ECLI:NL:RBMNE:2014:1305

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 maart 2014
Publicatiedatum
3 april 2014
Zaaknummer
AWB 14-6353 VK
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerprocedure en opheffing van de maatregel van bewaring in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 26 maart 2014 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring opgelegd aan eiser, een Eritrese nationaliteit. Eiser had op 13 maart 2014 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Hij heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft gevraagd. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, omdat niet is gebleken dat Saoedi-Arabië, waar verweerder eiser naar wilde terugsturen, zijn land van herkomst is of een land van doorreis. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende voortvarend handelde bij de voorbereiding van eisers verwijdering, en dat de maatregel van bewaring niet gerechtvaardigd was. De rechtbank heeft de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen en een schadevergoeding van € 1.140,- toegekend aan eiser voor onrechtmatige bewaring. Daarnaast zijn de proceskosten van eiser vastgesteld op € 974,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/6353

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 maart 2014 in de zaak tussen

[eiser], geboren op [geboortedatum]1988, van gestelde Eritrese nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. I.J.M. Oomen),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. F.M. Ticheler).

Procesverloop

Verweerder heeft op 13 maart 2014 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij deze rechtbank. Op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw strekt dit beroep tevens tot toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw, dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 94, vierde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2.
Eiser heeft ter zitting gewezen op artikel 3, derde lid, van de Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (de Terugkeerrichtlijn), waaruit volgens eiser blijkt dat sprake is van terugkeer wanneer een onderdaan van een derde land, vrijwillig of gevolg gevend aan een terugkeerverplichting of gedwongen, terugkeert naar zijn land van herkomst of een land van doorreis of een ander derde land waarnaar de betrokken onderdaan van een derde land besluit vrijwillig terug te keren en waar deze wordt toegelaten. Verwijdering naar Saoedi-Arabië, zoals verweerder beoogt, is volgens eiser geen terugkeer als bedoeld in voornoemd artikel. Daarbij heeft eiser onweersproken erop gewezen dat verweerder geen enkel moment getwijfeld heeft aan zijn Eritrese nationaliteit. Ook is Saoedi-Arabië in dit geval geen land van doorreis en verder heeft eiser niet besloten vrijwillig terug te keren naar Saoedi-Arabië.
3.
Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat eiser naar ieder land kan worden verwijderd waar hij wordt toegelaten. Aan eiser is een terugkeerbesluit opgelegd en het gaat er dan ook om dat eiser het grondgebied van de Europese Unie verlaat. Eiser heeft in Saoedi-Arabië gewoond en heeft daar een verblijfsrecht gehad, dus het ligt volgens verweerder voor de hand dat eiser naar dat land verwijderd kan worden. Bij de autoriteiten van Saoedi-Arabië is dan ook een laissez-passeraanvraag ingediend.
4.
Volgens artikel 3, derde lid, van de Terugkeerrichtlijn wordt voor de toepassing van de richtlijn onder terugkeer verstaan het proces waarbij een onderdaan van een derde land, vrijwillig gevolg gevend aan een terugkeerverplichting of gedwongen, terugkeert naar:
- zijn land van herkomst, of
- een land van doorreis overeenkomstig communautaire of bilaterale overnameovereenkomsten of andere regelingen, of
- een ander derde land waarnaar de betrokken onderdaan van een derde land besluit vrijwillig terug te keren en waar deze wordt toegelaten.
5.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat aan eiser een terugkeerbesluit is opgelegd. Dit terugkeerbesluit markeert naar het oordeel van de rechtbank de start van een terugkeerprocedure. De rechtbank overweegt verder dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat verweerder op 27 januari 2014 een laissez-passeraanvraag bij de autoriteiten van Saoedi-Arabië heeft ingediend. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat eiser in dit land heeft gewoond en daar een verblijfsrecht heeft gehad, maar gesteld noch gebleken is dat Saoedi-Arabië eisers land van herkomst is, een land van doorreis overeenkomstig communautaire of bilaterale overnameovereenkomsten of andere regelingen of een ander derde land waarnaar eiser heeft besloten vrijwillig terug te keren en waar hij wordt toegelaten zoals bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Terugkeerrichtlijn. Wat verweerder heeft aangevoerd is onvoldoende om te oordelen dat Saoedi-Arabië wel kan worden aangemerkt als een land zoals bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Terugkeerrichtlijn. Hierbij merkt de rechtbank op dat evenmin is gebleken dat concrete aanwijzingen bestaan voor twijfel aan de door eiser gestelde Eritrese nationaliteit. Nu gesteld noch gebleken is dat verweerder voornemens is uitzettingshandelingen te verrichten die zien op terugkeer als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Terugkeerrichtlijn, is de rechtbank door middel van richtlijnconforme interpretatie van oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt bij de voorbereiding van eisers verwijdering.
6.
Het beroep moet daarom gegrond worden verklaard. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van heden.
7.
Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank, indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt, dan wel de bewaring reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
8.
De rechtbank acht voldoende gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor dertien dagen onrechtmatige bewaring ten bedrage van 4 x € 105,- en 9 x € 80 = € 1.140,-.
9.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 974,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 487,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van heden, 26 maart 2014;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot betaling aan eiser van schadevergoeding tot een bedrag van € 1.140,-, te betalen door de griffier van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 974,-, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van
S.J. van Ravenhorst, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2014.
griffier rechter
De rechter beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 1.140,- (zegge: elfhonderdveertig euro).
Aldus vastgesteld op 26 maart 2014 door mr. L.M. Reijnierse.
rechter
Afschrift aan partijen verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.