ECLI:NL:RBMNE:2014:1765

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 mei 2014
Publicatiedatum
6 mei 2014
Zaaknummer
C-16-366333 - KG ZA 14-231
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot betaling voorschot op schadevergoeding in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland werd behandeld, vorderde de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ZORG B.V. een voorschot op schadevergoeding in het kader van een eerder vonnis dat niet uitvoerbaar bij voorraad was verklaard. De rechtbank had in een eerdere bodemprocedure op 5 februari 2014 geoordeeld dat de vorderingen van de gedaagden, THUISZORG VAN ORANJE SERVICE B.V. en THUISZORG VAN ORANJE UTRECHT B.V., waren afgewezen en dat ZORG B.V. recht had op een schadevergoeding. Echter, het vonnis was niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard vanwege een hoog restitutierisico, aangezien ZORG B.V. haar activiteiten had overgedragen aan een andere vennootschap en er twijfels bestonden over de mogelijkheid om de schadevergoeding te verhalen.

In het kort geding dat volgde, stelde ZORG B.V. dat haar financiële situatie een voorschot op de schadevergoeding vereiste. De gedaagden voerden aan dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen betekende dat het eerdere vonnis niet kon worden aangetast zonder het aanwenden van een rechtsmiddel. De voorzieningenrechter oordeelde dat de omstandigheden die de rechtbank in het eerdere vonnis had overwogen, nog steeds van toepassing waren en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een afwijking van het eerdere vonnis rechtvaardigden.

Uiteindelijk werd de vordering van ZORG B.V. afgewezen en werd zij veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank benadrukte dat de financiële situatie van ZORG B.V. niet nieuw was en dat de eerdere beslissing om het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren nog steeds geldig was. Dit leidde tot de conclusie dat de vordering niet kon worden toegewezen en dat de kosten aan de zijde van de gedaagden moesten worden vergoed.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/366333 / KG ZA 14-231
Vonnis in kort geding van 2 mei 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] ZORG B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaten: mr. C.N. Vethanayagam en mr. J.P. de Man te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
THUISZORG VAN ORANJE SERVICE B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Amersfoort,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
THUISZORG VAN ORANJE UTRECHT B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Amersfoort,
gedaagden,
advocaat: mr. H.W. Prillevitz te Bussum.
Eiseres zal hierna [eiseres] genoemd worden. Gedaagden zullen hierna afzonderlijk TVOA en TVO worden genoemd en gezamenlijk TVOA c.s.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 4;
  • de op voorhand toegezonden productie 5 van de zijde van [eiseres];
  • de mondelinge behandeling;
  • de pleitnota van TVOA c.s..
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen [eiseres] en TVOA c.s. is een tweetal bodemprocedures aanhangig geweest bij deze rechtbank. Bij eindvonnis van 5 februari 2014 in de gevoegde bodemprocedures met zaak- en rolnummers 323114 / HA ZA 12-660 en 332333 / HA ZA 12-1211 zijn de vorderingen van TVOA c.s. in zowel conventie als reconventie afgewezen en die van [eiseres] gedeeltelijk toegewezen. Voor zover voor dit kort geding relevant zijn zowel TVOA als TVO veroordeeld om aan [eiseres] een bedrag van € 78.503,00 te betalen ter zake van contractueel verschuldigde winstaandelen tot en met periode 1 van 2012, een bedrag van € 420.282,00 aan schadevergoeding in verband met voortijdige opzegging van een samenwerkingsovereenkomst en is TVOA naast het voorgaande veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 10.000,00 aan verbeurde boete vanwege schending van een geheimhoudingsbeding. Dit voorgaande met veroordeling van TVOA c.s. in de proceskosten in zowel conventie als reconventie in beide procedures.
2.2.
Het vonnis van 5 februari 2014 is geheel niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechtbank heeft op dit punt het volgende overwogen:
“in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/16/323114 / HA ZA 12-660
(…)in conventie en reconventie
Uitvoerbaarheid bij voorraad
5.54.
TVOA heeft verzocht om het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, omdat [eiseres] een lege vennootschap is, waardoor er sprake is van een hoog restitutierisico.
5.55.
Beoordeeld dient te worden of het belang van [eiseres] bij uitvoering van de veroordeling voordat daarop in hoogste instantie is beslist, zwaarder weegt dan het belang van TVOA bij behoud van de bestaande toestand. [eiseres] heeft niet betwist dat zij al haar activiteiten heeft overgedragen aan een andere besloten vennootschap, [A] Zorg BV. Gelet daarop is er een aanzienlijk risico aanwezig dat TVOA - bij een ander oordeel in een hogere instantie - geen verhaal heeft op enige vermogensbestanddelen van [eiseres]. [eiseres] heeft anderzijds geen belang aangevoerd waarom zij op korte termijn over de gelden moet beschikken die in dit vonnis worden toegewezen. Dit betekent dat gelet op het hoge restitutierisico de uit te spreken veroordelingen niet uitvoerbaar bij voorraad zullen worden verklaard. (…)
6 De beoordeling in de zaak 12-1211 (…)
in conventie en reconventie
6.6.
TVO heeft verzocht om het vonnis in deze zaak niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren (althans niet dan tegen zekerheidsstelling). Onder verwijzing naar het in 5.54 en 5.55 overwogene zal de rechtbank het vonnis in deze zaak niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
(…)”
2.3.
TVOA c.s. is bij dagvaarding van 12 februari 2014 in hoger beroep gekomen van het vonnis van 5 februari 2014.

3.Het geschil

3.1.
Na vermindering van eis vordert [eiseres] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijke veroordeling van TVOA c.s. tot betaling van een bedrag van € 253.064,00, als voorschot op de definitief door TVOA c.s. aan [eiseres] te betalen bedragen. Dit met hoofdelijke veroordeling van TVOA c.s. in de proceskosten.
3.2.
TVOA c.s. voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen. Zij voert – samengevat – het volgende aan. Volgens TVOA c.s. brengt het gesloten stelsel van rechtsmiddelen mee dat het vonnis van 5 februari 2014 niet anders kan worden aangetast dan door het aanwenden van een rechtsmiddel. Dit heeft [eiseres] niet gedaan. Evenmin heeft deze laatste in hoger beroep alsnog (gedeeltelijke) uitvoerbaar-bij-voorraadverklaring gevorderd op de voet van artikel 234 Rv. Van nieuwe, na het vonnis van 5 februari 2014 opgekomen, feiten en omstandigheden is volgens TVOA c.s. geen sprake. Hetgeen [eiseres] aanvoert was reeds ten tijde van het gewezen vonnis bekend en had in de bodemprocedure kunnen en moeten worden aangevoerd, aldus TVOA c.s. Ook weerspreekt TVOA c.s. dat sprake is van een financiële noodsituatie.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat haar financiële situatie ertoe noopt dat aan haar een voorschot wordt toegewezen op de door de rechtbank bij vonnis van 5 februari 2014 toegewezen bedragen. Het advocatenkantoor dat rechtsbijstand verleende aan [eiseres] in de bodemprocedure en verleent in dit kort geding en het hoger beroep tegen het vonnis van 5 februari 2014, Justion Advocaten, heeft een vordering op [eiseres] van € 80.583,00. [eiseres] is niet in staat deze vordering van Justion Advocaten te voldoen. Het advocatenkantoor eist van [eiseres] dat zij de vorderingen voldoet alvorens het zijn werkzaamheden voor het hoger beroep voortzet. Naast het voorgaande is [eiseres] een aanzienlijk bedrag verschuldigd aan de Stichting Pensioenfonds Zorg en Welzijn. [eiseres] is naar eigen zeggen evenmin in staat deze vordering te voldoen. Ook de besloten vennootschap [A] Zorg B.V., een zustervennootschap van [eiseres], heeft een vordering op [eiseres]. Deze vordering, die een hoogte heeft van € 80.932,00, is volgens [eiseres] ontstaan omdat [A] Zorg een gedeelte van de declaraties van Justion Advocaten voor [eiseres] heeft voorgeschoten.
4.2.
In verband met de overdracht van activiteiten door [eiseres] aan [A] Zorg is door de rechtbank aan haar oordeel in het vonnis van 5 februari 2014 ten grondslag gelegd dat een aanzienlijk risico aanwezig moet worden geacht dat TVOA c.s. – bij een ander oordeel in een hogere instantie – geen verhaal heeft op enige vermogensbestanddelen van [eiseres]. De rechtbank heeft in haar vonnis daarnaast overwogen dat [eiseres] tegenover het vastgestelde restitutierisico geen belang had aangevoerd waarom zij op korte termijn over de gelden moest beschikken die in het vonnis werden toegewezen. Dit heeft [eiseres] in het bestek van dit kort geding wel gedaan door aan te voeren dat zij niet in staat is aan haar financiële verplichtingen te voldoen jegens – onder meer – Justion Advocaten en het pensioenfonds Zorg en Welzijn.
4.3.
Uitgangspunt is dat voor toewijzing van de door [eiseres] gevorderde voorziening in dit kort geding in beginsel geen plaats is. De voorzieningenrechter dient in het geval de rechter zich in de bodemprocedure over de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis reeds heeft uitgesproken, niet in een nieuwe beoordeling van het geschil te treden. Deze taak is voorbehouden aan de rechter bij wie te dier zake een rechtsmiddel is of kan worden ingesteld. Slechts indien zich nieuwe omstandigheden voordoen of indien het feit dat het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, berust op een kennelijke fout is voor afwijking van dit uitgangspunt plaats (Kamerstukken II, 1981-82, 16 593, nr. 5, p. 6).
4.4.
De voorzieningenrechter acht voldoende aannemelijk geworden dat [eiseres] in een financieel penibele situatie verkeert. Het volgens de rechtbank bestaande risico moet ook thans nog aanwezig worden geacht. Zoals [eiseres] ter terechtzitting in kort geding te kennen heeft gegeven vinden geen activiteiten (meer) plaats binnen de vennootschap [eiseres] en bestaan de enige activa van die vennootschap uit vorderingen op TVOA c.s. zoals deze zijn toegewezen in het vonnis van 5 februari 2014. De situatie dat [eiseres] niet aan haar betalingsverplichtingen kan voldoen is naar moet worden aangenomen – mede – het gevolg van het feit dat [eiseres] al haar activiteiten heeft overgedragen aan haar zustervennootschap [A] Zorg en van de omstandigheid dat zij geen activiteiten (meer) ontplooit. Deze situatie is sinds het vonnis van 5 februari 2014 onveranderd. Derhalve gelden de omstandigheden die de rechtbank aan haar oordeel om het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren ten grondslag heeft gelegd, nog onverkort. De thans door [eiseres] aan haar vordering ten grondslag gelegde (financiële) omstandigheden speelden, zoals [eiseres] ter terechtzitting heeft erkend, reeds op het moment dat de bodemprocedure tussen partijen aanhangig was en zijn (deels) door [eiseres] in die procedure naar voren gebracht en door de rechtbank in haar overwegingen betrokken.
4.5.
Omdat geen sprake is van een kennelijke fout in het vonnis van 5 februari 2014 en geen nieuwe omstandigheden zijn gesteld die zich eerst na de datum van dat vonnis hebben voorgedaan, is afwijking van het vonnis van 5 februari 2014 niet gerechtvaardigd. Dit alles leidt tot de slotsom dat de vordering van [eiseres] zal worden afgewezen.
4.6.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van TVOA c.s. worden begroot op € 4.645,00, bestaande uit € 3.829,00 aan griffierecht en € 816,00 aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van TVOA c.s. tot op heden begroot op € 4.645,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Steenbergen en in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2014. [1]

Voetnoten

1.type: CTH/4065