weten, dat haar vordering, uit hoofde van de beleningsovereenkomst per 1 juli 2010 € 49.826,52, bedraagt exclusief buitengerechtelijke kosten.
Voorts heeft zij mij laten weten, dat de afkoopwaarde van polis [nummer] per 30 juni 2010 € 85.233,00 bedraagt en dat zij in beginsel bereid is om, ondanks de verpanding van de polis, mee te werken aan een gedeeltelijke afkoop van deze polis om u in staat te stellen de vordering van mijn cliënte te voldoen.
In uw e-mail van 2 juni jl. heeft u echter ook aangegeven, dat in de procedure tussen u en mevrouw [A] bij vonnis de verdeling van de leningen en de polissen is uitgesproken. Zulks was aan mijn cliënte niet bekend. Ik verzoek u daarom om de ter zake relevante stukken aan mij te doen toekomen, zodat een en ander waar nodig door mijn cliënte kan worden verwerkt in haar administratie. Afhankelijk van de inhoud van die stukken zal mijn cliënte beoordelen of haar “in principe bereidheid” ook rekening houdend met alle ter zake dienende belangen geëffectueerd kan worden.
Overigens, laat dat duidelijk zijn, mijn cliënte is en blijft van mening, dat u, ondanks de in de procedure uitgesproken verdeling, waarvan mijn cliënte dus niet op de hoogte is en die zij inhoudelijk dus niet kent, gehouden bent om haar vordering te voldoen, omdat zij nu eenmaal met u en niet met mevrouw [A], een overeenkomst van geldlening heeft gesloten.
2.13.
De lening is niet afgelost en niet verrekend met een Aegon-verzekeringspolis.
2.14.
In de tussen [gedaagde] en [A] gevoerde echtscheidingsprocedure, waaraan [gedaagde] in zijn e-mailbericht van 2 juni 2010 refereerde, zijn de [X]-polis, de Aegon-polissen met de nummers [nummer] en [nummer] en de belening ook aan de orde geweest. Bij vonnis van de rechtbank Dordrecht van 1 mei 2002, waarin [gedaagde] wordt aangeduid als ‘de man’ en [A] als ‘de vrouw’, heeft de rechtbank Dordrecht daarover het volgende overwogen:

f. de [X]-polis
14. De vrouw heeft inmiddels erkend dat de [X]-polis is ontstaan door een stamrechtstorting ter gelegenheid van de beëindiging van het dienstverband van de man. De polis is bedoeld als een gedeeltelijke pensioenvoorziening van partijen. Zij meent gerechtigd te zijn tot de waardestijging van de polis, nu die waardestijging dient te worden beschouwd als door partijen genoten inkomsten uit belegging. De schuld inzake de belening van de polis dient volgens haar volledig aan de man te worden toegescheiden.
15. De man heeft betwist dat sprake is van een pensioenvoorziening. Voorts meent hij dat de vrouw aan hem een bedrag van f. 152.000,-- moet betalen omdat een gedeelte van zijn vermogen is aangewend ter zake van een investering die op naam van de vrouw is gesteld. Bovendien meent hij dat de schuld in verband met de belening van polis, die thans f 78.903,-- bedraagt, aan hem kan worden toegescheiden, waarmee dan rekening moet worden gehouden bij de bepaling of er sprake is van overbedeling.
16. De rechtbank oordeelt hieromtrent als volgt.
17. Inmiddels is uit de door de man overgelegde brief van [X] d.d. 17 december 2001 gebleken dat de koopsom van de polis f. 136.000,-- bedroeg, en voorts dat de vrouw als verzekeringnemer en de man als verzekerde geldt. Verder blijkt hieruit dat de schuld ter zake van de belening van de polis uitsluitend op naam staat van de man.
18. De onderhavige polis is te beschouwen als een polis met stamrechtstorting. De verwerving van deze polis, die is aan te merken als een belegging, kan niet worden geacht begrepen te zijn in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding als bedoeld in het tussen partijen geldende Amsterdams verrekenbeding (hierna: het “AVB”).
19. Op grond van de wederzijdse stellingen van partijen kan ervan uit worden gegaan dat de koopsom van deze polis door de man is gefinancierd door aanwending van een ontslagvergoeding die hij bij de beëindiging van zijn toenmalige dienstbetrekking heeft ontvangen.
20. Gelet op de vorenbedoelde feiten en omstandigheden, in onderling verband beschouwd, acht de rechtbank het redelijk en billijk dat zowel de polis als de daaraan verbonden schuld aan de man wordt toegescheiden. Bepaald zal worden dat de vrouw aan de wijziging van de tenaamstelling van de polis, voor zover, nodig haar medewerking dient te verlenen.
21. Bij gebreke van verschaffing van een meer actuele waarde handhaaft de rechtbank de eerder door haar vastgestelde waarde van de polis ad f 152.000,--. In verband hiermee handhaaft zij, naar redelijkheid en billijkheid, eveneens de al vastgestelde hoogte van de aan deze polis verbonden schuld ad f 71.000,--.
22. Ingevolge het AVB, als geciteerd in rechtsoverweging 1.2 van het vonnis van 10 oktober 2001, dienden partijen na elk kalenderjaar het saldo van de overgespaarde inkomsten bij helfte te verdelen. Deze jaarlijkse verdeling heeft niet plaatsgevonden. Uitleg naar redelijkheid en billijkheid in verband met de aard van het onderhavige AVB brengt mee dat de vermeerdering van het vermogen, ontstaan door belegging van hetgeen uit het inkomen van de man is bespaard en ongedeeld is gebleven, in de verrekening moet worden betrokken. Dit betreft de gehele waarde van de polis ad f 152.000,--. Deze is immers te beschouwen als een belegging uit overgespaarde inkomsten tijdens de verrekenperiode. De ontslagvergoeding staat in zodanig nauw verband met de (voormalige) werkzaamheden van de man, dat deze als een vorm van inkomsten aan zijn kant is te beschouwen.
23. De man dient aldus de helft van de waarde van de aan hem toe te delen polis aan de vrouw te vergoeden. Dit komt neer op een bedrag van f 76.000,--.
24. De vrouw dient van haar kant de helft van de schuld in verband met de beleing van de polis ad f 71.000,--, zijnde f 35.500,-- aan de man te vergoeden.
25. Per saldo dient de man derhalve aan de vrouw op dit punt te vergoeden een bedrag van f 40.500,--.
g. de Aegon levenpolis
26. Inmiddels kan er op grond van de uitlatingen van partijen en de door de man overgelegde brief van Aegon van 31 oktober 2001 van uit worden gegaan dat het bij de Aegon levenpolis gaat om twee verzekeringen met nrs. [nummer] en [nummer], die beide zijn verbonden aan de hypothecaire lening betreffende de woning. Beide verzekeringen staan op naam van de man. Onder de eerst genoemde verzekering is de vrouw als begunstigde aangewezen.
27. Nu de woning en de hypotheek aan de vrouw aan de vrouw worden toebedeeld, zullen de twee Aegon-polissen, die aan de hypotheek zijn verbonden, eveneens worden toegescheiden aan de vrouw. Bepaald zal worden dat de man zijn medewerking dient te verlenen aan de wijziging van de tenaamstelling van deze polissen. Voor de verdeling gaat de rechtbank uit van de actuele afkoopwaarden daarvan (blijkens de door de man overgelegde opgave van Aegon d.d. 31 oktober 2001) van respectievelijk f 8.868,-- en f 102.639,00, derhalve in totaal f 111.507,--. Deze totale waarde dient bij helfte tussen partijen te worden verdeeld.
28. Deze polissen zijn gefinancierd door middel van tijdens de verrekenperiode bespaarde inkomsten van partijen. Volgens uitleg van het AVB naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, brengt dit mee dat verdeling bij helfte van de waarde dient plaats te vinden. De vrouw dient aldus de man de helft van de voornoemde afkoopwaarde te vergoeden, hetgeen neerkomt op een bedrag van f 55.753,50--.
2.15.
In hoger beroep heeft het gerechtshof te ’s-Gravenhage geoordeeld tot een andere omvang van de aan [gedaagde] respectievelijk [A] toekomende bedragen. Met betrekking tot de toescheiding van de verschillende polissen en de belening werd het vonnis van de rechtbank Dordrecht bekrachtigd: de [X]-polis en de belening bleven toegescheiden aan [gedaagde], de Aegon-polissen aan [A].
2.16.
De tenaamstelling van de verschillende polissen is niet gewijzigd. De [X]-polis staat nog op naam van [A], de Aegon-polissen op naam van [gedaagde].
2.17.
Nadat Aegon was overgegaan tot dagvaarding heeft [gedaagde] een “verslag van de gang van zaken met betrekking tot de [X]-polissen” opgesteld. De eerste alinea daarvan luidt als volgt:

DE AEGON [X] POLISSEN
In 1993 werd mijn arbeidsovereenkomst ten gevolge van een bedrijfsovername en sluiting van de Benelux vestigingen afgekocht. De te ontvangen afkoopsom van Hfl. 136.000,= heb ik toen gestort in een stamrechtverzekering bij Aegon [X]. Tegelijkertijd en onlosmakelijk daaraan verbonden, had ik een bedrag van Hfl. 50.000,= geleend voor verbouwing van mijn woonhuis met als onderpand de waarde van de stamrechtverzekering. Met als bedoeling dat bij afloop van de polissen de beleningsschuld zou worden betaald met de opgebouwde waarde van de stamrechtverzekering die in feite een beleggingspolis is. De waardepolis werd op naam van mijn toenmalige echtgenote gezet en de beleningspolis werd op mijn naam gezet omdat ik plannen had om een eigen bedrijf te beginnen en om zodoende de financiële risico’s te beperken. Inmiddels is de stamrechtverzekering per 1 september 2011 beëindigd. Na beëindiging van de polis dient er van de opgebouwde waarde een pensioen (lijfrente) te worden aangeschaft danwel te worden afgekocht (uitkering van de opgebouwde beleggingswaarde minus belastingheffing).
De stamrechtverzekering is echter geparkeerd’ door Aegon (geblokkeerd; niet afgekocht en ook niet omgezet in een lijfrente). De beleningspolis is nog niet afgelost.
2.18.
Ook heeft [gedaagde] een klacht ingediend bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (hierna: [W]). Dat is gebeurd bij brief van 20 augustus 2013:

De gebeurtenis(en)/Het geschil.
In 1993 werd mijn arbeidsovereenkomst afgekocht en ontving ik een afkoopsom van hfl. 136.000,00. Hiervoor heb ik indertijd een stamrechtverzekering met polisnummer [nummer] op naam van mijn echtgenote afgesloten. Tegelijkertijd en met polis [nummer] verbonden, sloot ik een beleningsovereenkomst ten bedrage van hfl. 50.000,00. Polis [nummer] werd verpand ter zekerheid van aflossing van de belening.
Mijn klacht.
Gebleken is echter dat er indertijd geen stamrechtverzekering werd afgesloten, maar een levensverzekering. Dit is nooit de bedoeling geweest. Aegon heeft ons vooraf en achteraf nooit geïnformeerd over het feit dat het een levensverzekering/beleggingsverzekering betrof. Polis [nummer] blijkt nu een zogenoemde woekerpolis te zijn. In het eerste jaar na afsluiten blijkt door Aegon een bedrag van € 6.788,55 als zogenoemde A-kosten in mindering te zijn gebracht op het ingelegde bedrag. Aegon heeft ons vooraf en achteraf nooit geïnformeerd over deze kosten en dat die in mindering zouden worden gebracht. Dit is een bedrag van ruim 10% !
In de polisvoorwaarden staat verder dat het ingelegde bedrag voor tenminste 50% zou dienen te bestaan uit een 4,5% garantiekapitaal en dat de andere helft belegd zou worden in Rodamco aandelen. In 1999 echter, heeft Aegon dit gewijzigd zonder opdracht daartoe van de verzekeringnemer en heeft Aegon dit belegd in diverse fondsen. Ook stopte Aegon (wederom zonder opdracht daartoe van de verzekeringnemer) met de verplichte belegging van 50% van het kapitaal in een 4,5% garantiekapitaal, maar heeft Aegon dit belegd in het zeer risicovolle Optimix Fund. Hierdoor is het totale rendement over de looptijd van 18 jaar slechts 1,11% geweest. Duidelijk is dat door het afsluiten van een levensverzekering in plaats van een stamrechtverzekering en door het niet naleven van de eigen polisvoorwaarden, wij overduidelijk financieel benadeeld zijn.
De Belastingdienst heeft indertijd schriftelijk de voorwaarden medegedeeld waaraan de transactie moest voldoen. Deze correspondentie is indertijd vooraf aan Aegon overhandigd. Aegon noemde deze voorwaarden als zijnde bekend en gebruikelijk. Bij navraag bij de Belastingdienst blijkt echter dat Aegon de polis en de belening nooit zo had mogen afsluiten als zij indertijd gedaan heeft. De verzekering had nooit op naam van mijn toenmalige echtgenote gesteld mogen worden, had nooit aan haar uitgekeerd mogen worden, de belening had nooit verstrekt mogen worden op de wijze zoals zij is gedaan en het onderpand had nooit verstrekt mogen worden op de wijze zoals zij is gedaan.
Voorstel.
Dientegevolge stel ik Aegon voor om de situatie terug te draaien alsof de polissen nooit zijn opgesteld en de toenmalige waarde van de kapitaalinbreng van hfl. 136.000,00 aan ons uit te keren met daarop in mindering de toenmalige belening van hfl. 50.000,00.

3.Het geschil in conventie

3.1.
Na wijziging van eis vordert Aegon, naar de rechtbank begrijpt, dat de rechtbank [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal veroordelen om aan Aegon te voldoen € 54.480,66, vermeerderd met de contractuele rente van € 132,38 per maand vanaf 1 juli 2013 tot de voldoening, alsmede de proceskosten.
3.2.
Aegon heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat haar rechtsvoorgangster [X] en [gedaagde] een beleningsovereenkomst hebben gesloten en dat zij nakoming van die overeenkomst wenst, inhoudend dat [gedaagde] het geleende bedrag en de daarover gekweekte rente terugbetaalt, nu de overeengekomen looptijd van deze overeenkomst inmiddels is verstreken. [gedaagde] heeft in de tussen partijen gewisselde correspondentie wel aangevoerd dat het saldo op de [X]-polis zou moeten worden aangewend voor de aflossing van de lening, maar hij heeft de verplichting tot terugbetaling van de belening op zich niet betwist, zodat de vordering voor toewijzing gereed ligt, aldus Aegon.
3.3.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd, met als conclusie dat de rechtbank de vordering af zal wijzen, en zij Aegon zal veroordelen in de proceskosten.
3.4.
[gedaagde] heeft daartoe aanvankelijk aangevoerd dat de beleningsovereenkomst onlosmakelijk met de [X]-polis is verbonden, en dat de jaarlijks op de belening verschuldigde rente daarom steeds is opgeteld bij het uitstaande leenbedrag, totdat Aegon bij brief van 6 september 2007 (zie overweging 2.8.) ineens het bedrag van de belening opeiste. Bij brief van 18 december 2007 (zie overweging 2.9.) heeft Aegon dat genuanceerd in die zin, dat vanaf toen de jaarlijks verschuldigde rente daadwerkelijk jaarlijks moest worden voldaan. [gedaagde] heeft in dat verband aangevoerd dat hij zich heeft verzet tegen deze eenzijdige wijziging van de overeenkomst door Aegon. Onder verwijzing naar de brief van 6 september 2007 heeft [gedaagde] zich op het standpunt gesteld dat de overeenkomst nietig dient te worden verklaard en dat de ingelegde koopsom, na aftrek van het beleende bedrag van fl. 50.000,00, aan [gedaagde] en [A] te worden geretourneerd.
3.5.
Bij conclusie van dupliek heeft [gedaagde] zijn verweer genuanceerd in die zin dat hij nu heeft aangevoerd dat de beleningsovereenkomst dient te worden vernietigd op grond van misleiding dan wel wanprestatie. Volgens [gedaagde] was het namelijk de bedoeling om een deel van een door [gedaagde] afgesloten stamrechtverzekering, waarop de bij de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst verkregen ontslagvergoeding zou worden gestort, te belenen, waarna die geldlening zou worden voldaan uit de aan [gedaagde] toekomende uitkering uit de stamrechtverzekering, waarvan de opbrengst groter zou zijn dan het beleende bedrag. Aegon heeft in strijd daarmee een verzekering (te weten de [X]-polis) op naam van [A] afgesloten, aldus [gedaagde]. Volgens hem kan deze [X]-polis echter geen stamrechtverzekering zijn, omdat – zo begrijpt de rechtbank – een dergelijke verzekering alleen kan worden afgesloten op naam van de ex-werknemer, in casu [gedaagde] zelf. Ter comparitie heeft [gedaagde] verklaard dat hij dit telefonisch van een medewerker van de Belastingdienst heeft vernomen en dat hij ter zake een schriftelijke verklaring in het geding kan brengen. Volgens [gedaagde] heeft Aegon in dit geval dan ook geen stamrechtverzekering afgesloten, maar een levensverzekering. Overigens heeft [gedaagde] – naar de rechtbank begrijpt – aangevoerd dat een stamrechtverzekering ook niet kan worden beleend aan een ander dan de verzekeringnemer, waardoor deze verzekering, als dat al een stamrechtverzekering zou zijn geweest, slechts aan [A] zou hebben kunnen worden beleend, en niet aan hem, zoals is gebeurd. Verder heeft Aegon volgens [gedaagde] nagelaten om hem erop te wijzen dat het op deze levensverzekeringspolis te behalen rendement, anders dan bij de bedoelde stamrechtverzekering, onvoldoende zou kunnen zijn voor het aflossen van de belening en bovendien niet aan hem ten goede zou komen, zodat Aegon haar zorgplicht jegens hem heeft geschonden. Ook is Aegon op enig moment, zonder dat [gedaagde] daarvoor opdracht had gegeven, overgegaan tot wijziging van de overeengekomen belegging van de [X]-polis (minstens 50% in het 4,5% Garantiefonds, zie overweging 2.6.), met een negatiever resultaat tot gevolg. Volgens [gedaagde] is de [X]-polis een zogenaamde woekerpolis gebleken. Overigens kan de lening zijns inziens niet worden opgeëist, omdat de leningsovereenkomst aan een verzekering (de [X]-polis) is gekoppeld en partijen hebben beoogd dat de lening uit de opbrengst van die verzekering wordt voldaan.
3.6.
Subsidiair heeft [gedaagde] aangevoerd dat het bedrag dat hij op grond van de beleningsovereenkomst verschuldigd is, dient te worden verrekend met het op grond van de [X]-polis aan hem uit te keren bedrag. [gedaagde] heeft er in dat verband op gewezen dat hij en [X] overeen zijn gekomen dat de [X]-polis als onderpand voor de belening zou fungeren. Bovendien is de [X]-polis in de echtscheidingsprocedure aan hem toegescheiden. Meer subsidiair heeft [gedaagde] aangevoerd dat het op grond van de beleningsovereenkomst verschuldigde bedrag dient te worden verrekend met de Aegon-polissen. Die zijn in de echtscheidingsprocedure weliswaar aan [A] toegescheiden, maar omdat ze nu nog op naam van [gedaagde] staan, kan de belening daarmee worden verrekend, aldus [gedaagde]. Aegon is zijns inziens in schuldeisersverzuim gekomen, doordat zij weigert haar vordering uit de beleningsovereenkomst te verrekenen met het saldo op de [X]-polis dan wel de Aegon-polissen, om welke reden zij haar vordering uit de beleningsovereenkomst niet kan opeisen.
3.7.
Voorts heeft [gedaagde] nog aangevoerd dat hij zich bij brief van 20 augustus 2013 tot het [W] heeft gewend met het verzoek de verzekering en de belening daarvan te beoordelen.

4.De beoordeling in conventie

4.1.
Voor zover [gedaagde] heeft bedoeld aan te voeren dat de onderhavige procedure dient te worden aangehouden in afwachting van de bevindingen van het [W], overweegt de rechtbank dat zij daar geen aanleiding toe ziet. De enkele, niet nader gemotiveerde, opmerking van [gedaagde] dat de verzekering en de belening daarvan naar hun aard door een specialist dienen te worden beoordeeld, acht de rechtbank daarvoor onvoldoende, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door Aegon. Overigens overweegt de rechtbank dat gesteld noch gebleken is dat het [W] de klacht van [gedaagde] in behandeling heeft genomen. Ingevolge artikel 14 lid 1 aanhef en onder b van het Reglement Ombudsman & Geschillencommissie Financiële Dienstverlening kan het [W] een klacht immers niet in behandeling nemen, indien reeds een procedure aanhangig is bij de rechter.
4.2.
Met betrekking tot het aanvankelijk gevoerde verweer inzake de nietigheid van de beleningsovereenkomst in verband met de eenzijdige wijziging daarvan, overweegt de rechtbank dat [gedaagde] met [X] overeen is gekomen dat de jaarlijks verschuldigde rente ook jaarlijks zou worden geïnd met behulp van een accept-giro (zie overweging 2.5. onder c). Van een wijziging van de overeenkomst is dan ook geen sprake, al valt uit de brieven van 6 september en 18 december 2007 (zie de overwegingen 2.8. en 2.9.) wel af te leiden dat Aegon kennelijk de (van de overeenkomst afwijkende) gangbare praktijk heeft willen wijzigen. Nu [gedaagde] zich echter tegen die wijziging heeft verzet en bovendien gesteld noch gebleken is dat hij desondanks vanaf 2008 jaarlijks de jaarlijks verschuldigde rente is gaan betalen en/of dat Aegon de lening gedurende de looptijd ervan in zijn geheel heeft opgeëist, is feitelijk echter noch de overeenkomst, noch de gangbare praktijk gewijzigd. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt daarom niet in te zien waarom de beleningsovereenkomst nietig zou zijn. Bovendien is de looptijd van deze overeenkomst sinds 1 september 2011 verstreken, zodat de lening thans in beginsel opeisbaar is en de vordering in beginsel toewijsbaar – tenzij het bij conclusie van dupliek gevoerde nadere verweer of het subsidiaire verweer slaagt.
4.3.
Het bij dupliek gevoerde nadere verweer komt hierop neer, dat de beleningsovereenkomst moet worden vernietigd, omdat die volgens [gedaagde] onlosmakelijk is verbonden met de [X]-polis en de gekozen constructie, waarbij de [X]-polis is afgesloten op naam van [A] en is beleend aan [gedaagde] a) niet overeenstemt met [gedaagde] wil, b) in strijd is met de wet en c) nadeliger is gebleken voor [gedaagde] dan een wel door hem gewenste legale constructie.
4.4.
Met betrekking tot het aangevoerde ontbreken van wilsovereenstemming overweegt de rechtbank als volgt. Tijdens de comparitie van partijen heeft [gedaagde] verklaard dat hij in 1993 bezig was met het opstarten van een eigen bedrijf en dat hij er daarom, na overleg met zijn verzekeringstussenpersoon, voor heeft gekozen om de verzekering op naam van [A] te zetten en de belening, die zou worden aangewend voor de financiering van een verbouwing van de woning, op naam van hemzelf. Die verklaring komt overeen met hetgeen [gedaagde] heeft vermeld in het door hem opgestelde en als productie 5 in het geding gebrachte (ongedateerde) “verslag van de gang van zaken met betrekking tot de [X]-polissen” (zie overweging 2.17.). Ook heeft [gedaagde] een brief van [X] van 17 december 2001 in het geding gebracht (als onderdeel van productie 15, zie overweging 2.7.), waarin is vermeld dat de vermelding op de polis, dat [A] verzekeringnemer is, in overeenstemming is met het aanvraagformulier. De juistheid van die vermelding is door [gedaagde] niet betwist. Gesteld noch gebleken is verder dat hij na de ontvangst van de polis, waarop [A] expliciet als verzekeringnemer is vermeld, heeft gereclameerd. Dat blijkt ook niet uit zijn brief aan het [W] van 20 augustus 2013, waarin [gedaagde] onder het kopje ‘De gebeurtenis(sen)/Het geschil’ (zie overweging 2.18) wel vermeldt dat de stamrechtverzekering op naam van zijn echtgenote is afgesloten en de belening op zijn naam, maar niet dat dit ten onrechte zou zijn gebeurd, terwijl dat in een klachtbrief aan het [W] toch bij uitstek zou mogen worden verwacht. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat partijen, anders dan [gedaagde] heeft aangevoerd, destijds wel degelijk overeenstemming hadden over de totstandkoming van een verzekeringspolis op naam van [A] en de belening daarvan op naam van [gedaagde].
4.5.
Met betrekking tot het verweer dat de gekozen constructie in strijd is met de wet, overweegt de rechtbank dat dit betrekking heeft op de tussen partijen in geschil zijnde aard van de [X]-polis. Zij twisten over de vraag of deze polis een stamrechtverzekering is. Volgens Aegon is dat het geval, omdat een stamrechtverzekering haars inziens een species is van het genus levensverzekering, te weten een levensverzekering waarin een ontslagvergoeding is ondergebracht. [gedaagde] is het daar niet mee eens. Hij heeft aangevoerd dat hij in de veronderstelling verkeerde dat de [X]-polis een stamrechtverzekering was, maar dat dit nu ten onrechte een levensverzekering blijkt te zijn. De rechtbank begrijpt dit standpunt aldus, dat een stamrechtpolis, als inkomstenvoorziening voor een ontslagen werknemer, slechts op diens naam kan worden afgesloten. [gedaagde] heeft tijdens de comparitie verklaard dat hij bij dupliek een schriftelijke verklaring van de Belastingdienst in het geding kon brengen, maar hij is daar niet toe overgegaan. Dat had echter, gelet op het andersluidende standpunt van Aegon, wel van hem mogen worden verwacht. Aegon heeft bovendien gesteld dat het in 1993, anders dan nu, wel mogelijk was om de uitkering uit een stamrechtverzekering toe te laten komen aan een ander dan de ex-werknemer. Nu [gedaagde] geen context heeft geschetst van zijn telefoongesprek met de medewerker van de Belastingdienst, kan de rechtbank niet vaststellen of deze medewerker de telefonisch aan [gedaagde] verstrekte informatie heeft gebaseerd op de in 1993 geldende regelgeving of op de huidige, die volgens Aegon strenger is. De rechtbank baseert zich daarom slechts op de inhoud van de wel door [gedaagde] in het geding gebrachte brief van de inspecteur van de Belastingdienst van 1 september 1993 (overgelegd als onderdeel van productie 15). In die brief, die is geciteerd in overweging 2.2., waarin de destijds door de Belastingdienst gestelde voorwaarden voor stamrechtvrijstelling zijn opgenomen, is de thans aangevoerde voorwaarde dat de stamrechtverzekering op naam van [gedaagde] had moeten worden afgesloten, niet vermeld. Daarom neemt de rechtbank als vaststaand aan dat naar de destijds geldende regelgeving aan de voorwaarden voor een stamrechtverzekering is voldaan en dat de [X]-polis, anders dan [gedaagde] meent, rechtsgeldig is afgesloten. Overigens overweegt de rechtbank dat de rechtsgeldigheid van de gekozen constructie niet per definitie zou ontbreken ingeval als vaststaand zou kunnen worden aangenomen dat de [X]-polis geen stamrechtverzekering zou zijn, maar een (gewone) levensverzekering. Om die reden behoeft de – betwiste – stelling dat een stamrechtpolis alleen aan de verzekeringnemer zou kunnen worden beleend, geen bespreking.
4.6.
Met betrekking tot het verweer dat de gekozen constructie nadeliger is voor [gedaagde], overweegt de rechtbank het volgende. Wat er ook zij van de aangevoerde – en betwiste – omstandigheid dat de [X]-polis een woekerpolis is, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt in ieder geval niet in te zien dat met een op naam van [gedaagde] staande stamrechtverzekering een groter rendement zou zijn behaald dan thans met de [X]-polis op naam van [A]. Voor zover [gedaagde] heeft bedoeld aan te voeren dat het nadeel voortkomt uit de gewijzigde belegging, waarvoor hij geen opdracht heeft gegeven, overweegt de rechtbank, mede gelet op de stelling van Aegon dat verzekeringnemer [A] daartoe opdracht heeft gegeven, als volgt. Deze kennelijk buiten medeweten van [gedaagde] gerealiseerde wijziging van de belegging moet worden geacht een gevolg te zijn van zijn (in overweging 4.4. als vaststaand aangenomen) eigen keuze om de [X]-polis af te sluiten op naam van [A], in combinatie met de omstandigheid dat [gedaagde] en [A] zijn gescheiden, van welke omstandigheid Aegon bezwaarlijk een verwijt kan worden gemaakt.
4.7.
Nu als vaststaand moet worden aangenomen dat [gedaagde] de gekozen constructie heeft gewild, niet is gebleken dat deze in strijd is met de wet en ook niet kan worden geconcludeerd dat hij nadeliger voor [gedaagde] is gebleken dan een andere constructie, kan niet worden staande gehouden dat de overeenkomst vernietigd zou moeten worden op grond van misleiding of wanprestatie. Dat kan nog minder, nu Aegon onweersproken heeft gesteld dat [gedaagde] destijds niet is geadviseerd door [X], omdat hij zich liet bijstaan door een verzekeringstussenpersoon. [gedaagde] heeft ter comparitie bevestigd dat hij de gekozen constructie met zijn tussenpersoon had besproken. Hij heeft niet onderbouwd waarom Aegon, naast de tussenpersoon, een zelfstandig verwijt zou kunnen worden gemaakt in verband met de totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst en de belening daarvan, ingeval en voor zover al vast zou komen te staan dat die totstandkoming in strijd zou zijn geweest met [gedaagde] wil, niet rechtsgeldig zou zijn geweest en/of nadeliger voor hem zou zijn uitgepakt. Zijn primaire verweer wordt dan ook verworpen. Dat namens Aegon ter comparitie is verklaard dat [X] met de wetenschap van nu destijds meer onderzoek had moeten doen naar de herkomst van de koopsom, waarmee de stamrechtpolis is aangekocht, doet aan het voorgaande niet af, ook niet omdat de bewijslast ter zake de vernietigbaarheid van de overeenkomst ingevolge artikel 150 Rv op [gedaagde] rust.
4.8.
Met betrekking tot het subsidiaire verweer van [gedaagde], over de verrekening van de belening met de uitkering uit de [X]-polis dan wel de Aegon-polissen, overweegt de rechtbank het volgende. Vanwege de vermelding op het clausuleblad (zie overweging 2.4.) in combinatie met de kennelijk gangbare praktijk om de jaarlijks verschuldigde rente steeds bij het openstaande saldo te voegen teneinde het gehele bedrag eerst aan het einde van de looptijd van de verzekering af te lossen, neemt de rechtbank als vaststaand aan dat partijen hebben beoogd om de belening na het einde van de looptijd te verrekenen met het saldo op de [X]-polis. Daaruit volgt echter niet dat Aegon thans gehouden is de belening met het saldo op die polis te verrekenen, nu [gedaagde] er destijds voor heeft gekozen om de belening op zijn eigen naam te zetten en de [X]-polis op naam van [A]. Nu zij zijn gescheiden, en vaststaat dat de [X]-polis op naam van [A] staat, is Aegon, zoals zij terecht heeft gesteld, zonder medewerking van verzekeringnemer [A] niet gerechtigd om het saldo op deze polis uit te keren aan een derde. Ook [gedaagde] geldt in dit verband als een derde. Dat de polis in de echtscheidingsprocedure aan hem is toegescheiden, doet daaraan niet af, nu de noodzakelijke tenaamstellingswijziging niet is geëffectueerd. De rechtbank overweegt dat het aan [gedaagde] en [A] is om daartoe over te gaan. Aegon staat daar buiten.
4.9.
Met betrekking tot de aangevoerde verrekening met de Aegon-polissen overweegt de rechtbank dat partijen, zoals [gedaagde] heeft aangevoerd, voorafgaand aan deze procedure weliswaar kunnen hebben onderhandeld over de verrekening van de belening met het saldo op die polissen, maar voor zover uit die onderhandelingen al overeenstemming met betrekking tot de verrekening zou kunnen worden geconcludeerd, betekent dit nog niet dat Aegon thans tot die verrekening over kan gaan. Integendeel, nu [gedaagde] en [A] zijn gescheiden en de Aegon-polissen zijn toegescheiden aan [A], kan Aegon het saldo op die polissen niet aan [gedaagde] uitkeren, ook al staan die op zijn naam, omdat (zij er immers van op de hoogte is dat) [gedaagde] niet tot dat saldo is gerechtigd. Overigens heeft Aegon in dit verband ook nog onweersproken gesteld dat de Aegon-polissen, die zijn verbonden aan de hypothecaire lening (zoals de rechtbank Dordrecht ook heeft overwogen in het vonnis van 1 mei 2002 onder 26, zie overweging 2.14.) zijn verpand, zodat het saldo op die polissen zolang het pandrecht bestaat hoe dan ook niet kunnen worden uitgekeerd, noch aan [A], noch aan [gedaagde].
4.10.
Uit het voorgaande volgt dat het verrekeningsverweer niet slaagt. Onder de gestelde omstandigheden kan immers niet van Aegon worden gevergd dat zij haar medewerking aan de door [gedaagde] gewenste verrekening verleent, ook niet omdat [gedaagde] de aangevoerde onmogelijkheid om met [A] tot wijziging van de tenaamstelling van de verschillende polissen te komen, in het geheel niet heeft onderbouwd. Gesteld noch gebleken is dat deze onmogelijkheid Aegon kan worden toegerekend. Integendeel, zij lijkt haar oorzaak te vinden in een problematische afwikkeling van de echtscheiding tussen [gedaagde] en [A], waar Aegon part noch deel aan heeft. Om die reden kan Aegon, anders dan [gedaagde] heeft aangevoerd, ook geen schuldeisersverzuim worden verweten.
4.11.
Nu alle aangevoerde verweren worden verworpen, dient de vordering van Aegon te worden toegewezen. De beleningsovereenkomst is immers opeisbaar.
4.12.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de in conventie gevallen proceskosten worden veroordeeld, met dien verstande dat de in de dagvaardingskosten begrepen informatiekosten worden beperkt, nu de vordering op dit punt niet in overeenstemming is met de landelijk gehanteerde tarieven (vgl. de aanbeveling “Vergoeding kosten uittreksel GBA en KVK” op www.rechtspraak.nl). De kosten aan de zijde van Aegon worden begroot op:
- dagvaarding € 94,14
- griffierecht 1.789,00
- salaris advocaat
2.682,00(3 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 4.565,14

5.Het geschil in reconventie

5.1.
[gedaagde] heeft gevorderd dat de rechtbank Aegon bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal veroordelen om aan [gedaagde] uit te keren de stamrechtverzekering met polisnummer [nummer], onder aftrek van het saldo ter zake van de belening (het equivalent van fl. 50.000,00) en de levensverzekeringspolissen met de nummers [nummer] en [nummer], op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 per dag dat niet wordt voldaan aan deze veroordeling, vanaf twee dagen na de betekening van dit vonnis, alsmede de proceskosten.
5.2.
[gedaagde] heeft aan deze vordering, evenals aan zijn subsidiaire verweer in de procedure in conventie, ten grondslag gelegd dat de [X]-polis (de polis met nummer [nummer]) op grond van de beschikking van de rechtbank Dordrecht van 1 mei 2002 op zijn naam dient te worden gesteld, waardoor Aegon het saldo op die verzekering, met aftrek van het saldo van de belening, aan hem dient uit te keren. Met betrekking tot de Aegon-polissen (de polissen met de nummers [nummer] en [nummer]) heeft [gedaagde] gesteld dat deze op zijn naam staan, maar dat [gedaagde] verstoken blijft van informatie over deze polissen en dat zijn verzoeken tot uitkering zijn afgewezen. [gedaagde] acht de gevorderde dwangsom aangewezen, als extra prikkel tot nakoming.
5.3.
Aegon heeft [gedaagde] bij conclusie van antwoord in reconventie de nodige informatie over de Aegon-polissen doen toekomen. Voorts heeft zij bij die gelegenheid verweer gevoerd, met als conclusie dat de rechtbank de vordering af zal wijzen en [gedaagde] zal veroordelen in de proceskosten. Het verweer van Aegon is gelijkluidend aan hetgeen zij in de procedure in conventie heeft gesteld in reactie op het subsidiaire verweer van [gedaagde].

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
De rechtbank overweegt dat voor toewijzing van de hoofdvordering in reconventie geen plaats is, nu het grotendeels gelijkluidende subsidiaire verweer in de procedure in conventie is verworpen. De rechtbank verwijst in dit verband naar overweging 4.8.-4.10.
6.2.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de in reconventie gevallen proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Aegon worden begroot op € 678,00 aan salaris advocaat (3,0 punten × factor 0,5 × tarief € 452,00).

7.De beslissing

De rechtbank
in conventie
7.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Aegon te betalen een bedrag van € 54.480,66 (vierenvijftigduizendvierhonderdtachtig euro en zesenzestig cent), vermeerderd met de contractuele rente van € 132,38 per maand vanaf 1 juli 2013 tot de dag van volledige betaling,
7.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Aegon tot op heden begroot op € 4.565,14,
7.3.
verklaart dit vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
7.4.
wijst de vorderingen af,
7.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Aegon tot op heden begroot op € 678,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Eelkema en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2014. [1]

Voetnoten

1.type: CD4485 / JE4212