ECLI:NL:RBMNE:2014:18

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 januari 2014
Publicatiedatum
6 januari 2014
Zaaknummer
UTR 13-3504
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om kwijtschelding van bijstandschuld door gemeente Utrecht

In deze zaak heeft eiseres, een 51-jarige vrouw zonder opleiding en arbeidsongeschikt, verzocht om kwijtschelding van een bijstandschuld. De gemeente Utrecht, als verweerder, heeft dit verzoek afgewezen op basis van hun beleid dat vereist dat ten minste 50% van de hoofdsom moet zijn afgelost voordat kwijtschelding kan worden overwogen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, waarbij zij aanvoert dat haar persoonlijke omstandigheden, zoals haar leeftijd, gebrek aan opleiding en arbeidsongeschiktheid, niet in aanmerking zijn genomen. Daarnaast stelt zij dat de belangen van haar minderjarige kind niet zijn meegewogen in de beslissing van de gemeente.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de relevante wetgeving en beleidsregels omtrent kwijtschelding van bijstandsschulden besproken. De rechtbank concludeert dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor kwijtschelding, aangezien zij nog geen 50% van de hoofdsom heeft afgelost en de schuld voortkomt uit een fraudeschuld. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de door eiseres aangevoerde omstandigheden niet als bijzondere redenen kunnen worden aangemerkt die de gemeente zouden moeten dwingen om van het beleid af te wijken.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelt dat er geen onaanvaardbare sociale of financiële consequenties zijn aangetoond die voortvloeien uit de terugvordering. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de beslissing openbaar uitgesproken op 7 januari 2014.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 13/3504

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 januari 2014 in de zaak tussen

[eiseres], te[woonplaats], eiseres
(gemachtigde: mr. M.J.A. Bakker),
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 februari 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder een verzoek om kwijtschelding van een openstaand bedrag van eiseres afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 26 juni 2013 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep bij deze rechtbank ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2013. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. R. Veerkamp, als waarnemer van haar gemachtigde. Verweerder is met bericht van verhindering niet verschenen.

Overwegingen

1.
Het bestreden besluit gaat over de kwijtschelding van het restant van een fraudeschuld. Verweerder verwijst naar het terzake geldende beleid, dat inhoudt dat geen kwijtschelding plaatsvindt als na vijf jaar betaling minder dan 50% van de hoofdsom is afgelost. Verweerder stelt in dit geval de voorwaarden voor kwijtschelding strikt te hanteren, omdat de oorzaak van het ontstaan van de schuld is gelegen in een schending van de inlichtingenplicht van de destijds geldende bijstandswetgeving. Van kwijtschelding zou pas sprake kunnen zijn na de eerste termijnbetaling waarbij minimaal 50% van de hoofdsom is afgelost. Verweerder acht geen dringende redenen aanwezig om van verdere invordering af te zien.
2.
Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat het beleid over kwijtschelding onredelijk is. Eiseres heeft verder aangevoerd dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de bijzondere omstandigheden die zij in bezwaar heeft aangevoerd. Eiseres is geboren in 1962, heeft geen opleiding genoten en is arbeidsongeschikt. Dat blijkt ook uit de omstandigheid dat verweerder er niet in is geslaagd om eiseres aan het werk te krijgen en dat eiseres tot voor kort nog onder behandeling bij Altrecht was. Volgens eiseres mag verweerder niet uitgaan van de minieme kans dat voor eiseres nog werk wordt gevonden. Het besluit is onvoldoende gemotiveerd, omdat niet duidelijk wordt gemaakt hoe eiseres nog inkomsten zou kunnen verwerven. Voorts heeft eiseres aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de belangen van het minderjarige kind van eiseres. Verweerder heeft dan ook artikel 3 van het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind (IVRK) geschonden. Verder heeft eiseres aangevoerd dat het bedrag van de terugvordering waarvan verweerder uitgaat veel te hoog is.
3.
De uitkering van eiseres op grond van de Wet Werk en Bijstand (WWB) is bij besluit van 1 februari 2007 ingetrokken en teruggevorderd tot een bedrag van € 107.754,76 wegens schending van de inlichtingenplicht. De rechtbank stelt vast dat de hoogte van het verschuldigde bedrag in rechte onaantastbaar is geworden en daarom in dit geding niet meer aan de orde kan worden gesteld. Voorts stelt de rechtbank vast dat verweerder in de Beleidsregels inzake opschorting, herziening, intrekking en terugvordering van uitkeringen (de Beleidsregels) nadere beleidsregels heeft gesteld voor het kwijtschelden van schulden die ontstaan bij het terugvorderen van verleende bijstand krachtens de WWB. Bij uitspraak van deze rechtbank van 16 december 2010, kenmerk SBR 09/644, is geoordeeld dat de door verweerder gehanteerde beleidsregels over kwijtschelding niet in strijd zijn met enig wettelijk voorschrift en dat verweerder met deze beleidsregels binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling is gebleven. De rechtbank ziet geen aanleiding om op grond van wat hierover in beroep is aangevoerd over deze beleidsregels, zoals verweerder die in het bestreden besluit heeft gehanteerd, gelden ten tijde van het verzoek van eiseres om kwijtschelding, nu anders te oordelen. Verweerder heeft in het bestreden besluit weliswaar het beleid gehanteerd, zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van de Beleidsregels zoals die golden ten tijde van het verzoek om kwijtschelding, maar eiseres is hierdoor naar het oordeel van de rechtbank niet in een slechtere positie gebracht, nu dit nieuwe beleid striktere voorwaarden aan kwijtschelding stelt dan het in dit geval door verweerder gehanteerde beleid.
4.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor kwijtschelding zoals die zijn opgenomen in het bestreden besluit. Het in te vorderen bedrag is namelijk een fraudeschuld en eiseres heeft nog geen vijf jaar aan haar volledige betalingsverplichtingen voldaan en nog niet 50% van de hoofdsom afgelost.
5.
Aan de orde is daarom de vraag of verweerder desondanks op grond van bijzondere omstandigheden van het geval of wegens dringende redenen als bedoeld in artikel 11, onder d, van de Beleidsregels zou moeten afzien van toepassing van het beleid en eiseres enige vorm van kwijtschelding zou moeten toestaan.
6.
Hetgeen eiseres heeft aangevoerd, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid of een dringende reden in de hierbedoelde zin, op grond waarvan verweerder van dit beleid had moeten afwijken. Het bestaan van een schuldenlast kan op zichzelf niet als een dringende reden worden beschouwd. Van belang hierbij is dat eiseres als schuldenaar bescherming heeft, of deze zo nodig kan inroepen, van de regels inzake de beslagvrije voet als bedoeld in artikel 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Voorts is niet gebleken van onaanvaardbare sociale en/of financiële consequenties van de (verdere) terugvordering voor eiseres. Dat eiseres, thans 51 jaar, stelt niet te kunnen beschikken over eigen inkomen, omdat zij geen opleiding heeft genoten en arbeidsongeschikt is, is niet met nadere stukken onderbouwd. Eiseres heeft evenmin geconcretiseerd welke belangen van het minderjarig kind zijn geschonden door een inkomensvermindering van maximaal 10%, gelet op de beslagvrije voet zoals die in de bovengenoemde artikelen geldt. Voorts heeft eiseres ter zitting verklaard dat de behandeling bij Altrecht inmiddels is gestopt. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet voldoende heeft onderbouwd dat er bijzondere omstandigheden zijn of dringende redenen op grond waarvan verweerder zou moeten afzien van verdere invordering van de schuld van eiseres. De beroepsgronden slagen niet.
7.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. den Haan, voorzitter, en mr. G.C. van Gelein Vitringa-Boudewijnse en mr. M.P. Bos, leden van de meervoudige kamer, in aanwezigheid van
mr. P. Bruins-Langedijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
7 januari 2014.
de griffier de voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.