Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 13;
- de brief van [gedaagde] van 20 maart 2014 met een eis in reconventie en producties 1 en 2;
- de mondelinge behandeling;
- de pleitnota van [eiser];
- de pleitnota van [gedaagde].
2.De feiten
3.Het geschil in conventie
4.Het geschil in reconventie
5.De beoordeling in conventie
NJ1984, 145; Ritzen/Hoekstra) en onder meer HR 9 april 2004 (
NJ2005, 130; CVA/De Staat) geldt voor de beoordeling van een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis dat een partij die zodanig vonnis heeft verkregen in beginsel bevoegd is dat vonnis te executeren, ook indien tegen het vonnis hoger beroep is ingesteld, maar dat die bevoegdheid niet mag worden misbruikt. Van een dergelijk misbruik kan op grond van artikel 3:13 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) sprake zijn indien de executant, mede gelet op de belangen aan de zijde van de wederpartij die door de executie kunnen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij de gebruikmaking van zijn bevoegdheid om in afwachting van de uitslag van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis kennelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten meebrengen dat executie van het vonnis voor degene ten laste van wie het vonnis wordt geëxecuteerd klaarblijkelijk een noodtoestand zou doen ontstaan.
NJ2008, 311; Newbay Enterprises/De Staat) af te leiden dat heeft te gelden dat bij de in het licht van de omstandigheden van het geval te verrichten afweging van de belangen van partijen de kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing moet blijven.
NJ2002, 380; LISV/Grifhorst) stelt [eiser] zich op het standpunt dat de executoriale beslagen op de woning en op het door van [eiser] en zijn echtgenote gedreven hotel dienen te worden opgeheven omdat deze beslagen op de gehele onroerende zaken zijn gelegd en niet op de onverdeelde aandelen van [eiser] daarin.
NJ2009, 26; Rijgersberg/Ontvanger). Derhalve is niet op juiste wijze beslag gelegd ten laste van [eiser] op de onroerende zaken aan de [adres] te [woonplaats] en het [adres] te [woonplaats]. Dat [gedaagde] zich kan verhalen op de huwelijksgoederengemeenschap die bestaat tussen [eiser] en zijn echtgenote, maakt het voorgaande niet anders. De beslagen zullen daarom worden opgeheven.
NJF2007, 81), hebben beide betrekking op conservatoire beslagen. Het in deze uitspraken aan de orde zijnde artikel 705 Rv, dat bepaalt dat de rechter een conservatoir beslag moet opheffen indien summierlijk blijkt van de onnodigheid van dat beslag, is niet op een executoriaal beslag van toepassing. Verwijzing naar genoemde uitspraken kan [eiser] daarom niet baten.