ECLI:NL:RBMNE:2014:1543

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 april 2014
Publicatiedatum
22 april 2014
Zaaknummer
UTR 13-344
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor dakopbouw aan woonhuis in Almere

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 april 2014 uitspraak gedaan in een beroep tegen een omgevingsvergunning voor het bouwen van een dakopbouw aan de achtergevel van een woonhuis op het perceel Hans Lodeizenstraat 61 te Almere. Eiser, die zich verzet tegen de vergunning, stelt dat het bouwplan niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand. De vergunninghouder heeft de omgevingsvergunning verkregen op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de welstandscommissie heeft positief geadviseerd over het bouwplan. Eiser heeft zijn standpunt onderbouwd met deskundigenrapporten van architecten, die van mening zijn dat de welstandcriteria niet correct zijn toegepast.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de welstandscommissie de aanvraag heeft beoordeeld aan de hand van de geldende welstandscriteria en dat er geen gebreken zijn aangetoond in de advisering. De rechtbank oordeelt dat de welstandscommissie terecht heeft geconcludeerd dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Eiser heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die de conclusie van de welstandscommissie zouden kunnen weerleggen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de beroepsgrond over de vermindering van zonlicht door eiser ter zitting is ingetrokken, waardoor deze niet verder in de beoordeling is meegenomen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Lelystad
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 13/344

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 april 2014 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,
(gemachtigde: A. [A]),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder,
(gemachtigde: C.L. Aben).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[vergunninghouder], te [woonplaats], vergunninghouder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 juni 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een dakopbouw aan de achtergevel van het woonhuis op het perceel [adres] te [woonplaats] (het perceel).
Bij besluit op bezwaar van 9 januari 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser en het bezwaar van [X] ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank Zwolle-Lelystad. Dit
beroep is geregistreerd onder zaaknummer 12/363.
Ook [X] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank Zwolle-Lelystad. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer 12/376.
Verweerder heeft in beide beroepen een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft in beide beroepen gevoegd plaatsgevonden op 14 mei 2012.
Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. W.M. Herben, een kantoorgenoot van gemachtigde [A], vergezeld van [M] Verder is [X] verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. S.W.C. Bonnet. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij [vergunninghouder] is ook ter zitting verschenen.
Het onderzoek ter zitting is in beide beroepen geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen om door middel van mediation tot een oplossing te komen.
Per 1 januari 2013 is de behandeling van de beroepen als gevolg van de Wet herziening gerechtelijke kaart van rechtswege overgegaan naar de rechtbank Midden-Nederland.
Het beroep van eiser is geregistreerd onder zaaknummer UTR 13/344 en het beroep van [X] is geregistreerd onder zaaknummer UTR 13/345.
Bij brief van 4 oktober 2013 heeft eiser de rechtbank bericht dat de mediation tussen hem en vergunninghouder niet tot het gewenste resultaat heeft geleid en daarom is beëindigd.
Bij brief van 7 januari 2014 heeft [X] zijn beroep ingetrokken.
In het beroep van eiser heeft het tweede onderzoek ter zitting plaatsgevonden op 17 februari 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld van [M] Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook is derde-partij [vergunninghouder] ter zitting verschenen.

Overwegingen

1.
Op deze zaak is gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht nog het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekendgemaakt voor 1 januari 2013.
2.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser en vergunninghouder zijn buren. Op 4 april 2011 heeft vergunninghouder bij verweerder een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend. De aanvraag heeft betrekking op het realiseren van een dakopbouw aan de achtergevel op het perceel. Het grondvlak voor de dakopbouw is het platte dak aan de achterzijde op de eerste verdieping.
Vervolgens heeft verweerder de besluiten genoemd onder het kopje “Procesverloop” genomen.
3.
Bouwen zonder omgevingsvergunning is op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo verboden. Dat is anders indien het bouwwerk valt onder de categorie vergunningsvrije bouwwerken. Niet in geschil is dat die situatie zich in dit geval niet voordoet.
In artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo staan de situaties opgesomd waarin de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet worden geweigerd. Dit is onder meer het geval wanneer het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Doet geen van deze weigeringsgronden zich voor, dan moet de omgevingsvergunning voor de activiteit “bouwen” worden verleend. Dit is het zogenoemde “limitatief-imperatieve” stelsel.
4.1.
Eiser stelt zich in beroep op het standpunt dat het bouwplan niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Eiser heeft dit standpunt onderbouwd met een deskundigenbericht van architect [D] van 14 september 2011 en een brief van architect [W] van 29 september 2006.
[D] is van mening dat de welstandcommissie [woonplaats] aan de verkeerde genrecriteria heeft getoetst. Volgens [D] is de woning op het perceel onder de categorie “woning vrijstaand individueel” te rangschikken. Eiser heeft ter zitting desgevraagd toegelicht dat het blokje van twee twee-onder-een-kap-woningen samen één eenheid vormen en daarom onder het genre “woning vrijstaand individueel” valt.
Inhoudelijk heeft [D] zich op het standpunt gesteld dat de smalle dakrand van de dakopbouw de doorbreking van het bestaande brede dakoverstek vanaf de straatzijde sterk zal benadrukken waardoor het silhouet van de dakkappen drastisch verandert. [W] is van mening dat het asymmetrische beeld als gevolg van de dakopbouw wordt verzwakt.
4.2.
De welstandscommissie Almere heeft in haar advies van 8 juni 2011 positief over het bouwplan geadviseerd. Zij heeft daarbij getoetst aan de algemene welstandscriteria (welstandsniveau: basis toets) en het genre “rijwoning herhaling” uit paragraaf 7.4. van de Welstandsnota Almere. Gezien de zeer geringe invloed op de kwaliteit van de openbare ruimte is er voor de welstandscommissie onvoldoende aanleiding om negatief te adviseren. Verweerder heeft bij het primaire besluit geen reden gezien af te wijken van het door de welstandscommissie gegeven advies.
De welstandscommissie heeft vervolgens naar aanleiding van het deskundigenbericht van [D] een ongedateerd aanvullend welstandsadvies gegeven. In dit advies heeft de welstandscommissie overwogen dat de woning van vergunninghouder één helft van een twee-onder-een-kap-woning vormt en deel uit maakt van een rij van zestien vrijstaande en twee-onder-een-kap-woningen met een samenhangende architectuur. In deze rij zijn bij meerdere woningen aan de achterzijde veranderingen gerealiseerd die meer of minder zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte. Hierdoor bestaat er al een meer gevarieerd beeld van de rij. De woning van vergunninghouder is volgens de welstandscommissie op te vatten als een seriematig gebouwde twee-onder-een-kap-woning. Omdat het een seriematige woning betreft valt de woning onder het genre “rijwoning herhaling”. Zoals in de toelichting bij dit genre is omschreven, is hier vooral het straatbeeld van belang. Hier zijn de bindende elementen in de architectuur de voornaamste aspecten voor de welstandstoets. Bij het bouwplan heeft de opbouw weinig invloed op de samenhang van de rij woningen, de zijgevel is niet prominent zichtbaar vanuit de openbare ruimte en de dakranden lopen als één lijn door. Het voornaamste bindende element in het straatbeeld van de woningen blijft daardoor intact. De opbouw van vergunninghouder is volgens de welstandscommissie minder prominent zichtbaar dan de eerder positief beoordeelde en vergunde opbouw van de woning op het perceel [adres] te [woonplaats]. Het welstandsbeleid is bovendien gericht op meer vrijheid aan de achterkant. Daarnaast is er op het begane grond niveau al een gevarieerd beeld ontstaan door de diverse uitbouwen waaraan in het verleden als lichte bouwvergunning geen architectonische kwaliteitseisen werden gesteld. De opbouw aan de achterkant past volgens de welstandscommissie in het bestaande en het te verwachten gevarieerde beeld. Verweerder heeft bij het bestreden besluit geen reden gezien af te wijken van het door de welstandscommissie gegeven nadere advies.
4.3.
Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State mag verweerder, hoewel hij niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen, tenzij de aanvrager of een derde-belanghebbende een tegenadvies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Dit is slechts anders indien het advies van de welstandscommissie naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet – of niet zonder meer – aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen.
4.4.
De rechtbank is niet gebleken van gebreken met betrekking tot de inhoud en wijze van totstandkoming van het advies van 8 juni 2011 en het ongedateerde nadere advies. Ook zijn er geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de welstandscommissie bij haar welstandsadviezen van de onjuiste genrecriteria is uitgegaan. In tegendeel. In paragraaf 7.1. van de Welstandsnota Almere (de Welstandsnota) staat vermeld dat onder het genre “woning vrijstaand individueel” moet worden verstaan alle vrijstaande woningen – vrijwel altijd koopwoningen op eigen kavel – die een individuele vormgeving hebben en dus verschillend zijn van buurpanden. De woning van vergunninghouder voldoet naar het oordeel van de rechtbank niet aan de kenmerken “individuele vormgeving” en “verschillend van de buurpanden” behorend bij het genre “woning vrijstaand individueel”. In paragraaf 7.2 van de Welstandsnota staat vermeld dat het genre “woning vrijstaand herhaling” in serie gebouwde, door één architect ontworpen, van oorsprong vormverwante, vrijstaande woningen betreft. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de woning van vergunninghouder niet aan het kenmerk “vrijstaande woning”. In paragraaf 7.3 en 7.4 van de Welstandsnota wordt ingegaan op rijwoningen. Onderscheiden wordt “rijwoning individueel” en “rijwoning herhaling”. In paragraaf 7.3 (“rijwoning individueel”) staat vermeld dat het binnen dit genre gaat om afzonderlijke woningen die binnen een rij in vormgeving van elkaar verschillen. De kleinste rij binnen het genre is de twee woningen onder een kap. In paragraaf 7.4 (“rijwoning herhaling”) staat vermeld dat de woning binnen de rij – tussen de twee hoeken – op vrijwel identieke wijze wordt herhaald. De woning van vergunninghouder is een twee-onder-een-kap-woning en naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de systematiek van de Welstandsnota, een rijwoning. Nu de woningen niet binnen een rij in vormgeving van elkaar verschillen, heeft de welstandscommissie terecht aan paragraaf 7.4 van de Welstandsnota getoetst.
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en gelet op de motivering van de welstandscommissie, het advies van 8 juni 2011 en het ongedateerde nadere advies aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag mogen leggen. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt mogen stellen dat het bouwplan aan de redelijke eisen van welstand voldoet. In het rapport van [D] ziet de rechtbank geen grond voor een ander oordeel, reeds omdat [D] aan de verkeerde criteria aan de Welstandsnota heeft getoetst.
4.6.
De rechtbank merkt in dit kader nog op dat uit het ongedateerde nadere advies van de welstandscommissie inderdaad niet blijkt dat punt voor punt is ingegaan op het rapport van [D]. Uit de kop “reactie op het deskundigenrapport” blijkt echter wel dat de welstandscommissie naar het rapport heeft gekeken. De beroepsgrond slaagt niet.
5.
Tot slot stelt de rechtbank vast dat eiser de beroepsgrond over de vermindering van het zonlicht ter zitting heeft ingetrokken. De rechtbank zal daarom niet inhoudelijk op deze beroepsgrond ingaan.
6.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S. Lanshage, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Menger, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 april 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.