ECLI:NL:RBMNE:2014:1447

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 april 2014
Publicatiedatum
15 april 2014
Zaaknummer
16/701027-13 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewelddadige overval op juwelier in winkelcentrum Kanaleneiland met schotwond als gevolg

Op 15 april 2014 heeft de rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 21-jarige man, die op 3 april 2013 samen met een medeverdachte een gewelddadige overval heeft gepleegd op juwelier [slachtoffer 2] in het winkelcentrum Kanaleneiland te Utrecht. Tijdens de overval werd de juwelier bedreigd met vuurwapens en werd er een bijtende stof in zijn ogen gespoten. De overvallers hebben een grote hoeveelheid sieraden gestolen. Tijdens de vlucht schoot de verdachte [slachtoffer 1] in zijn been, wat leidde tot een ernstige verwonding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte nauw hebben samengewerkt en dat er sprake was van medeplegen van zware mishandeling en diefstal met geweld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de eerdere veroordelingen van de verdachte. De vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 2], is integraal toegewezen, inclusief schadevergoeding en wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/701027-13 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 15 april 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1992],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in PI Nieuwegein – HvB locatie Nieuwegein te Nieuwegein.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2014. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. C.N.G.M. Starmans, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
De behandeling van de zaak van verdachte heeft gelijktijdig doch niet gevoegd plaatsgevonden met de zaak van medeverdachte[medeverdachte] (16/701055-13). Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] worden hierna ook wel aangeduid als ([verdachte]) [verdachte] en ([medeverdachte]) [medeverdachte].

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is op de zitting van 13 maart 2014 gewijzigd. De tenlastelegging is, met wijziging, als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primair: samen met een ander heeft geprobeerd om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven door met een vuurwapen een kogel te schieten in de richting van die [slachtoffer 1] (welke kogel die [slachtoffer 1] in zijn been heeft geraakt), terwijl deze poging om [slachtoffer 1] te doden vooraf werd gegaan door een diefstal met geweld in vereniging;
feit 1 subsidiair: samen met een ander [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht;
feit 2: samen met een ander juwelier [slachtoffer 2] op gewelddadige wijze heeft overvallen en daarbij geweld heeft gebruikt dan wel gedreigd heeft met geweld in de richting van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 1].
De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie in de vordering wijziging tenlastelegging d.d. 13 maart 2014 in het formele gedeelte een aantal malen arrondissement Den Bosch heeft opgenomen. De rechtbank beschouwt dit als een kennelijke verschrijving.
3. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van de hieronder te noemen feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] en[medeverdachte] de overval op juwelier [slachtoffer 2] en de gewelddadige handelingen in het winkelcentrum Kanaleneiland hebben gepleegd:
De politie heeft de kleding gevonden die de overvallers hebben gedragen. Op die kleding zit DNA-materiaal dat matcht met het DNA van [verdachte] en [medeverdachte]. Tot op heden hebben zij hiervoor geen redelijke verklaring gegeven.
De overvallers hebben zich na de overval schuil gehouden bij bevriende buren (de heer [A] en mevrouw [B]) die in dezelfde flat woonden als de familie [familie]. [A] heeft verklaard dat [verdachte] en een jongen die tegenover hem woont en waarmee [verdachte] onafscheidelijk was, zich bij hem in de woning hebben schuilgehouden.[medeverdachte] woont in de portiekflat tegenover de woning van [A].
[medeverdachte] en [verdachte] gaan al jaren met elkaar om. Zij zijn veelvuldig samen gezien en gecontroleerd. Zij hebben eerder samen strafbare feiten gepleegd waarvoor zij beiden zijn veroordeeld.
Een anonieme getuige, die beide verdachten kent, heeft verdachten herkend als de jongens die -kort na de overval- met hoge snelheid aan kwamen rijden op een rood/oranjekleurige scooter en de portiekflat ingingen aan de [adres] met de huisnummers [nummers].
Met betrekking tot het onder d. genoemde bewijs heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van deze anonieme getuige niet noodzakelijk zijn voor het rondkrijgen van de bewijsconstructie.
De officier van justitie heeft zich met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat er sprake is geweest van medeplegen. Hierbij heeft de officier van justitie gewezen op uit uitspraak van de Hoge Raad van 17 december 2013 (Nijmeegse scooterzaak; ECLI:NL:HR:2013:1966) en een vergelijking gemaakt met de onderhavige zaak.
Het onder 1 primair ten laste gelegde kan volgens de officier van justitie niet bewezen worden daar onvoldoende sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer 1]. Hierbij heeft de officier van justitie er op gewezen dat laatstgenoemde, maar ook andere getuigen, hebben verklaard dat de dader op zeer korte afstand en gericht op de benen schoot, na eerst op het lichaam te hebben gericht.
Het onder 1 subsidiair en 2 kan volgens de officier van justitie daarentegen wel wettig en overtuigend bewezen worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De raadsman heeft er daarbij op gewezen dat niet kan worden vastgesteld dat de scooter, die is aangetroffen in de kelderbox behorende bij de woning van familie [verdachte], is gebruikt bij de overval. Daarnaast is er weliswaar een spoor aangetroffen dat matcht met het DNA van verdachte op de door [A] in een container gedeponeerde tas zittende kleding en schoenen, maar is er op in die tas zittende kleding en schoenen ook DNA aangetroffen van een onbekende man A. DNA van deze onbekende man A is bovendien aangetroffen op de op de vluchtroute aangetroffen pet en op de muts die werd aangetroffen bij de wapens in de achtertuin naast [adres]. Het Nederlands Forensische Instituut (hierna: NFI) heeft vastgesteld dat er sprake kan zijn van een mogelijke broer-broer relatie tussen deze onbekende man A en [verdachte] en waarbij andere verwantschapsrelaties (bijvoorbeeld oom-neef) bovendien niet op voorhand zijn uit te sluiten. De raadsman heeft gelet hierop een alternatief scenario genoemd, waarbij hij zich met name heeft toegespitst op de broer van verdachte, [C], als mogelijke dader van de overval.
De verklaringen van de anonieme getuige 670674, [A] en [B] kunnen volgens de raadsman niet gebezigd worden voor het bewijs, daar deze verklaringen volstrekt ongeloofwaardig en onbetrouwbaar dienen te worden geacht. De verklaring van de andere anonieme getuige kan eveneens niet gebruikt worden voor het bewijs omdat de verdediging in verband met het onvindbaar zijn van deze getuige niet in de gelegenheid is gesteld om verdedigingsrechten uit te oefenen.
In het geval de rechtbank toch bewezen acht dat verdachte betrokken is geweest bij de overval op de juwelier, heeft de raadsman zich evenals de officier van justitie op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Uit de bewijsmiddelen volgt immers dat de schutter bewust [slachtoffer 1] in zijn been heeft geschoten. Van (voorwaardelijk) opzet op de dood is dan ook geen sprake geweest.
4.3
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen [1]
4.3.1
Inleiding
Op woensdag 3 april 2013 omstreeks 15.25 uur werd er door de gemeenschappelijke meldkamer van de politie Utrecht melding gedaan dat er op camerabeelden te zien is dat mensen in paniek wegrenden op het overdekte winkelcentrum Kanaleneiland, gevestigd op het Hammerskjoldhof in Utrecht. Ter plaatse gekomen bleek onder meer dat er een gewapende overval had plaatsgevonden op juwelier [slachtoffer 2] en dat de overvallers een man, [slachtoffer 1] genaamd, tijdens de vlucht hadden neergeschoten.
4.3.2
De aangiften
4.3.2.1 De aangifte van[slachtoffer 2]
Een dag later, op 4 april 2013, heeft[slachtoffer 2], eigenaar van juwelierszaak [slachtoffer 2], te Utrecht aangifte gedaan bij de politie. Hij heeft toen verklaard dat op 3 april 2013 omstreeks 15.25 uur twee mannen met bedekte gezichten zijn zaak binnenkwamen. Man 1, degene die [slachtoffer 2] omschrijft als langer dan 1,82 meter en met een vuurwapen in zijn rechterhand, riep “dit is een overval”. Hierop heeft [slachtoffer 2] de alarmknoppen ingedrukt. Man 2, degene die [slachtoffer 2] omschrijft als kleiner dan man 1 en eveneens met een vuurwapen, zei tegen [slachtoffer 2] dat hij naar de grond moest gaan. Voordat [slachtoffer 2] hieraan gehoor gaf zag hij dat man 1 richting de vitrines liep en hoorde hij het geluid van gebeuk tegen deze vitrines. Nadat man 2 even naar man 1 was gelopen kwam hij weer naar aangever toegelopen en hoorde aangever hem zeggen: “kijk me aan, kijk me aan”. Hierop keek aangever omhoog waarna hij zag dat man 2 iets naar hem spoot. Aangever voelde hierna dat hij enorm prikkende ogen had. Hij zag man 1 en man 2 vervolgens zijn winkel uitrennen en verder zag hij dat er een bewaker aan kwam rennen. Uit drie, door de daders kapotgeslagen, vitrines was een grote hoeveelheid sieraden gestolen. [2] Uit een brief van de huisarts is gebleken dat [slachtoffer 2] op 4 april 2013 nog last heeft van oogklachten. [3]
4.3.2.2 De aangifte van [slachtoffer 3]
De hiervoor door [slachtoffer 2] genoemde bewaker bleek te zijn genaamd [slachtoffer 3]. Deze [slachtoffer 3] heeft op 3 april 2014 tegenover de politie verklaard dat hij die middag als beveiliger werkzaam was in het winkelcentrum aan de Hammerskjoldhof te Utrecht. Rond 15.25 uur kreeg hij een alarmmelding binnen van juwelier [slachtoffer 2], waarop hij richting het pand van deze juwelier is gerend. Aldaar zag hij een man gebukt staan bij een vitrine. Deze man was volgens [slachtoffer 3] onder meer ongeveer 1.70 meter lang, was in het donker gekleed en had een muts of iets donkers over zijn hoofd getrokken. Kort hierna zag [slachtoffer 3] recht voor hem een tweede man staan. Deze man omschrijft hij onder meer als ongeveer 1.90-1.95 meter lang, donkere muts, normaal postuur en deze droeg een jas met twee kleuren blauw. [slachtoffer 3] zag dat deze man een vuurwapen op hem richtte en tegen hem zei: “Ga weg en anders schiet ik, oprotten”. [slachtoffer 3] schrok hier enorm van en is hierna weggerend. Tijdens dit wegrennen keek hij achterom en hij zag de twee mannen toen wegrennen in de richting van de uitgang aan de zijde van de Trumanlaan. Op het moment dat de twee mannen net uit zijn zichtveld waren hoorde [slachtoffer 3] een harde knal welke hij herkende als een schot van een vuurwapen. [4]
4.3.2.3 De aangifte van [slachtoffer 1]
Laatstgenoemd schot was door één van de daders afgevuurd in de richting van [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] heeft op 4 april 2013 tegenover de politie verklaard dat hij op 3 april 2013 omstreeks 15.00 uur buiten bij voornoemd winkelcentrum aan het werk was. Op dat moment zag hij twee mannen van een scooter afstappen en het winkelcentrum inrennen. [slachtoffer 1] is deze mannen achterna gerend. In het winkelcentrum zag hij omstanders wijzen in de richting van een juwelierszaak. [slachtoffer 1] hoorde vanuit de juwelier glasgerinkel en zag dat de jongens spullen uit de kapotgeslagen vitrines haalden. [slachtoffer 1] zag dat beide jongens een pistool in hun handen hadden en dat ze hiermee dreigden naar omstanders. Hierna zag hij dat de jongens wegrenden en dezelfde weg namen als ze waren gekomen. [slachtoffer 1] is hierna achter de jongens aangerend. Op het moment dat hij de achterste jongen bijna achterhaalde, stopte deze jongen en draaide hij zich om. De afstand tussen de jongen en [slachtoffer 1] was op dat moment ongeveer een meter. [slachtoffer 1] zag dat de jongen toen een pistool in zijn rechterhand hield en op zijn bovenlichaam richtte. Nadat de jongen weer verder wilde lopen en [slachtoffer 1] weer achter hem aan wilde gaan, draaide de jongen zich nogmaals om in de richting van [slachtoffer 1]. In eerste instantie richtte de jongen het vuurwapen weer op het bovenlijf van [slachtoffer 1], maar [slachtoffer 1] zag dat de jongen het pistool vervolgens lager richtte op zijn been. [slachtoffer 1] hoorde een knal en voelde korte tijd later bloed aan de achterkant van zijn rechterbeen. Op het moment van het afleggen van deze verklaring is [slachtoffer 1] al geopereerd aan zijn been. De kogel had namelijk een slagader in zijn been geraakt en hij had van de dokter gehoord dat zijn been op het nippertje gered was. [5]
Bij de verklaring van [slachtoffer 1] is een geneeskundige verklaring gevoegd. Hierin wordt weergegeven dat sprake is van een schotwond in het rechterbeen, dat er een stent is geplaatst in een bloedvat van het bovenbeen en dat er sprake is geweest van fasciotomie aan het bovenbeen en onderbeen. [6]
4.3.3
De camerabeelden in en bij het winkelcentrum
4.3.3.1 De bevindingen van de politie met betrekking tot de beelden
Door de politie zijn diverse camerabeelden, afkomstig van meerdere beveiligingscamera’s binnen en buiten voornoemd winkelcentrum veiliggesteld. Deze beelden zijn door verbalisant [verbalisant 1] beschreven en uit een door hem hierover opgemaakt proces-verbaal van bevindingen blijkt -zakelijk weergegeven- het volgende.
Om 15.24.42 uur komen twee mannen in opvallende ‘regen’-kleding het winkelcentrum binnenrennen.
Het signalement van één van de mannen, hierna verdachte 1 genoemd, is onder meer als volgt omschreven: ongeveer 1.80-1.85 meter lang, zwarte pet met kleppen, welke over de oren/wangen tot onder de kin werden gedragen; blauwe jas, onderzijde zwart, verticale streep over de borst tot de hals, capuchon, zwarte handschoenen; zwarte broek; zwarte schoenen; donkerkleurige blauwe sporttas. Het signalement van de andere man, hierna verdachte 2 genoemd, is onder meer als volgt omschreven: ongeveer 1.75-1.80 meter lang, zwarte pet, zwarte (regen)jas, onderzijde van de jas is blauw met een horizontale witte streep op navel hoogte, witte strepen op rechter mouw, capuchon; capuchon werd over de pet gedragen; zwarte handschoenen; donkere (regen)broek met witte horizontale strepen ter hoogte van de enkel.
Om 15.25.37 uur kwam een man, in een zwart kostuum (de rechtbank begrijpt aangever [slachtoffer 3]) richting de winkel (de rechtbank begrijpt juwelier [slachtoffer 2]) rennen. Een zevental seconden later liep de man in het zwarte kostuum naar de entree van de winkel alwaar hij ineens ineen dook, naar links draaide en wegrende in de richting waar hij eerder vandaan kwam. Om 15.25.47 kwam verdachte 1 naar buiten rennen en rende achter de man in het zwarte kostuum aan. Verdachte 1 had daarbij iets in zijn rechterhand waarmee hij met gestrekte arm wees in de richting van voornoemde man. Nadat verdachte 1 uit de winkel was gerend kwam verdachte 2 ook naar buiten rennen.
Om 15.25.50 is te zien dat een kale man (de rechtbank begrijpt [slachtoffer 1]) achter verdachte 2 aanrende en hem bij zijn middel probeerde vast te pakken. Vervolgens was te zien dat de kale man ineens stilhield, ineen dook, en beide handen voor zijn gezicht hield. Verdachte 2 rende hierna door waarna de kale man opnieuw probeerde om verdachte 2 vast te pakken. Verdachte 2 richtte hierop al rennend een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de richting van de kale man. Na weer te zijn doorgerend was op beelden van 15.25.55 uur te zien dat de kale man op ongeveer een halve meter achter verdachte 1 aanrende, dat verdachte 1 zich omdraaide en met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de richting van de borst van de kale man wees. Twee seconden later op de beelden waren slechts nog de benen van verdachte 1 te zien. Beide voeten van verdachte 1 wezen in de richting van de kale man, die behalve zijn hoofd, nog wel grotendeels in beeld was. Vervolgens stopte de kale man en hurkte door beide benen. De benen van verdachte 1 hielden kort stil en maakte een soort van sprongetje en draaiden vervolgens weg van de kale man. Kort hierna zakt de kale man in elkaar. [7]
4.3.4
Sporenonderzoek winkelcentrum
Bij de toegang tot het winkelcentrum werd een huls aangetroffen. Deze huls werd veiliggesteld en voorzien van SIN AAFW4943NL. Ook is er een glasmonster van de kapotte vitrines genomen, dat werd voorzien van SIN AAFW4950NL. [8]
4.3.5
De vluchtroute en getuigen
4.3.5.1 De verklaring van [getuige 1]
Op 3 april 2013 heeft getuige [getuige 1] verklaard dat hij die middag in het winkelcentrum Kanaleneiland te Utrecht was. Daar zag hij dat een lange jongen achter een persoon aanrende en diegene in de kraag beetpakte. De persoon die door de lange jongen werd vastgepakt draaide zich ineens om en [getuige 1] zag dat hij een vuurwapen schuin naar beneden richtte op de benen van de lange jongen. Hierna hoorde [getuige 1] een knal en zag hij dat de lange jongen langzaam naar de grond ging. De persoon die de lange jongen had neergeschoten stapte achterop bij een andere persoon op een rode scooter. Deze scooter reed weg in de richting van Kanaleneiland zuid. [9]
4.3.5.2 De verklaring van [getuige 2]
De getuige [getuige 2] verklaarde telefonisch tegenover verbalisant [verbalisant 1] dat hij had gezien dat twee mannen waren achtervolgd door een kale man. Eén van deze mannen richtte een vuurwapen op de benen van de kale man, waarna hij een knal hoorde en zag dat de kale man in elkaar zakte. De twee mannen zouden zijn weggereden op een oranje kleurige scooter, die niet voorzien was van een kentekenplaat, in de richting van de Marco Pololaan. [10]
4.3.5.3 De bevindingen van de politie met betrekking tot camerabeelden
Videocamera’s in de omgeving van het winkelcentrum hebben de vluchtende daders van de overval geregistreerd. Aan de hand van dit beeldmateriaal is geverbaliseerd dat omstreeks 15:26 uur een bromfiets, scooter of motor met daarop twee personen met hoge snelheid in de richting van de Churchillaan in Utrecht is gereden. Gezien is dat de bestuurder een zwarte pet draagt en de bijrijder van de scooter is geïdentificeerd als verdachte 1 zoals weergegeven onder 4.3.3.1. [11]
4.3.5.4 De verklaring van [getuige 3]
heeft verklaard dat zij bij het winkelcentrum Kanaleneiland had gezien dat omstreeks 15.30 uur twee mannen op een rode scooter met hoge snelheid wegreden in de richting van de Trumanlaan. De bestuurder had volgens [getuige 3] twee zwarte zakken in zijn hand en de bijrijder had een vuurwapen in zijn hand. Beide mannen op de scooter droegen volgens [getuige 3] een panty over hun hoofd. [12]
4.3.5.5 De verklaring van [getuige 4]
Omstreeks 15.30 uur stond [getuige 4] met zijn auto stil bij de verkeerslichten, gelegen aan de kruising Marco Pololaan met de Churchillaan. [getuige 4] stond met de voorzijde in de richting van de Trumanlaan toen een scooter hem met erg hoge snelheid in tegenovergestelde richting passeerde. Deze scooter ging volgens [getuige 4] in de richting van de Vasco de Gamalaan. [getuige 4] zag vervolgens, toen hij in zijn binnenspiegel keek, dat er twee personen op de scooter zaten en dat één van deze personen het spatbord van de scooter af trapte. [13]
4.3.5.6 De verklaring van [getuige 5]
Getuige [getuige 5], die tussen 15.00 uur en 15.30 uur geparkeerd stond op de Afrikalaan, heeft verklaard dat hij een hoop lawaai hoorde wat leek op een slepend polyester. Toen hij in de richting van het geluid keek zag hij een scooter uit de richting van de Marco Pololaan komen. Op de scooter zaten twee personen die beiden een zwarte pet op hadden. [getuige 5] zag dat één van de opzittenden, volgens [getuige 5] de bestuurder, zijn petje verloor. De jongens op de scooter reden hierna door in de richting van het kanaal en sloegen linksaf de wijk in. [getuige 5] verklaarde ook nog dat hij een stuk van de kap van de motor zag wapperen en hij dacht dat dit afgebroken was. [14]
4.3.5.7 Bevindingen van verbalisanten en aantreffen zwart petje en plastic kappen
Verbalisant [verbalisant 2] is samen met collega’s [verbalisant 3] en [verbalisant 4] na de overvalmelding in een dienstvoertuig gestapt en richting het genoemde winkelcentrum gereden. Aanrijdend vernamen zij dat de twee daders op een rode scooter zouden zijn weggereden in de richting van de Afrikalaan te Utrecht. Op het moment dat de verbalisanten over de Marco Pololaan reden zag [verbalisant 2], ter hoogte van het aldaar gelegen winkelcentrum, een zwart stuk plastic op het wegdek liggen, hetgeen leek op een voorspatbord van een scooter. Over deze scooteronderdelen is [verbalisant 2] heengereden. [verbalisant 2] is hierna rechtsaf de Afrikalaan ingeslagen en zag daar op het gedeelte tussen de Marco Pololaan en de Columbuslaan midden op het wegdek een zwart petje liggen. Ongeveer 15 meter van de plaats waar het petje werd aangetroffen stond een onbekende man die meedeelde dat er zojuist een scooter met een noodgang voorbij was gekomen. Op deze scooter zaten twee mannen en deze scooter zag er beschadigd uit. Eén van de mannen had volgens de onbekende man het petje op wat zojuist door de verbalisanten was aangetroffen. De scooter zou volgens de onbekende man linksaf zijn geslagen. [15] Dit zwarte petje is veiliggesteld [16] en voorzien van SIN-nummer AAGC0112NL). [17]
Naar aanleiding van de melding van [verbalisant 2] dat hij mogelijk over de gevallen scooter onderdelen heen was gereden, is verbalisant [verbalisant 5] in de richting van de Marco Pololaan gereden om de scooteronderdelen veilig te stellen. Aldaar trof hij twee stukken zwarte plastic kappen aan, welke deel uitmaakten van een spatbord van een scooter. Op de binnenzijde van deze kappen was het merkteken van het scootermerk Piaggio te zien. Aan de binnenzijde van de beide kappen waren rode verfspatten/spuitbus spray te zien. Verder zag [verbalisant 5] dat de bevestigingspunten van het grootste deel van de kap geel en wit van kleur waren. [18]
4.3.5.8 De verklaring van [getuige 6]
Op de Rooseveltlaan te Utrecht ter hoogte van de Da Costaschool stond rond 15.00 uur of 15.30 uur getuige [getuige 6]. Hij heeft verklaard dat hij opeens een scooter met twee mannen er op voorbij zag razen. De aandacht van [getuige 6] werd getrokken door de snelheid waarmee de scooter reed en omdat er plastic bij de voorkant van de scooter los hing. De twee mannen op de scooter hadden hun gezicht volgens [getuige 6] bedekt. Degene die achterop de scooter zat had een opvallend blauwe jas aan en de bestuurder was in het zwart gekleed. [getuige 6] zag dat de scooter linksaf de Bonte Koelaan inreed en daarna rechtsaf de Alexander de Grotelaan
inreed. [getuige 6] heeft verder verklaard dat de bestuurder geen capuchon droeg en dat hij daardoor gewoon zijn haar kon zien. De achterste persoon leek volgens [getuige 6]
ook groter dan de bestuurder. [19]
4.3.5.9 De bevindingen van de wijkagent [verbalisant 6]
. Verbalisant [verbalisant 6] is als wijkagent bekend met het feit dat de familie [verdachte] in de [adres] op nummer [nummer] (de tweede portiek) woont. Vanuit zijn werk als wijkagent had [verbalisant 6] meerdere malen te maken gehad met [C] en [verdachte], die beiden deel uitmaken van een jeugdgroep en waarvan [verbalisant 6] wist dat zij beiden antecedenten hadden. [20]
4.3.6
Onderzoek [adres].
Omstreeks 15.50 uur is een onderzoek ingesteld op de [adres] in [woonplaats], waarbij deze straat werd ingericht als plaats delict en als zodanig is afgezet en bewaakt.
4.3.6.1 Het aantreffen van wapens en een muts
In de achtertuin, zag verbalisant [verbalisant 7] omstreeks 17.02 uur, dat er bij de achterdeur, het dichtst gelegen bij de tweede portiek, twee op vuurwapen gelijkende voorwerpen en een muts lagen. [21] Deze voorwerpen zijn veiliggesteld voor onderzoek en voorzien van SIN-nummers. Een van deze voorwerpen betrof een gasdrukpistool van het merk GZ (AAGC0120NL) en het andere betrof een pistool van het merk Walther, kaliber .22 (AAGC0121NL). De hamer van dit vuurwapen stond gespannen. [22]
4.3.6.2 Het aantreffen van een scooter in de kelderbox
De kelderbox behorende bij het perceel [adres] werd ongeveer een kwartier later door het arrestatieteam geopend. In deze kelderbox werd een roodkleurige scooter, merk Gilera, type Runner, aangetroffen. Deze scooter was niet voorzien van een kentekenplaat. Verbalisant [verbalisant 8] rook in de kelderbox de geur van benzine en de geur van een recentelijk gebruikte verbrandingsmotor. [23]
4.3.6.3 De bevindingen van verbalisanten tijdens de doorzoeking
Hierna heeft er onder leiding van de rechter-commissaris een doorzoeking plaatsgevonden in de woning [adres] te [woonplaats]. Tijdens dit onderzoek zijn er meerdere telefoonnummers genoteerd van de zonen van de vrouwelijke hoofdbewoner, genaamd [D]. Onder meer is het telefoonnummer genoteerd wat vermeld stond onder de naam [E], te weten [telefoonnummer]. [24] Door [D], zijnde de moeder in het gezin [familie], werd onder andere verklaard dat zij niet weet waar [verdachte] is en dat [C] buiten met zijn broertje [F] aan het voetballen is. [25]
4.3.6.4 De bevindingen van wijkagent [verbalisant 6]
Door verbalisant [verbalisant 6] zijn omstreeks 19.00 uur die dag [G] en [E] bij de afzetting in de [adres] gezien. Omstreeks 21.00 uur zag verbalisant [verbalisant 6] ook [C] aan komen lopen, die zich bij zijn broers voegde. [26]
4.3.7
Telefoongegevens
Op het voornoemde nummer dat stond genoteerd onder de naam van [E] is een taplijn geplaatst. Hieruit volgt dat er op 3 april 2013 om 23.12 uur door een mannelijke gebruiker werd gebeld met een man die gebruik maakte van het telefoonnummer [telefoonnummer]. Dit gesprek is door de politie tijdens een verhoor aan [E] voorgehouden, waarbij laatstgenoemde heeft verklaard dat hij dit gesprek herkent als een gesprek dat hij heeft gevoerd met de bovenbuurman, genaamd[A]. Verder heeft [E] bij de politie verklaard dat [C] geen bijnaam heeft en dat [verdachte] meerdere bijnamen heeft waaronder [bijnaam]. Deze bijnaam zou [verdachte] volgens [E] hebben vanwege zijn lengte. [27]
Dit hiervoor bedoelde gesprek, gevoerd op 3 april 2013 om 23.12 uur, tussen NNman1 ([E]) en NNman2 ([H]) is uitgewerkt en hieronder volgen een aantal passages uit dit gesprek:
NNman1: Buurman! Ben je daar nog?
NNman2: Hallo broertje, ja ik ben hier nog met de jongens.
Op de achtergrond (ver weg en niet goed hoorbaar) wordt door een andere man (NNman 3) iets tegen[A] gezegd
NNman3: zeg tegen hem of ik ehh…(niet hoorbaar)
NNman2: hee, die [bijnaam] vraagt je of hij bij zijn oma kan slapen.
NNman1: wat zeg je?
NNman2: bij oma, bij oma, of hij daar kan pitten.
NNman1: je moet hem zeggen, dat hij elders een plek moet gaan zoeken
NNman2: Ja, beter niet.
NNman1: hoezo? Hij kan oprotten. Hij gaat haar ook dadelijk laten schrikken.
NNman2: inderdaad dat arme mens, je hebt gelijk man.
NNman1: hij is ziek. Je moet tegen hem zeggen “ga maar naar Hoog Catherijne, klaar”. [28]
Na voornoemd telefonisch gesprek is op het telefoonnummer [telefoonnummer] ook een taplijn geplaatst. Hieruit bleek dat dit nummer op 4 april 2013 een drietal malen werd gebeld door de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer]. Uit een zoekslag in interne politiebronnen bleek laatstgenoemd nummer in gebruik bij [B], wonende op de [adres] te [woonplaats]. Op dit adres stond tevens ingeschreven [A]. Uit opgenomen gesprekken bleek dat de gebruiker van [telefoonnummer] werd aangesproken met[A] en dat de gebruiker van [telefoonnummer] met [B] werd aangesproken. [29]
Een van de gesprekken, namelijk het gesprek dat op 4 april 2013 omstreeks 14.47 uur werd gevoerd tussen laatstgenoemde personen, is uitgewerkt en hieronder volgen een aantal passages uit dat gesprek:
V: ehh…euhh…wat heb je in die blauwe tas gedaan?
M: ohh, houd je mond.. ik heb dat toch gisteren tegen je gezegd of niet.
V: Nou…wat is die toch gek?
M: Euhh…nee… ga je..
V: Je bent gek? Je bent echt helemaal gek en het is overdag ook nog.
M: Nee, ik ga die in de container van goederen stoppen. Ken je de containers, afval, glas en zo.
(…)
M: Begrijp je wel? Het moet niet opvallen.
H: Ja overdag, mensen verraadden anderen. [30]
4.3.8
Observaties en aantreffen tas
4.3.8.1 Observeren [A]
Op 4 april 2013 om 16.21 uur hadden leden van het observatieteam zicht op [A]. Zij zagen [A] als bestuurder van een Volkswagen Golf, gekentekend [kenteken], rijden. Omstreeks 17.11 uur zien zij dat [A] een blauwe plastic Albert Heijn tas uit de achterbank van het voernoemde voertuig pakte en deze in een textielcontainer gooide. [31]
4.3.8.2 Aantreffen tas met kleding
In deze container, die nauwlettend onder observatie is gebleven, is de blauwe plastic Albert Heijn tas aangetroffen. [32]
In deze tas werden onder meer de volgende goederen aangetroffen en veiliggesteld. Daarna werden aan deze goederen de hierna te noemen SIN-nummers gekoppeld:
  • een glasscherf, aangetroffen tussen het opgevouwen blauwe regenjack (AAFU2981NL);
  • een zwart regenjack, bovenzijde zwart/onderzijde blauw, met een afgescheiden brede bies (AAFU2986NL);
  • een blauw regenjack, bovenzijde blauw/onderzijde zwart, met een afgescheiden smalle bies (AAFU2987NL);
  • een paar sneakers, merk Hugo Boss (AAFU2983NL);
  • een paar sneakers, merk Recopa (AAFU2982NL);
  • een regenbroek, zwart van kleur met een horizontale grijze fluorescerende bies (AAFU2985NL);
  • een busje traangas, aangetroffen in het zwarte regenjack.
4.3.9
Technisch onderzoek kleding, wapens en scooter
4.3.9.1 Schotrestendeeltjes op de blauwe regenjas
Uit een rapport d.d. 9 augustus 2013 van het NFI blijkt dat op de mouwen van de blauwe regenjas (AAFU2987NL) categorie A schotrestendeeltjes zijn aangetroffen. Met het aantreffen van deze categorie A deeltjes wordt een vrijwel zekere relatie aangetoond met een schietproces. [34]
4.3.9.2 DNA-profielen op de aangetroffen kleding en pet
In een rapport d.d. 30 mei 2013 van het NFI wordt met betrekking tot aangetroffen DNA-sporen het volgende gerapporteerd:
  • Een bemonstering van de
  • Een bemonstering van de
  • Een bemonstering van
  • Een bemonstering van
  • Een bemonstering van
  • Een bemonstering van
  • Van de blauwe regenjas is ook
  • Van de op de vluchtroute aangetroffen pet (AAGC0112NL) is de
4.3.9.3 Glasscherfvergelijkend onderzoek
Met betrekking tot de in de tas aangetroffen glasscherf is een glasvergelijkend onderzoek verricht met glas aangetroffen van de vernielde vitrineruit bij juwelier [slachtoffer 2]. Uit dit onderzoek gerapporteerd d.d. 10 juni 2013 door het NFI is gebleken dat het
veel waarschijnlijkeris wanneer dit glasdeel afkomstig is van de vernielde vitrineruit dan wanneer het afkomstig is van een willekeurig andere ruit of glazen voorwerp. [36]
4.3.9.4 Vergelijkend onderzoek huls en pistool
Met betrekking tot de aangetroffen huls (AAFW4943NL) en het pistool (AACG0121NL) heeft een vergelijkend onderzoek plaatsgevonden. Tijdens dit onderzoek zijn afvuursporen in de huls en sporen in proefhulzen, die met het pistool zijn verschoten, met elkaar vergeleken. De waargenomen overeenkomsten tussen de sporen in de huls en de proefhulzen passen goed bij de hypothese dat de huls is verschoten met het pistool. Op basis van de structuur van de onregelmatigheden in de sporenveroorzakende onderdelen van het pistool zijn de sporen als zeer kenmerkend voor dit pistool beoordeeld. Hierdoor is het nagenoeg uitgesloten om deze mate van overeenkomst waar te nemen als de huls is verschoten met een andere vuurwapen dan dit pistool. Geconcludeerd wordt dan dat het zeer veel waarschijnlijker is dat de huls is verschoten met dit genoemde pistool (AACG0121NL) dan wanneer de huls is verschoten met een ander vuurwapen van het zelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als het pistool (AACG0121NL). [37]
4.3.9.4 Onderzoek aan de aangetroffen scooter en gevonden plastic kappen
De op de Marco Pololaan aangetroffen plastic kappen pasten naadloos in elkaar en betroffen het achterste stuk van een spatbord. Duidelijk zichtbaar waren de twee schroefgaten aan de bovenzijde, waarmee deze kap aan de voorste kap wordt bevestigd. De bouten en moertjes aan de zijkant van deze kap waren nog aanwezig, tevens was er wat materiaal van de voorste kap rond deze bouten en moertjes achtergebleven. Het achtergebleven materiaal had een opvallend geel/witte fluorescerende kleur. Deze fluorescerende kleur werd door verbalisanten ook waargenomen op één onderdeel van de inbeslaggenomen motorscooter. Dit betrof een plastic kap die aan de voorzijde van de motorscooter was bevestigd. Opvallend was dat deze kap aan de voorzijde een zwarte kleur had. Duidelijk zichtbaar was dat dit niet de originele kleur betrof en op enkele plekjes was weggesleten. Onder deze plekjes kwam eveneens de opvallende gele fluorescerende kleur terug. Omdat het voorste gedeelte van het spatbord ontbrak kon niet worden vastgesteld dat de gevonden kappen daadwerkelijk bij de aangetroffen motorscooter behoorden. Er zijn wel enkele overeenkomsten tussen de plastic kappen en de motorscooter:
  • De motorscooter blijkt niet zijn originele kleur te dragen, maar bleek op diverse plaatsen te zijn overgespoten met een oranje/rode verf;
  • Op de achterzijde van een zwart gespoten kap, die aan de voorzijde van deze motorscooter was bevestigd, was duidelijk zichtbaar dat de originele kleur van deze kap fluorescerend geel moest zijn geweest;
  • Op de aangetroffen kappen werden rode verfspatten/spuitbusspray gezien;
  • Aan de zijkant van de kappen is materiaal van de voorste kap achtergebleven met een opvallend geel/witte fluorescerende kleur.
4.3.10
Verklaringen van [B] en [A]
4.3.10.1 Verklaring van [B]
heeft op 2 december 2013, naar de gebeurtenissen op 3 april 2013 gevraagd, tegenover de rechter-commissaris verklaard dat die dag omstreeks 16.10 uur hard op de deur werd gebonsd. Voor de deur stond haar buurjongen van 1 hoog. Op het moment dat zij de deur had geopend vlogen deze buurjongen en een andere jongen haar huis binnen. Op het moment dat de politie bij haar op de deur bonkte zei de grote jongen dat zij niet mocht open doen. [39]
4.3.10.2 Verklaring van [A]
heeft eveneens op 2 december 2013 tegenover de rechter-commissaris een verklaring afgelegd. Hij heeft toen, naar de gebeurtenissen op 3 april 2013 gevraagd, verklaard dat hij een telefoontje kreeg van zijn vrouw [B] en dat zij hem vertelde dat de jongens bij haar in de woning zaten. Hierna is hij naar zijn woning aan de [adres] gegaan. Ter plaatse gekomen zag hij dat hij zijn woning niet in kon omdat alles door de politie was afgesloten. Vervolgens werd hij door [E] gebeld en die zei: “heb je gehoord wat die klootzak gedaan heeft?”. Ik zei: “ja je broertje die klootzak zit bij mij binnen”. [E] was volgens [A] op dat moment helemaal in paniek en doelde op de overval op de juwelier. Van zijn vrouw heeft [A] gehoord dat zij van de in haar woning aanwezige jongens niet mocht opendoen. Nadat de politie was weggegaan en [A] weer de flat in kon gaan is hij naar zijn woning gegaan. In zijn woonkamer zag hij dat twee jongens zaten. Eén van de jongens betrof de buurman van beneden, [verdachte]. De ander was van tegenover. Van de twee jongens weet hij dat ze onafscheidelijk zijn. De jongens smeekten [A] of ze mochten blijven en hierna vond volgens [A] pas het telefonische gesprek met [E] van 23.12 uur plaats, hetgeen is weergegeven op pagina 552 van het proces-verbaal. De jongens hadden tegen [A] gezegd: “wij zijn het van het winkelcentrum overval”. [40]
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Overweging met betrekking tot het bezigen van de verklaringen van [B] en [A]
Door de raadsman is aangevoerd dat de door [B] en [A] afgelegde verklaringen niet gebezigd mogen worden in de bewijsconstructie, daar deze volstrekt ongeloofwaardig en onbetrouwbaar zouden zijn. De rechtbank overweegt hieromtrent dat aan deze getuigen ten tijde van het verhoor bij de rechter-commissaris is medegedeeld dat zij van strafvervolging zouden worden gevrijwaard. Deze mededeling maakt echter nog niet dat hun verklaringen als onbetrouwbaar dienen te worden aangemerkt. Integendeel. Deze verklaringen worden bovendien deels door andere bewijsmiddelen, waaronder het tapgesprek tussen [A] en [E], ondersteund. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de hiervoor gebezigde verklaringen de betrouwbaarheidstoets kunnen doorstaan.
4.4.2
Algemene overweging
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of verdachte één van de daders is geweest die gelinkt kan worden aan de gewelddadige gebeurtenissen die plaatsvonden op 3 april 2013 rond 15.30 uur in winkelcentrum Kanaleneiland. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. De rechtbank wijst hiervoor naar de hiervoor opgesomde bewijsmiddelen, waaruit blijkt dat er sprake is geweest van een tweetal daders en waarvan de één opvallend groter (verdachte 1) is dan de andere verdachte (verdachte 2). Beide daders zouden zijn gekleed in opvallende kleding en meermalen wordt deze kleding door getuigen aangeduid als zogenaamde regenkleding. Na de overval heeft de als grotere aangeduide verdachte, gekleed in een blauwe jas, [slachtoffer 1] in diens been geschoten en hierna is hij achterop een rood/oranjekleurige scooter gestapt, welke werd bestuurd door de kleinere verdachte. De getuigen en bevindingen volgende, is de scooter, die niet was voorzien van een kenteken, via achtereenvolgens de Trumanlaan, de Marco Pololaan, de Afrikalaan, de Rooseveldtlaan en de Bonte Koelaan uiteindelijk in de [adres] terechtgekomen. Tijdens deze rit van winkelcentrum Kanaleneiland naar de [adres] is één van de opzittenden van de scooter, volgens getuige [getuige 5] de bestuurder, een petje verloren. Ook zouden van de scooter een tweetal plastic kappen zijn gevallen.
Om 15.50 uur heeft de politie de straat ter plaatse van de [adres] afgezet en wordt er door diverse verbalisanten onderzoek in en om de bedoelde flat verricht. In een kelderbox behorende bij perceel nummer 29 wordt een rode/oranjekleurige scooter zonder kenteken aangetroffen en wordt de geur van benzine en van een recentelijk gebruikte verbrandingsmotor waargenomen. Volgens [B] wordt er om 16.10 uur bij haar op de deur gebonst en vliegen er, nadat zij heeft opengedaan, een tweetal jongens haar woning in. Eén van de jongens herkent zij als haar buurjongen van 1 hoog. Haar man, die in verband met de afzetting pas later zijn woning kan betreden en bekend is met de familie [familie], herkent één van deze in zijn woning aanwezige jongens als [verdachte]. De andere jongen herkent hij als de jongen van de overkant, met wie verdachte onafscheidelijk is.
De volgende dag, aan het eind van de middag gooit [A] een tas in een container. In deze tas blijken onder meer regenjacks, een glasscherf en een busje traangas te zitten. De regenjacks voldoen qua uiterlijk aan de beschrijving die getuigen van deze jassen geven en aan datgeen wat de politie waarneemt op beelden van de beveiligingscamera’s van de overval en de gebeurtenissen in het winkelcentrum direct daaropvolgend. Deze regenjacks zijn evenals het op de vlucht verloren petje bemonsterd en hiervan zijn DNA-profielen verkregen. Gelet op de bij de bewijsmiddelen opgesomde onderzoeksresultaten van het NFI wijzen deze DNA-profielen, onder meer ten aanzien van de regenjassen en het verloren petje, met de hiervoor genoemde mate van zekerheid in de richting van [verdachte] en/of[medeverdachte]. In combinatie met de bij de kleding aangetroffen bus met traangas en de glasscherf is buiten redelijke twijfel te stellen dat deze kleding is gedragen door de daders van de overval.
De rechtbank wijst er op dat[medeverdachte] woonachtig is op de [adres] te [woonplaats]. Na raadpleging van Googlestreetview, zijnde een algemeen te raadplegen informatiebron op internet, is gebleken dat deze woning is gelegen schuin tegenover de woning van [A]. Uit de inhoud van een om 23.12 uur gevoerd telefoongesprek tussen [A] en [E] volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de twee daders zich op dat moment nog in de woning van [A] bevinden. Ook [A] heeft verklaard dat de daders van de overval op dat moment nog in zijn woning waren.
Gelet op hetgeen in de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen is beschreven en op hetgeen is vermeld hierover in deze overweging stelt de rechtbank vast dat [verdachte] en[medeverdachte] de daders zijn geweest die gelinkt kunnen worden aan de gewelddadigheden in winkelcentrum Kanaleneiland op 3 april 2013.
4.4.3
Overwegingen met betrekking tot het aangevoerde alternatieve scenario
Door de raadsman is aangevoerd dat niet [verdachte] als dader van de gewapende overval moet worden aangemerkt, maar dat op grond van de aanwezige DNA-rapportages de gewapende overval door de in deze rapportages genoemde onbekende man A is gepleegd. Deze onbekende man A, er van uitgaande dat de dader woonachtig is aan de woning aan de [adres], zou een verwant van [verdachte] in de mannelijke lijn zijn, mogelijk een broer.
De rechtbank acht dit door de raadsman aangevoerde alternatieve scenario niet aannemelijk geworden. De rechtbank wijst hierbij, naast hetgeen hiervoor al is overgewogen, op het volgende:
  • in de blauwe regenjas is wel DNA-materiaal van [verdachte] aangetroffen, maar geen DNA-materiaal van de onbekende man A aangetroffen;
  • volgens [B] zijn de daders haar woning om 16.10 uur binnengedrongen en deze zouden zich daar om 23.12 uur, blijkens het gevoerde telefoongesprek -waarin een slaapplaats voor “[bijnaam]” moet worden geregeld- tussen [A] en [E] , nog bevinden;
  • de broers van [verdachte] zijn allen ruim voor dit telefoongesprek door de politie waargenomen bij de afzetting voor de flat;
  • de moeder van [verdachte] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat haar zonen [E], [C] en [G] de avond van 3 april 2013 pas rond half 11 ’s avonds door de politie werden thuisgebracht en dat zij [verdachte] niet meer heeft gezien voordat zij hem in de gevangenis heeft bezocht.
4.4.5
Overwegingen met betrekking tot het 1 primair en subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot (gekwalificeerde) doodslag niet bewezen kan worden. Uit de bewijsmiddelen is immers gebleken dat de dader van zeer korte afstand en nadat hij het vuurwapen eerst op de borst van [slachtoffer 1] had gericht, specifiek gericht op het been van [slachtoffer 1] heeft geschoten. Van (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer 1] is dan ook niet gebleken. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit ten laste gelegde feit.
De rechtbank is van oordeel dat met dat door het gericht schieten op het been van [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel is toegebracht. Hierdoor is immers een slagaderlijke bloeding ontstaan, waaraan het slachtoffer nog dezelfde dag is geopereerd.
4.4.4
Overwegingen met betrekking tot het medeplegen feit 2
Voor de bewezenverklaring van medeplegen is vereist dat uit de inhoud van de bewijsmiddelen volgt dat de daders, [verdachte] en[medeverdachte], zodanig nauw en bewust met elkaar hebben samengewerkt dat op grond daarvan moet worden aangenomen dat zij het onder feit 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde tezamen en in vereniging hebben gepleegd.
In dat kader stelt de rechtbank ten aanzien van feit 2 vast dat [verdachte] en[medeverdachte] de overval samen hebben beraamd. Op de beelden en uit verklaringen is op te maken dat zij beiden bij het winkelcentrum aankomen op een scooter en dat zij beiden speciale kleding dragen om aldus zo onherkenbaar mogelijk te zijn. Beide daders hadden een wapen in handen. Later is gebleken dat het wapen van [medeverdachte] een zogenaamd alarmpistool betrof en dat het wapen van [verdachte] daadwerkelijk een vuurwapen was van het merk Walther. De bewijsconstructie volgende is het dan ook [medeverdachte] geweest die juwelier [slachtoffer 2] een bijtende stof in het gezicht heeft gespoten en is het [verdachte] geweest die onderwijl de sieraden uit vitrines pakte. Tijdens de vlucht is het [verdachte] geweest die [slachtoffer 1] gericht in het been heeft geschoten. Hierna vluchtten beide verdachten gezamenlijk weg op de scooter en hebben zij zich samen tot laat die avond gezamenlijk schuilgehouden.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, daar van begin tot het eind sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. Geenszins is gebleken dat één van de daders zich op enig moment heeft gedistantieerd van de uitvoeringshandelingen van de ander.
4.4.5
overwegingen met betrekking tot het medeplegen feit 1 subsidiair
[verdachte] en [medeverdachte] hebben gezamenlijk deelgenomen aan een gewapende overval. Uit de beelden die door beveiligingscamera’s zijn opgenomen blijkt dat de gebeurtenissen in het winkelcentrum, van het moment dat de daders daar naar binnen gingen tot het moment dat een van hen [slachtoffer 1] op hun vlucht neerschoot, minder dan twee minuten in beslag hebben genomen. De overval moet, zoals hiervoor is overwogen, gezamenlijk zijn gepland en is ook gezamenlijk uitgevoerd. Onderdeel van het plan was dat beiden een wapen meenamen. Tijdens de overval is door beide daders geweld toegepast: er zijn wapens gericht op de juwelier, de beveiliger en willekeurige omstanders. De beveiliger is bedreigd met de woorden: "Ga weg en anders schiet ik, oprotten". Bij de juwelier is pepperspray in zijn ogen gespoten. Op de vlucht uit het winkelcentrum is uiteindelijk [slachtoffer 1] in zijn been geschoten. Dit schieten vormde, gezien het feit dat het zeer kort na de overval in het winkelcentrum plaatsvond, onderdeel van de overval. Van belang is dat de overval plaatsvond op klaarlichte dag (op woensdagmiddag rond 15.30 uur) in een winkelcentrum. De daders moesten er dan ook ernstig rekening mee houden dat ze tijdens de overval of tijdens de vlucht tegenstand zouden ondervinden van de juwelier, beveiligers of omstanders. Gelet op het gedrag van zowel [verdachte] als [medeverdachte] tijdens de vlucht (het meermalen richten van wapens op omstanders en uiteindelijk het schieten op [slachtoffer 1]), hebben zij die tegenstand gepareerd door koste wat kost gezamenlijk te vluchten. Op geen enkel moment is gebleken dat één van de daders zich van de ander of diens uitvoeringshandelingen heeft gedistantieerd of op enige wijze een eigen koers is gaan varen. Onder die omstandigheden acht de rechtbank ook medeplegen bewezen voor het schieten op [slachtoffer 1]. Het gebruik van wapens lag in het plan van de daders besloten, er werd gedreigd met de wapens tijdens de overval, er is pepperspray gebruikt en de overval gebeurde op een plaats en op een tijdstip waarop veel omstanders aanwezig waren. En hoewel de samenwerking dus primair gericht was op het plegen van de overval op de juwelier, neemt de rechtbank op basis van voornoemde omstandigheden aan dat de samenwerking zich ook uitstrekte tot het geweld dat kort na de overval plaatsvond, omdat aangenomen moet worden dat ook dat geweld onderdeel van het plan was. Dat [medeverdachte] een gaspistool in handen had en daarmee niet had kunnen schieten zoals [verdachte] met het vuurwapen heeft gedaan, doet aan de bewezenverklaring van de nauwe en bewuste samenwerking niet af. Door deel te nemen aan de gewapende overval op de wijze zoals hiervoor omschreven, heeft hij willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn mededader zijn vuurwapen zou gebruiken en daarmee een persoon zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Tenslotte overweegt de rechtbank dat zowel [verdachte] als [medeverdachte] ervoor heeft gekozen om te zwijgen. Zij hebben tegenover de omstandigheden waaronder de overval is begaan zoals die blijken uit de uiterlijke verschijningsvorm niets gesteld waaruit een andere conclusie ten aanzien van de opzet en de samenwerking zou moeten volgen.
4.4.6
Overwegingen met betrekking het verweer 359a Sv
De raadsman heeft aangevoerd dat de politie tijdens de doorzoeking in de woning van [verdachte] op onrechtmatige wijze telefoonnummers heeft verkregen van de moeder van [verdachte]. Hiermee is er volgens de raadsman sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv en dit dient gevolgen te hebben voor de strafmaat.
De rechtbank stelt vast dat er wat er ook zij van de zoeking en de wijze van verkrijging van de telefoonnummers, verdachte hierbij op geen enkele wijze in zijn belangen is geschonden (Schutznorm). De rechtbank verwerpt dan ook dit door de raadsman gevoerde verweer.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de onder 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1. Subsidiair
op 03 april 2013 te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander, aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een schotwond met slagaderlijke bloeding in het bovenbeen), heeft toegebracht, door opzettelijk met een vuurwapen een kogel af te vuren op die [slachtoffer 1].
2.
op 03 april 2013 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid (gouden) sieraden,
toebehorende aan juwelier [slachtoffer 2] en/of[slachtoffer 2], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] (beveiliger van het winkelcentrum Kanaleneiland) en/of [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan een andere deelnemer van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte of zijn mededader
- een vuurwapen heeft gericht op, althans getoond, aan die [slachtoffer 2]
en die [slachtoffer 2] een bijtende, vloeistof in diens ogen/gezicht heeft gespoten en
- een vuurwapen heeft gericht op die [slachtoffer 3] en tegen die [slachtoffer 3] heeft gezegd: "Ga weg en anders schiet ik, oprotten" en
- met een vuurwapen een kogel heeft afgevuurd op het lichaam van die [slachtoffer 1]
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
feit 1 subsidiair: medeplegen van zware mishandeling;
feit 2: diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door de officier van justitie bewezen geachte zal worden veroordeeld tot een
- gevangenisstraf van 9 jaren met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld, dat ook bij een bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde, de eis van de officier van justitie buitensporig hoog is en niet in lijn is met de strafoplegging in soortgelijke zaken. De raadsman heeft ter onderbouwing hiervan meerdere uitspraken van rechtbanken en hoven aan de rechtbank voorgelegd. De raadsman heeft dan ook verzocht om bij een bewezenverklaring een aanzienlijk lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een gewelddadige overval op een juwelier. Bij deze overval werd door de daders gedreigd met een vuurwapen en een alarmpistool en werd de eigenaar een bijtende vloeistof in diens ogen gespoten. Een aantal vitrines in de juwelier werd stuk geslagen en zodoende werd een grote hoeveelheid sieraden en juwelen door verdachte en zijn mededader buitgemaakt. Nadat zij het pand van de juwelier hadden verlaten hebben zij een toegesnelde bewaker met een vuurwapen bedreigd en een omstander die de daders wilde tegenhouden in zijn been geschoten.
In het nadeel van verdachte houdt de rechtbank er bij de strafmaat rekening mee dat de overval op klaarlichte dag is gepleegd en verdachte en zijn mededader er gelet op het tijdsstip van de overval van op de hoogte moeten zijn geweest dat er veel winkelende omstanders, inclusief kinderen, getuigen zouden kunnen zijn van hun gewelddadige handelen. Verdachte en zijn mededader zijn hieraan volledig voorbij gegaan en zijn er niet voor teruggeschrokken om op zichtbare wijze wapens te dragen en met deze wapens niet alleen de juwelier te bedreigen, maar hiermee ook naar willekeurige omstanders te dreigen. Voorts hebben verdachte en medeverdachte aangetoond ook het daadwerkelijke gebruik van grof geweld niet te schuwen en zij hebben op geen enkel moment mededogen getoond met hun slachtoffers.
De ervaring leert dat in het algemeen slachtoffers van dit soort misdrijven daarvan nog langdurig nadelige lichamelijke en/of psychische gevolgen kunnen ondervinden. Ook in dit geval is uit de door de voorzitter ter terechtzitting voorgelezen slachtoffer verklaring van[slachtoffer 2] gebleken dat hij en zijn partner door dit misdrijf diep zijn getroffen. De overval heeft er mede toe geleid dat hij de juwelierszaak in het winkelcentrum heeft gesloten en op een andere plaats heeft voortgezet. Ook voor de andere direct betrokkene en omstanders moet deze gewapende overval een diepe indruk hebben gemaakt en gevoelens van angst en onveiligheid te weeg hebben gebracht. Dergelijke gevoelens zullen in het bijzonder bij ondernemers in het juweliersbedrijf zijn versterkt.
Uit het stafblad van verdachte is het de rechtbank gebleken dat verdachte eerder voor vermogensdelicten is veroordeeld en aan hem voor die feiten vrijheidsstraffen, al dan niet in (deels) voorwaardelijke zin zijn, opgelegd. Ook is aan hem in het verleden verplicht reclasseringscontact opgelegd. Al deze straffen en hulp hebben verdachte er echter niet van weerhouden opnieuw over te gaan tot het plegen van strafbare feiten. Verdachte heeft ervoor gekozen om te zwijgen; hij heeft daarmee geen verantwoordelijkheid voor zijn daden getoond. Evenmin is gebleken dat hij op enige wijze spijt of mededogen voelt richting de slachtoffers.
Gelet op de aard en de ernst van de door verdachte gepleegde misdrijven komt slechts de oplegging van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur in aanmerking. De rechtbank heeft bij de hoogte van de gevangenisstraf rekening gehouden met de LOVS-oriëntatiepunten, met uitspraken in soortgelijke feiten en de jonge leeftijd van verdachte. Alles afwegende acht de rechtbank in dit geval een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren passend.

9.De vordering van benadeelde partij[slachtoffer 2]

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel voor toewijzing in aanmerking dient te komen. De officier van justitie heeft gevorderd om ter hoogte van € 4.058,05 de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht, gelet op zijn verzoek tot integrale vrijspraak, de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. De raadsman heeft subsidiair verzocht het gevorderde bedrag te matigen. In dat kader heeft de raadsman er op gewezen dat de hoogte van het door de benadeelde geclaimde eigen risico volgens de rapportage bij de ontnemingsvordering € 2.175,- bedraagt en niet zoals de benadeelde stelt
€ 2.500,-. Verder is het bedrag aan gevorderde immateriële schade is volgens de raadsman niet in lijn met uitspraken uit de Smartengids.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat gelet op de bij de stukken gevoegde brief van Juwon Onderling Verzekeringsmaatschappij d.d. 3 september 2013 uit van een bedrag aan eigen risico van
€ 2.500,-. Het door de benadeelde gevorderde bedrag aan immateriële schade van € 1.500,- acht de rechtbank redelijk en billijk. Ook de reiskosten acht de rechtbank voor toewijzing vatbaar, hetgeen er toe leidt dat de rechtbank de vordering integraal en hoofdelijk zal toewijzen. Het toegewezen bedrag dient nog vermeerderd te worden met de wettelijke rente berekend vanaf 3 april 2013 tot de dag van de gehele voldoening.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van[slachtoffer 2] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 47, 57, 302, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1 subsidiair: medeplegen van zware mishandeling;
feit 2: diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
7 jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Benadeelde partij
Wijst de vordering van[slachtoffer 2] toe tot € 4.058,05, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 3 april 2013 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van[slachtoffer 2], aan de Staat € 4.058,05 te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 50 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op. Laatstgenoemde bedrag dient vermeerderd te worden met de wettelijke rente daarover vanaf 3 april 2013 tot aan de dag van de algehele afdoening.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Haeck, voorzitter, mrs. J.P.W. Helmonds en H.A. Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van J.J. Veldhuizen, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 april 2014.
BIJLAGE : De tenlastelegging
1.
Primair
hij op of omstreeks 03 april 2013 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn
mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te
beroven, met dat opzet als volgt hebben/heeft gehandeld: zijnde en/of hebbende
hij, verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s) met een vuurwapen
een kogel afgeschoten op die [slachtoffer 1] (welke kogel die [slachtoffer 1] in
zijn been heeft geraakt en/of welke kogel daarbij een slagader in dat been
heeft geraakt), zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet
voltooid,
welke vorenomschreven poging doodslag in vereniging werd gevolgd en / of
vergezeld en / of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten een diefstal
met geweld in vereniging, en welke poging doodslag in vereniging werd gepleegd
met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en / of
gemakkelijk te maken en / of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en
/ of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en / of het bezit van het
wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
art 45 Wetboek van Strafrecht
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 288 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 03 april 2013 te Utrecht tezamen en in vereniging met
anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd[slachtoffer 1]
, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een schotwond met
slagaderlijke bloeding in het bovenbeen), heeft toegebracht, door opzettelijk
met een vuurwapen een kogel af te vuren op die [slachtoffer 1];
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 03 april 2013 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een
hoeveelheid (gouden) sieraden, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan juwelier [slachtoffer 2] en/of[slachtoffer 2], in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal
werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] (beveiliger van het
winkelcentrum Kanaleneiland) en/of [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te
bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad
aan zichzelf en / of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf
hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te
verzekeren, welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en)
dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- een (vuur)wapen hebben/heeft gericht op, althans getoond, aan die [slachtoffer 2]
en/of die [slachtoffer 2] een bijtende, (vloei)stof in diens ogen/gezicht
hebben/heeft gespoten en/of gesproeid en/of
- een (vuur)wapen hebben/heeft gericht op, althans getoond aan, die
[slachtoffer 3] en/of tegen die [slachtoffer 3] hebben/heeft gezegd: "Ga weg en anders schiet ik,
oprotten" en/of
- met een vuurwapen een kogel hebben/heeft afgevuurd op het lichaam van die [slachtoffer 1]
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier PL2013073288 bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van verhoor van[slachtoffer 2], pag. 172 t/m 174.
3.Brief van huisarts [L], pag. 176.
4.Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 3], pag. 187 en 188.
5.Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 1], pag. 190 t/m 192.
6.Geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer 1], pag. 193.
7.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1], pag. 208 t/m 212.
8.Proces-verbaal sporenonderzoek van [I] en [J], pag. 257, 258 en 260.
9.Proces-verbaal van verhoor van [getuige 1], pag. 247 en 248.
10.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1], pag. 255.
11.Proces-verbaal van bevindingen
12.Proces-verbaal van verhoor van [getuige 3], pag. 224 en 225
13.Proces-verbaal van verhoor van [getuige 4], pag. 369.
14.Proces-verbaal van verhoor van [getuige 5], pag. 358 en 359.
15.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2], pag. 309 en 310.
16.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 4], pag. 314.
17.Proces-verbaal sporenonderzoek van [K], pag. 374.
18.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 5], pag. 311.
19.Proces-verbaal van verhoor van [getuige 6], pag. 355 en 356.
20.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 6], pag. 351 en 352.
21.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 7], pag. 381.
22.Proces-verbaal sporenonderzoek, pag. 397 en 399.
23.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 8], pag. 394.
24.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 8], pag. 387.
25.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 9], pag. 390.
26.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 6], pag. 352 en 353.
27.Proces-verbaal van verhoor van [E], pag. 560 en 561.
28.Tapgespreksnummer 287878722, pag. 552.
29.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 10], pag. 495 en 496.
30.Tapgesprek 287880565, pag. 498.
31.Proces-verbaal observeren, pag. 622.
32.Aanvullende proces-verbaal op het onder voetnoot 23 genoemde proces-verbaal, pag. 626.
33.Proces-verbaal sporenonderzoek tas met kledingstukken van [K], pag. 632 t/m 635.
34.Rapport NFI d.d. 9 augustus 2013, pag. 695.
35.Rapport NFI d.d. 30 mei 2013, pag. 652 t/m 654.
36.Rapport NFI d.d. 10 juni 2013, pag. 672.
37.Rapport NFI d.d. 27 juni 2013, pag. 441 en 442.
38.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1], pag. 336 en 337.
39.Proces-verbaal van verhoor van [B] bij de rechter-commissaris d.d. 2 december 2013.
40.Proces-verbaal van verhoor van [A] bij de rechter-commissaris d.d. 2 december 2013.