ECLI:NL:RBMNE:2014:1831

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 mei 2014
Publicatiedatum
9 mei 2014
Zaaknummer
C/16/366325 / KG ZA 14-230
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot medewerking aan de afwikkeling van een nalatenschap door testamentair executeur

In deze zaak, die op 9 mei 2014 door de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, vorderden de broers [eisers] dat [gedaagde], de testamentair executeur en afwikkelingsbewindvoerder, zou worden verboden zijn verplichtingen tot overdracht van het beheer van de nalatenschap afhankelijk te stellen van het verlenen van finale kwijting. De broers stelden dat [gedaagde] de verdeling van de nalatenschap frustreerde door zijn medewerking aan de overdracht van het beheer van de onroerende goederen te onthouden. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding voldoende duidelijk was en dat de broers niet aannemelijk hadden gemaakt dat [gedaagde] met zijn handelen de uitvoering van de afspraken uit het proces-verbaal van 13 februari 2014 belemmert. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was voor de gevorderde voorziening en dat de belangenafweging in het voordeel van [gedaagde] uitviel. De vorderingen van de broers werden afgewezen en zij werden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/366325 / KG ZA 14-230
Vonnis in kort geding van 9 mei 2014
in de zaak van

1.[eiser sub 1],

wonende te [woonplaats],
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. A. Das Gupta en mr. P. Bavelaar,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. R.A.F. Harmsen.
Partijen zullen hierna de broers [eisers]en [gedaagde]genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 5
  • de brief met productie 6 van de broers [eisers]van 23 april 2014
  • de akte overlegging producties met producties 1 tot en met 20 van [gedaagde]van 23 april 2014
  • de brief met productie 7 van de broers [eisers]van 24 april 2014
  • de brief met productie 21 van [gedaagde]van 24 april 2014
  • de mondelinge behandeling van 25 april 2014
  • de pleitnota van de broers [eisers]
  • de pleitnota van [gedaagde]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De broers [eisers]zijn de zoons van [erflater](verder: erflater). Erflater is op 19 augustus 2003 overleden en de broers [eisers]zijn tezamen met hun zus:[de zus] (hierna: de zus), zijn erfgenamen.
2.2.
Bij testament heeft erflater [gedaagde]benoemd tot testamentair executeur en afwikkelingsbewindvoerder. [gedaagde]heeft zijn benoeming aanvaard. In het testament van erflater is, voor zover thans van belang, bepaald:
“IX. EXECUTELE
Ik benoem tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder over mijn nalatenschap, gedurende de tijd voor de afwikkeling daarvan vereist, de heer mr. [gedaagde], (…) en ken hem bij de uitoefening van die functies alle rechten toe welke daaraan kunnen worden verbonden en wel in het bijzonder het recht van bezit van mijn gehele nalatenschap totdat hij zijn werkzaamheden als zodanig zal hebben beëindigd en deswege zal zijn gedéchargeerd. (…)”
2.3.
In het kader van de afwikkeling van de nalatenschap zijn diverse juridische procedures gevoerd tussen partijen en tussen de erfgenamen onderling. Zo is de zus een verdelingsprocedure gestart bij de rechtbank Rotterdam waarin ten eerste geschil is ontstaan over het van toepassing zijnde recht. Bij arrest van 13 september 2013 heeft de Hoge Raad beslist dat Nederlands recht van toepassing is op de afwikkeling van de nalatenschap.
De rechtbank Rotterdam heeft vervolgens een comparitie van partijen gelast op 13 februari 2014. Bij die comparitie waren de zus, de broers [eisers]en [gedaagde]en hun raadslieden aanwezig. Blijkens het (extract)proces-verbaal van comparitie van 13 februari 2014, dat is ondertekend door de broers [eisers]en de zus en niet door [gedaagde], zijn tijdens de comparitie de volgende afspraken gemaakt:
“1. De ter comparitie bedoelde panden te Amsterdam zullen worden getaxeerd door VlaanderenMeybaum of een door hen aan te wijzen onafhankelijke taxateur naar de waarde op de datum van taxatie tegen de onderhandse verkoopwaarde in verhuurde staat. (…)
2. De panden zullen worden toebedeeld aan de broers gezamenlijk tegen de taxatiewaarde onder voorbehoud van het verkrijgen van financiering door de broers. De broers dienen binnen zes weken na het beschikbaar komen van de taxatie de advocaat van de zus schriftelijk mede te delen dat de financiering is geregeld. Indien deze mededeling niet binnen genoemde termijn wordt gedaan, zal de toedeling van de panden geschieden als hierna onder 3 vermeld.
3. In het geval de schriftelijke mededeling als hiervoor onder 2 bedoeld niet binnen de genoemde termijn is gedaan, zal het pand [adres] te Amsterdam worden toegedeeld aan de zus en de overige panden aan de broers tegen de taxatiewaarde als hiervoor onder 1 bedoeld onder voorbehoud van financiering. Indien deze financiering niet binnen 6 weken na het verstrijken van de termijn bedoeld onder punt 2 geregeld is, zal de toedeling van de panden door de rechtbank worden vastgesteld. De rechtbank zal daarbij in beginsel uit gaan van de taxatiewaarde als hiervoor bedoeld.
4. Tegelijk met de notariële akte van toedeling zullen de hypotheken die op bedoelde panden rusten door de broers en zus worden afgelost, ieder voor 1/3.
(…)”
2.4.
Uit het proces-verbaal van comparitie van 13 februari 2014 blijkt ook dat [gedaagde]deze afspraken niet heeft willen ondertekenen zonder dat onderdeel van die afspraken zou zijn dat hij decharge krijgt voor het door hem gevoerde beheer.

3.Het geschil

3.1.
De broers [eisers]vorderen samengevat - primair [gedaagde]in persoon en subsidiair [gedaagde]in zijn hoedanigheid van executeur en afwikkelingsbewindvoerder te verbieden zijn verplichting tot overdracht van het beheer van in de nalatenschap aanwezige goederen afhankelijk te stellen van verlening van finale kwijting en hem te gebieden zijn medewerking te verlenen aan de uitvoering van de afspraken uit het proces-verbaal van 13 februari 2014 op straffe van een dwangsom.
Ter onderbouwing van hun vordering stellen de broers [eisers]dat [gedaagde]de verdeling van de nalatenschap frustreert door zijn medewerking aan het overdragen van het beheer van de onroerende goederen als opgenomen in het proces-verbaal, te onthouden in die zin dat hij die medewerking afhankelijk stelt van het verlenen van décharge door de erfgenamen.
3.2.
[gedaagde]voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde]heeft betoogd dat de dagvaarding nietig is omdat hieruit onvoldoende blijkt tegen wie de vorderingen zich richten. In de kop van de dagvaarding blijkt dat de dagvaarding zich richt tegen [gedaagde]in persoon en in zijn hoedanigheid van executeur en afwikkelingsbewindvoerder. Uit het lichaam van de dagvaarding, met name onder punt 43 blijkt verder voldoende duidelijk dat daar waar in de dagvaarding wordt gesproken over gedaagde sub 1 [gedaagde]in persoon en daar waar wordt gesproken over gedaagde sub 2 [gedaagde]in zijn hoedanigheid van executeur en afwikkelingsbewindvoerder wordt bedoeld.
Dit verweer slaagt niet.
4.2.
Volgens de broers [eisers]kunnen de panden worden verdeeld overeenkomstig de afspraken zoals die zijn opgenomen in het proces-verbaal van comparitie van 13 februari 2014. [gedaagde]heeft bestreden dat thans sprake is van een situatie waarin de tot de nalatenschap behorende panden zijn verdeeld dan wel dat die verdeling zeer spoedig zal plaatsvinden.
4.3.
Zoals blijkt uit het proces-verbaal is - op hoofdlijnen - een stappenplan afgesproken tussen de broers [eisers]en de zus over de mogelijke verdeling van de panden. De eerste stap zou dienen te zijn dat de panden getaxeerd zouden worden. Dan zijn er verschillende scenario’s voor de verdeling opgenomen, afhankelijk van het vervuld raken van de voorwaarde van het verkrijgen van financiering door de broers [eisers]. Dat op dit moment nog niet duidelijk is hoe de verdeling van de panden eruit gaat zien en wat daarvan de gevolgen voor de totale nalatenschap zullen zijn maakt dat van [gedaagde]niet kan worden gevergd dat hij thans meewerkt aan de overdracht van het beheer van die panden. Zoals [gedaagde]gemotiveerd heeft aangegeven is zijn taak de nalatenschap in zijn totaliteit af te wikkelen.
Door de broers [eisers]is op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat zij een aanvang hebben gemaakt met het doorlopen van de stappen zoals die uit het proces-verbaal blijken, zodat het thans aan het adres van [gedaagde]gemaakte verwijt dat hij uitvoering van de afspraken belemmert, de voorzieningenrechter voorshands niet juist voorkomt.
4.4.
De broers [eisers]hebben in dit kader enkel betoogd dat zolang geen duidelijkheid over het beheer van de panden bestaat het voor hen niet mogelijk zal zijn om financiering te verkrijgen. Als productie 6 is door de broers [eisers]een brief overgelegd van [gedaagde]waarin die verklaart ermee akkoord te zijn dat de broers [eisers]gesprekken zullen voeren met banken over de financiering en zekerheidsrechten ter voorbereiding op de verdeling van de panden. In die brief is aan het slot opgenomen dat de verklaring uitdrukkelijk geen volmacht aan de erfgenamen inhoudt om de nalatenschap te vertegenwoordigen, dat de gesprekken dus enkel zaken kunnen betreffen die verband houden met de panden nadat het beheer van de al of niet verdeelde nalatenschap is overgedragen en dat daartoe een rechtshandeling is vereist waarbij de executeur en afwikkelingsbewindvoerder partij is. Het slot van die brief zou volgens de broers [eisers]vragen oproepen bij mogelijke financiers en ertoe leiden dat “
financiers voorwaarden zullen stellen omtrent de overdracht”. Door [gedaagde]is weersproken dat het ontbreken van het beheer een belemmerende factor behoeft te zijn bij het verkrijgen van financiering. Volgens [gedaagde]vormt het voor de bank geen probleem dat het beheer van de panden eventueel bij een ander ligt. [gedaagde]heeft toegezegd ter zitting alle benodigde medewerking in het kader van de financiering te zullen verlenen. De voorzieningenrechter acht gelet op dit gemotiveerde verweer onvoldoende aannemelijk gemaakt door de broers [eisers]dat [gedaagde]met het opnemen van de laatste alinea in voormelde brief de uitvoering van de afspraken uit het proces-verbaal belemmert.
4.5.
Daarmee is de door de broers [eisers]gestelde grondslag voor toewijzing van de gevorderde voorziening onvoldoende aannemelijk geworden. Daarbij komt dat de voorzieningenrechter thans ook onvoldoende aanleiding ziet om aan te nemen dat aan de zijde van de broers [eisers]van een zodanige spoedeisendheid sprake is dan het treffen van een onverwijlde voorziening noodzakelijk is.
4.6.
Ook een belangenafweging valt in deze zaak in het voordeel van [gedaagde]uit. Zijn belang bij het niet meewerken aan het overdragen van het beheer van de onroerende goederen die deel uitmaken van de nalatenschap is erin gelegen dat belangrijke vermogensbestanddelen uit de nalatenschap dan verdwijnen terwijl de gehele nalatenschap nog niet volledig is afgewikkeld. Van belang is voor de taakuitoefening van [gedaagde], die na het eventueel overdragen van het beheer van de onroerende goederen nog niet zal zijn geëindigd, dat er voldoende liquide middelen overblijven om de ten laste van de nalatenschap komende diverse kosten te voldoen. Niet gebleken is dat thans aan dit belang van [gedaagde](op voldoende wijze) tegemoet is gekomen.
Het belang voor de broers [eisers]bij toewijzing van de vordering is er deels in gelegen dat zij al lange tijd met de verdeling bezig zijn en daarnaast dat zij voor het verkrijgen van financiering voor de overname van de panden duidelijkheid over het beheer aan de bank moeten verschaffen. Dat de afwikkeling van de nalatenschap al geruime tijd duurt kan ten eerste mede - en niet voor een onbelangrijk deel - aan de procedures worden gewijd die door de broers [eisers]aanhangig zijn gemaakt.
4.7.
Dat [gedaagde]in de weg zou staan aan het verschaffen van de benodigde duidelijkheid voor de bank is door de broers [eisers]gesteld maar niet onderbouwd. Zoals hiervoor is overwogen, heeft [gedaagde]ook aangevoerd dat de door de broers [eisers]opgeworpen belemmering niet aanwezig is.
4.8.
Om vooruitlopend op de totale verdeling en het afleggen van (eind) rekening en verantwoording de gevorderde voorziening toe te wijzen acht de voorzieningenrechter gelet op de wederzijdse belangen niet terecht en niet noodzakelijk. De vorderingen van de broers [eisers]zullen worden afgewezen.
4.9.
De broers [eisers]zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde]worden begroot op € 1.098,00 (€ 282,00 aan griffierecht en € 816,00 aan salaris advocaat).

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt de broers [eisers]in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde]tot op heden begroot op € 1.098,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.M. de Laat en in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2014. [1]

Voetnoten

1.type: MT 4253