ECLI:NL:RBMNE:2014:1344

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 april 2014
Publicatiedatum
7 april 2014
Zaaknummer
16.701379-13; 16.659146-14; 13.660416-12 (tul) en 23.005905-08 (tul) [P]
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en bedreiging met geweld in Hilversum

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 3 april 2014, stond de verdachte terecht voor meerdere feiten, waaronder mishandeling en bedreiging met geweld. De zaak kwam voort uit een aangifte van mishandeling door het slachtoffer op 8 mei 2013 in Hilversum. De verdachte zou het slachtoffer hebben geslagen en bedreigd met een vuurwapen. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gevoerd op 20 maart 2014, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. S. Schuurman. De officier van justitie, mr. M. Kamper, vorderde een gevangenisstraf van drie jaar, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte.

De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer en getuigen gedetailleerd en consistent waren, maar dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldiging van afpersing. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit van afpersing, maar achtte de subsidiaire tenlastelegging van mishandeling bewezen. De verdachte had het slachtoffer meermalen geslagen en een knietje gegeven, wat leidde tot letsel en pijn bij het slachtoffer.

De rechtbank legde een gevangenisstraf van twee weken op, rekening houdend met de ernst van de feiten en het strafrechtelijk verleden van de verdachte. Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte van het primair ten laste gelegde feit werd vrijgesproken. De rechtbank besloot ook tot de tenuitvoerlegging van eerder voorwaardelijk opgelegde straffen, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummers: 16.701379-13; 16.659146-14; 13.660416-12 (tul) en 23.005905-08 (tul) [P]
Vonnis van de meervoudige kamer van 3 april 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1977] te [geboorteplaats],
wonende [adres] [woonplaats].

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden laatstelijk ter openbare terechtzitting van 20 maart 2014, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. S. Schuurman, advocaat te Breukelen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Kamper en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 16.701379-13.
1.
Primair
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 4 juni 2013 in de gemeente Hilversum en/of Laren en/of Soest, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer ] en/of [getuige] heeft gedwongen tot de afgifte van (grote) geld(bedragen) en/of tot het tenietdoen van één of meerdere (in)schuld(en), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer ] en/of [getuige], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- die [slachtoffer ] heeft/hebben geslagen en/of gestompt in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd en/of de zij, althans het lichaam en/of
- die [slachtoffer ] een knietje heeft/hebben gegeven tegen het/een (linker)been, althans het lichaam en/of heeft/hebben geschopt op/tegen het lichaam en/of
- die [slachtoffer ] heeft/hebben gedreigd de benen te breken en/of in een kelder in Laren te stoppen en te kijken wat er zou gebeuren en/of zijn kinderen iets aan te doen en/of
- die [getuige] heeft/hebben gedreigd hem te laten verdwijnen en/of
- dreigend een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, voor die [slachtoffer ] en/of [getuige] zichtbaar op tafel heeft/hebben gelegd en/of in de hand heeft/hebben gehouden en/of heeft/hebben doorgeladen en/of
- dreigend een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op/tegen het hoofd van die [slachtoffer ] en/of [getuige] heeft/hebben gehouden en/of
- die [slachtoffer ] en/of [getuige] dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd "Ik ga je doodschieten als je niet betaalt" en/of "Ik ga je vermoorden";
Subsidiair
hij op of omstreeks 8 mei 2013 te Hilversum, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer ]
- meermalen, althans éénmaal, (met kracht) (met gebalde vuist) heeft geslagen en/of gestompt in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd en/of de (linker)zij en/of rug, althans het lichaam en/of
- een knietje heeft gegeven tegen het (linker)been,

waardoor voornoemde [slachtoffer ] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;

2.
hij op of omstreeks 4 juni 2013 in de gemeente Hilversum, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool (merk Sphinx, model AT .380-M, kaliber .380), en/of munitie van categorie III, te weten één of meerdere (4) patro(o)n(en) (merk Sellier en Bellot, 9mm Br.C), voorhanden heeft/hebben gehad;
Parketnummer 16.659146-14.
hij op of omstreeks 22 januari 2014 te Landsmeer tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, te weten een revolver, merk Taurus, model 85, kaliber .38 Special, en/of munitie van categorie III, te weten vijf patronen, kaliber .38 Special, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank nummert de bij dagvaarding met parketnummer 16.701379-13 onder 1 en onder 2 en de met parketnummer 16.659146-14 ten laste gelegde feiten als de feiten 1 tot en met 3.

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Inleiding
Feit 1 en 2.
Op 17 april 2013 doet [slachtoffer ] aangifte van afpersing. Aangever verklaart dat hij drie horecabedrijven, te weten ’[café 1] en [café 2] in [vestigingspaats] en [café 3] in [vestigingspaats], op zijn naam heeft staan. Vanaf het moment dat aangever het café in Soest op zijn naam heeft staan moet hij maandelijks geld afdragen aan [verdachte], te weten verdachte. Volgens aangever heeft verdachte gezegd dat aangever moet betalen als hij gezond wil blijven. Aangever is voorts enkele malen mishandeld door mensen die door verdachte zijn gestuurd om hem te dwingen te betalen. Aangever verklaart dat verdachte hem bedreigde zijn benen te breken of een van zijn kinderen iets aan te doen. Onder dwang van verdachte heeft aangever ook de horecagelegenheden ’[café 1] en [café 2] overgenomen. Ook voor deze horecagelegenheden moet aangever geld afdragen aan verdachte. Sinds juli 2012 huurt aangever een villa in Laren. Aangever betaalt de maandelijkse huur en vaste lasten, maar verdachte woont in deze villa. Aangever verklaart voorts dat als hij zegt te willen stoppen met de cafés of niet meer kan betalen verdachte een vuurwapen op tafel legde en zei dat hij hem dan zou doodschieten of hem zou laten verdwijnen net als [A]. Ook de vader van verdachte, te weten [B], heeft aangever bedreigd om op tijd te betalen anders zou hij in de kelder worden gestopt en wel zien wat er dan zou gebeuren, aldus aangever. Op 8 mei 2013 doet [slachtoffer ] aangifte van mishandeling door verdachte.
De getuige [getuige], te weten de vader van aangever, is een aantal malen gehoord. Hij verklaart dat zijn zoon verdachte protectiegeld moet betalen. Tevens verklaart hij dat verdachte een keer een vuurwapen op zijn hoofd zette omdat verdachte geld wilde. Ook verklaart de getuige [getuige] over de mishandeling van zijn zoon op 8 mei 2013.
Op 4 juni 2013 om 12.50 uur is verdachte aangehouden in café ’[café 1] te [vestigingspaats]. Diezelfde dag zijn het café ’[café 1], de woning van [B] en de woning van verdachte aan de [adres] te [woonplaats] doorzocht. In café ’[café 1] is bij [C] een vuurwapen in zijn broeksband aangetroffen.
Verdachte is een aantal malen verhoord en heeft telkens het ten laste gelegde ontkend.
Feit 3.
Op 22 januari 2014 omstreeks 13.35 uur zien verbalisanten op de Rijksweg A10 te Amsterdam een Porsche Cayenne rijden met het handelaarskenteken [kenteken]. Verbalisanten zien dat het kenteken met elastieken is vastgemaakt, waardoor de middelste lettercombinatie niet goed leesbaar is. Ter controle wordt voornoemde auto tot stilstand gebracht. De bestuurder van de Porsche blijkt [D] te zijn. Verdachte is als passagier in de Porsche aanwezig. Beiden geven verbalisanten toestemming om de Porsche te doorzoeken. Tijdens de doorzoeking van de Porsche wordt in het middenconsole een vuurwapen aangetroffen. Zowel [D] als verdachte zijn vervolgens aangehouden.
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1.
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. De verklaring van aangever is gedetailleerd en betrouwbaar. Zijn verklaring wordt ondersteund door die van zijn vader [getuige]. Op 8 mei 2013 is de mishandeling waargenomen en is letsel bij aangever geconstateerd. De verklaring van aangever wordt gedeeltelijk ondersteund door de verklaring van verdachte dat hij boos was omdat aangevers hun werk niet goed deden, dat aangever voor hem de huur van een woning voldeed, de opbrengsten van de gokkasten werden gedeeld en het geld bij aangever werd opgehaald door anderen dan verdachte.
Feit 2.
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Hoewel het wapen niet bij verdachte is aangetroffen, was hij in het café aanwezig tijdens het aantreffen van het vuurwapen. Ondersteunend in dit geval zijn de verklaring van [slachtoffer ] en [getuige], aangezien zij hebben verklaard dat andere personen wapens dragen voor de verdachte.
Feit 3.
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. De auto bevond zich al enkele dagen in de garage van verdachte en hij bevond zich in de auto toen het wapen werd aangetroffen.
Het standpunt van de verdediging
Feit 1.
De raadsman heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. De verklaringen van aangever en [getuige] zijn onderling en innerlijk tegenstrijdig en derhalve onbetrouwbaar. Hun verklaringen worden niet ondersteund door overige bewijsmiddelen. Uit het dossier blijkt onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat er geweld is gebruikt of bedreigd tot afgifte van geld of het tenietdoen van schulden.
Feit 2.
De raadsman heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit, wegens gebrek aan wettig bewijs. Verdachte heeft het ten laste gelegde ontkend. [C], onder wie het wapen is aangetroffen, heeft verklaard dat hij het wapen heeft gevonden.
Feit 3.
De raadsman heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit, aangezien niet blijkt dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van het wapen in de auto dan wel dat het wapen hem toebehoorde.
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 1 primair.
Aangever [slachtoffer ] heeft verklaringen afgelegd, waarin hij aangeeft op welke wijze hij door verdachte gedwongen werd betalingen te verrichten. De getuige [getuige] heeft verklaringen afgelegd over de wijze waarop zijn zoon door verdachte onder druk gezet werd, doch deze verklaringen verwijzen in dat verband slechts naar hetgeen de getuige van [slachtoffer ] gehoord heeft. [getuige] heeft ook verklaard over de wijze waarop hijzelf door verdachte onder druk werd gezet om betalingen te verrichten. Dit laatste vindt echter geen of onvoldoende bevestiging in de verklaringen van [slachtoffer ]. In het dossier bevinden zich verder verklaringen van verschillende getuigen over betalingen in het kader van of voortvloeiend uit de uitoefening – op verschillende locaties – van horecabedrijven waarbij verdachte betrokken was. Deze getuigen geven echter niet aan op enigerlei wijze waargenomen te hebben dat verdachte [slachtoffer ] of [getuige] door geweld of bedreigen daarmee tot betaling gedwongen heeft. Dat betalingen plaatsgevonden hebben is onvoldoende steunbewijs om te bewezenverklaring van afpersing te kunnen komen.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde vrijspreken.
Feit 1 subsidiair.
Op 8 mei 2013 doet [slachtoffer ] aangifte van mishandeling gepleegd door verdachte. Op 8 mei 2013 was aangever in café ’[café 1] te [vestigingspaats]. Verdachte kwam binnen en liet een foto zien van een acceptgiro die niet zou zijn betaald. Verdachte balde zijn rechtervuist en stompte aangever tweemaal in zijn linkerzij. Verdachte sloeg vervolgens tweemaal met zijn vuist op de linker kaak van aangever. Verdachte gaf aangever een knietje tegen het linkerbeen en vervolgens nog een aantal klappen in het gezicht. Hierdoor ondervond aangever pijn en letsel. [2]
De getuige [getuige] heeft op 8 mei 2013 tegenover de politie verklaard dat [slachtoffer ] hem huilend opbelde. [slachtoffer ] verklaarde hem dat hij klappen had gekregen van verdachte. De tweede keer dat [slachtoffer ] belde vertelde hij dat hij klappen had gehad omdat de rekeningen niet waren betaald van de afgelopen maand. De getuige heeft de politie twee rekeningen getoond, te weten een rekening van de NUON van € 520,92 en een rekening van PWN waterleidingsbedrijf van € 50,59. [3] De getuige [getuige] heeft op 4 september 2013 tegenover de rechter-commissaris verklaard dat zijn zoon hem belde toen hij op het politiebureau zat en dat zijn zoon klappen had gekregen omdat hij een nota had moeten betalen. [4]
Verbalisant [verbalisant] heeft op 8 mei 2013 het volgende letsel bij aangever geconstateerd, te weten een dikke linkerwang en een zichtbare schaafwond op de linkerzijde van de rug. [5]
Nu de verklaringen van aangever en [getuige] op belangrijke punten eensluidend en gedetailleerd zijn, is niet aannemelijk geworden dat zij hun verklaringen in strijd met de waarheid hebben afgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen omtrent de betrouwbaarheid van de door hen afgelegde verklaringen. Daarbij komt dat het door de verbalisant geconstateerde letsel past bij de door aangever geschetste mishandeling. De rechtbank acht dan ook de verklaringen, in onderlinge samenhang gelezen, betrouwbaar.
Ondanks de ontkennende verklaring van verdachte, acht de rechtbank derhalve het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen op de wijze zoals blijkt uit de bewezenverklaring.
Feit 2.
Op 4 juni 2013 bevond verdachte zich in café ’[café 1] te [vestigingspaats]. Daar is bij [C] een vuurwapen in zijn broeksband aangetroffen. [C] heeft verklaard dat hij het wapen heeft gevonden en heeft ontkend dat hij het wapen bij zich droeg voor verdachte. Verdachte heeft ontkend dat hij wist dat [C] een wapen bij zich droeg.
De rechtbank zal verdachte van het ten laste gelegde vrijspreken, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is voor het voor medeplegen vereiste van een bewuste en nauwe samenwerking.
Feit 3.
Op 22 januari 2014 is een vuurwapen aangetroffen in een auto waarin verdachte zich als passagier bevond. Zowel [D] als verdachte ontkennen enige vorm van wetenschap van de aanwezigheid van het wapen in de auto. Vaststaat dat de auto niet de eigendom was van [D] of verdachte.
Nu de rechtbank niet kan vaststellen of verdachte in meer of mindere mate bewust was van het feit dat er een vuurwapen in de auto aanwezig was, dient verdachte wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs te worden vrijgesproken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 8 mei 2013 te Hilversum opzettelijk mishandelend [slachtoffer ]
- meermalen (met kracht) (met gebalde vuist) heeft geslagen en gestompt in/op het gezicht en de (linker)zij en/of rug en
- een knietje heeft gegeven tegen het linkerbeen,

waardoor voornoemde [slachtoffer ] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.

Van het onder 1 subsidiair meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

6.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op:
Feit 1 (subsidiair)
Mishandeling, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID

Het feit en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich onthouden van een standpunt ten aanzien van een eventueel op te leggen straf.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft het slachtoffer [slachtoffer ] mishandeld. Het handelen van verdachte vormt een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 6 februari 2014 waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld wegens strafbare feiten waarbij geweld is gebruikt.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, acht de rechtbank niet aanwezig.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken passend en geboden.

9.DE BENADEELDE PARTIJ

Voor aanvang van de terechtzitting hebben respectievelijk [E] en [bedrijf] B.V.. – beiden daartoe vertegenwoordigd door mr. G.H. Schoorl – zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade die zij lijden als eigenaar van het pand [adres] te [vestigingspaats] respectievelijk exploitant van speelautomaten ten gevolge van het sluiten van horecagelegenheid ’[café 1]. [bedrijf] B.V. stelt daarnaast schade geleden te hebben door braak op speelautomaten. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van respectievelijk € 53.680,00 en € 16.200,00.
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partijen [E] en [bedrijf] b.v. dienen in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard nu de verdachte van het hem onder 1 primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken, zo de schade die zij geleden hebben al een gevolg is van het onder 1 primair ten laste gelegde.

10.DE VORDERING TENUITVOERLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de toewijzing van de vorderingen tot voorwaardelijke tenuitvoerlegging gevorderd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
Gelet op het voorgaande en het in artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht gestelde acht de rechtbank termen aanwezig de vordering tot tenuitvoerlegging van de door de rechtbank Amsterdam bij vonnis d.d. 18 oktober 2012 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden toe te wijzen. De rechtbank acht tevens termen aanwezig de vordering tot tenuitvoerlegging van de door het Gerechtshof Amsterdam d.d. 25 april 2012 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 weken toe te wijzen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te komen tot een ander oordeel, aangezien verdachte tijdens het bewezenverklaarde in twee verschillende proeftijden liep en derhalve wist, op straffe van tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straffen, dat hij geen strafbare feiten mocht plegen.

11.TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 10, 14g, 14h, 14i, 14j, 27, 57, 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen onder 1 primair, 2 en 3 aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 subsidiair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat onder 1 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 weken;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij
- bepaalt dat de benadeelde partij [E] in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [bedrijf] b.v. in de vordering niet-ontvankelijk is dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vorderingen toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 13.660416-12 door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam bij vonnis d.d. 18 oktober 2012 voorwaardelijk aan de verdachte opgelegde straf, te weten een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 maanden;
- gelast de tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 23.005905-08 door het Gerechtshof Amsterdam bij vonnis d.d. 25 april 2012 voorwaardelijk aan de verdachte opgelegde straf, te weten een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 weken.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Blomsma, voorzitter, mr. A. van Holten en mr. C.A. de Beaufort, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.G. Dees, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 april 2014.
Mr. G. Blomsma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL 1406-2013015935, doorgenummerd 1 tot en met 347.
2.Pagina 19, alinea 3.
3.Pagina’s 57 en 62 tot en met 67.
4.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige], op 4 september 2013 opgemaakt en ondertekend door de rechter‑commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, blad 3.
5.Pagina 19, alinea 4.