Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingslocatie Utrecht
Rechtbank Midden-Nederland
In de zaak van de officier van justitie tegen [naam], heeft de rechtbank Midden-Nederland op 7 februari 2014 uitspraak gedaan over de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling (TBS) van de terbeschikkinggestelde. De officier van justitie had gevorderd de terbeschikkingstelling met één jaar te verlengen, maar de rechtbank heeft deze vordering afgewezen. De rechtbank heeft zich gebaseerd op verschillende stukken, waaronder eerdere uitspraken en rapporten van deskundigen, die de noodzaak van een dwangkader voor de zorg en behandeling van de terbeschikkinggestelde onderbouwden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de terbeschikkingstelling op 29 november 2003 is ingegaan en dat de dwangverpleging op 31 augustus 2010 is beëindigd onder voorwaarden. De reclassering, vertegenwoordigd door J. Wassink, heeft in zijn rapport aangegeven dat de terbeschikkinggestelde in staat is om zich aan de voorwaarden te houden, mits er een dwingend kader is. De psychiater C.J. van Gestel heeft ook aangegeven dat verdere verlenging van de terbeschikkingstelling onnodig is, gezien de alternatieven die beschikbaar zijn, zoals beschermd wonen en medicatiegebruik.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat, hoewel een dwangkader noodzakelijk blijft voor de zorg en behandeling, dit niet per se hoeft te bestaan uit een verlenging van de terbeschikkingstelling. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling afgewezen, omdat de voorlopige rechterlijke machtiging die op 5 februari 2014 is afgegeven, voldoende waarborgen biedt voor de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid. De beslissing is genomen in het belang van de terbeschikkinggestelde en de maatschappij.