ECLI:NL:RBMNE:2014:1895

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 mei 2014
Publicatiedatum
14 mei 2014
Zaaknummer
16/655127-13; 16/661363-13 (gev.ttz.); 16/661280-13 (tul) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met brandstichting, brandstichting en verboden wapenbezit in Rhenen

In de zaak tegen de verdachte, die op 10 december 2013 in Rhenen brandstichting heeft gepleegd, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 13 mei 2014 uitspraak gedaan. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met brandstichting, brandstichting en verboden wapenbezit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de ten laste gelegde datum spiritus onder de deur van de slaapkamer van het slachtoffer heeft gespoten en deze in brand heeft gestoken, terwijl het slachtoffer zich daarachter bevond. De rechtbank oordeelde dat de verdachte het slachtoffer heeft bedreigd door te roepen dat hij nog een liter spiritus had, wat de situatie levensgevaarlijk maakte voor het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank hield rekening met de geestelijke toestand van de verdachte, die lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, en de aanbevelingen van gedragsdeskundigen. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar geacht, maar niet in die mate dat hij niet strafbaar is. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een verplicht reclasseringscontact en opname in een zorginstelling voor behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummers: 16/655127-13; 16/661363-13 (gev.ttz.); 16/661280-13 (tul) (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 13 mei 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1974],
wonende te [woonplaats],
gedetineerd in de P.I. Nieuwegein, HvB locatie Nieuwegein te Nieuwegein.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2014. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. M.J.A. Bakker, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Ten aanzien van parketnummer 16/55127-13
Feit 1 primair:
Op 10 december 2013 te Rhenen heeft gepoogd om [slachtoffer] van het leven te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door brand te stichten in de woning waarin die [slachtoffer] verbleef;
Subsidiair is ten laste gelegd bedreiging op genoemde datum en plaats.
Feit 2:
Op 10 december 2013 te Rhenen opzettelijk brand heeft gesticht in een woning.
Ten aanzien van parketnummer 661363-14:
Op 10 december 2013 te Rhenen een boksbeugel met drie messen voorhanden heeft gehad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Ten aanzien van parketnummer 16/655127-13:
Op 10 december 2013 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan. Hij heeft daartoe onder meer verklaard dat hij sinds ongeveer twee maanden samenwoont met [verdachte] (verdachte) aan de [adres] te [woonplaats].
Op 10 december omstreeks 23.45 uur waren [slachtoffer] en [verdachte] samen in de woning. [slachtoffer] hoorde dat [verdachte] boos op hem werd en begon te schreeuwen. Hij zag dat [verdachte] met spullen begon te gooien. [slachtoffer] was bang voor [verdachte] en heeft zichzelf opgesloten in de logeerkamer. Op een gegeven moment zag [slachtoffer] dat er spiritus onder de deur van de logeerkamer werd gespoten. Er was verder niemand in de woning. [slachtoffer] zag opeens dat er vlammen in de logeerkamer waren, welke hij met een laken kon doven. Hij hoorde dat [verdachte] riep: “[slachtoffer] ik heb nog een liter voor je”. [slachtoffer] was echt bang. Omdat hij zo bang was, is [slachtoffer] via het raam naar buiten gegaan. [2]
Aanvullend heeft [slachtoffer] verklaard dat [verdachte] tegen de deur van de logeerkamer trapte en riep: “Doe open”. [slachtoffer] zag ineens vlammen onder de deur van de logeerkamer komen. Hij rook kort hierop de geur van spiritus. Hij wist dat er een volle literfles spiritus en een aangebroken fles spiritus in de keukenkast stonden.
De vlammen die [slachtoffer] zag waren twintig centimeter hoog en waren in een hoek van de deur. Nadat [verdachte] was aangehouden zag [slachtoffer] dat het gordijn voor de meterkast, naast de deur van de logeerkamer vlam had gevat en buiten lag. Een plankje boven aan de meterkast was zwart geschroeid. [3]
De verbalisant [verbalisant 1] heeft verklaard dat zij met haar collega werd gestuurd naar de [adres] te [woonplaats] in verband met een ruzie tussen twee mannen.
In de hal van de woning, gelegen voor de logeerkamer, zag [verbalisant 1] een blauwe fles met het opschrift “spiritus” liggen op een paar schoenen onder de kapstok. Zij zag dat er brandschade was aan de kast rechts naast de kapstok. Zij zag dat de houten planken zwart waren en dat het gordijn dat voor de kast hing zwart was en een deel van dat gordijn ontbrak.
De verbalisant [verbalisant 2] heeft verklaard dat hij met zijn collega [verbalisant 1] naar de [adres] te [woonplaats] werd gestuurd.
Bij de woning zag hij rook uit de woning komen. De voordeur stond open en hij rook een brandlucht. [5]
Op 11 december 2013 is een sporenonderzoek gehouden in de woning [adres] te [woonplaats]. Tijdens het onderzoek werd onder meer het volgende bevonden en waargenomen. Het betrof een gelijkvloerse bungalow welke uit stenen was opgetrokken en voorzien was van een houten puntdak belegd met bitumen. Aan de binnenzijde van de woning is het plafond afgetimmerd met hout.
Op de dorpel van de deur van de logeerkamer waren inbrandingen. Naast de toegangsdeur van de logeerkamer was een meterkast gesitueerd.
Gezien de situatie ter plekke kan worden gesteld dat er gemeen gevaar voor goederen en personen bestond daar het gehele pand aan de binnenzijde was afgetimmerd met hout. (plafond met houten schrootjes).
De brand was ontstaan naast de meterkast en er was al een inbranding zichtbaar in het plafond en in de meterkast.
Een technische oorzaak kon worden uitgesloten. [6]
Ten aanzien van parketnummer 661363-14:
Verbalisant [verbalisant 1] heeft op 10 december 2013 in de woning aan de [adres] te [woonplaats] een knuckle knife met daaraan 3 messen aangetroffen. [7]
Verdachte heeft ter zitting van 29 april verklaard dat hij dat wapen als knuckle knife heeft gekocht. [8]
Uit een terzake opgemaakt proces-verbaal blijkt dat de boksbeugel, voorzien van 3 messen, een wapen is in de zin van art. 2, lid 1, categorie I onder 3 van de Wet wapens en munitie. [9]
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden worden slechts gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot een bewezenverklaring van de onder parketnummer 16/655127-13 onder 1 primair en 2 en onder parketnummer 16/661363-14 ten laste gelegde feiten.
4.3
Het standpunt van de verdediging
Met betrekking tot de onder parketnummer 16/655127-13 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft de verdediging aangevoerd dat een onbekend gebleven derde de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Op grond hiervan zou verdachte van deze feiten vrijgesproken moeten worden.
Verder heeft de verdediging aangevoerd dat het gebruikte middel om brand te stichten, te weten spiritus, een zeer vluchtige stof is die al snel is uitgebrand. Daarnaast heeft de verdediging gewezen op de omstandigheid dat het slachtoffer [slachtoffer] zich in een relatief grote ruimte bevond en voldoende gelegenheid heeft gehad om zich in veiligheid te brengen. Er is geen aanmerkelijke kans geweest dat het slachtoffer ten gevolge van de brandstichting zou komen te overlijden danwel zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Daardoor heeft het opzet van verdachte bij het onder 1 primair ten laste gelegde feit ontbroken, zodat hij van dit feit moet worden vrijgesproken.
Voorts zou sprake zijn geweest van een vrijwillige terugtred zijdens verdachte, nu hij de brand zelf heeft geblust, waardoor de strafwaardigheid van het onder 1 primair ten laste gelegde feit komt te vervallen.
Met betrekking tot de onder 1 subsidiair ten laste gelegde bedreiging heeft de verdediging aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte heeft geroepen: “[slachtoffer] ik heb nog een liter voor je.” De enige die daarover heeft verklaard is het slachtoffer [slachtoffer] en die verklaring wordt niet door enig ander bewijsmiddel ondersteund.
Ook heeft bij verdachte het opzet ontbroken op de bedreiging. Zo de woorden al zijn geuit, dienen zij te worden bezien in het kader van een impulsieve woede-uitbarsting en frustratie.
Verdachte dient dan ook van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Met betrekking tot de onder 2 ten laste gelegde brandstichting heeft de verdediging aangevoerd dat het slechts om een klein brandje ging dat slechts kort heeft geduurd. Naar de mening van de verdediging is geen sprake geweest van levensgevaar voor personen. Het was immers een klein brandje en het slachtoffer had alle gelegenheid om zich in veiligheid te brengen. Levensgevaar voor andere personen blijkt niet uit de stukken.
Evenmin was sprake van gemeen gevaar voor goederen. Het gevaar voor eigen goederen is daarvoor onvoldoende.
Verdachte dient dan ook van het onder 2 ten laste gelegde feit te worden vrijgesproken, aldus de verdediging.
Ten aanzien van het onder parketnummer 16/661363-14 ten laste gelegde wapenbezit heeft de verdediging naar voren gebracht dat ten laste is gelegd het voorhanden hebben van een wapen van categorie I onder 1. Hieronder vallen stiletto’s, messen en vlindermessen. De aangetroffen boksbeugel met messen valt niet onder dit soort wapens, zodat verdachte ook van dit feit moet worden vrijgesproken, aldus de verdediging.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van parketnummer 16/655127-13 onder 1 primair overweegt de rechtbank dat uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting niet is gebleken dat verdachte het opzet heeft gehad om [slachtoffer] van het leven te beroven danwel deze zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Niet is gebleken dat verdachte de aanmerkelijke kans daarop bewust heeft aanvaard.
De rechtbank acht het opzet, ook in voorwaardelijke zin, niet bewezen, zodat verdachte van dit feit zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de onder parketnummer 16/655127-13 onder 1 subsidiair ten laste gelegde bedreiging is de rechtbank van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer] heeft bedreigd met brandstichting door de woorden: “[slachtoffer] ik heb nog een liter voor je.” [slachtoffer] heeft in zijn aangifte verklaard dat verdachte deze woorden heeft geuit. Verder is er daadwerkelijk brand gesticht door verdachte, waarbij spiritus is gebruikt en ook is een fles spiritus in de woning aangetroffen.
Met betrekking tot de ten laste gelegde brandstichting overweegt de rechtbank dat de omstandigheden waaronder de brandstichting heeft plaatsgevonden een zeer gevaarlijke situatie voor het slachtoffer hebben opgeleverd. Hij had zich opgesloten in een logeerkamer, de brand was gesticht bij de enige toegangsdeur tot die kamer en niet voorzienbaar was of het slachtoffer zich in veiligheid kon brengen danwel dat hij bijvoorbeeld vanwege rookontwikkeling, waarmee een brand in het algemeen gepaard gaat, onwel zou zijn geworden. De aldus door verdachte gecreëerde situatie levert naar het oordeel van de rechtbank op dat levensgevaar voor het slachtoffer [slachtoffer] te duchten is geweest. Voorts overweegt de rechtbank dat, nu uit het proces-verbaal sporenonderzoek en de daarbij gevoegde foto’s van het interieur van de woning is gebleken dat de binnenzijde van de woning veelal bestond uit een houten betimmering, te weten een houten schrotenplafond, er eveneens gemeen gevaar voor goederen te duchten is geweest.
Het verweer van de raadsman dat, indien het feit bewezen wordt verklaard, verdachte slechts zijn eigen goederen heeft vernield bij de brandstichting, wordt verworpen nu uit de stukken is gebleken dat verdachte en het slachtoffer [slachtoffer] geen eigenaren van de woning, doch slechts huurders zijn.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van parketnummer 16/655127-13 feit 1 subsidiair:
Op 10 december 2013 te Rhenen, [slachtoffer] heeft bedreigd met brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- een brandversnellend middel, zijnde spiritus, onder een deur van een slaapkamer verspreid, waar achter zich voornoemde [slachtoffer] bevond, en
- vuur in aanraking gebracht met dat brandversnellende middel ten gevolge waarvan brand en rook is ontstaan en daarbij voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: “[slachtoffer] ik heb nog een liter voor je.”;
Ten aanzien van parketnummer 16/655127-13 feit 2:
op 10 december 2013 te [woonplaats] opzettelijk brand heeft gesticht in een woning gelegen aan de [adres], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk
- een brandversnellend middel, zijnde spiritus onder een deur van slaapkamer verspreid en
- vuur in aanraking gebracht met dat brandversnellend middel ten gevolge waarvan brand en een hoeveelheid rook is ontstaan ten gevolge waarvan gordijnen en een kast gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor [slachtoffer] te duchten was;
Ten aanzien van parketnummer 16/661363-14:
Op 10 december 2013 te Rhenen een wapen van categorie I, onder 1 of 3, te weten een boksbeugel, voorzien van drie messen, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
Ten aanzien van parketnummer 16/655127-13 onder 1 subsidiair:
Bedreiging met brandstichting
Ten aanzien van parketnummer 16/655127-13 onder 2:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor anderen te duchten is en opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeengevaar voor goederen te duchten is;
Ten aanzien van parketnummer 16/661363-14:
Handelen in strijd met een in artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie gegeven verbod.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

De verdediging heeft aangevoerd dat ingeval de rechtbank tot een bewezenverklaring van de feiten komt, de verdachte een beroep toekomt op artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht. Uit de door de gedragsdeskundigen opgemaakte rapporten blijkt dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Aannemelijk is dat de ten laste gelegde feiten zijn begaan onder directe invloed en als gevolg van die ziekelijke stoornis, zodat de feiten niet aan verdachte kunnen worden toegerekend.
De verdediging is dan ook van mening dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank heeft gelet op de rapporten van de gedragsdeskundigen die tot de conclusie komen dat verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogen, maar niet in die mate dat hij daaromtrent zijn wil niet meer in vrijheid heeft kunnen bepalen. De deskundigen komen tot de conclusie dat verdachte (licht) verminderd toerekeningsvatbaar is te achten.
De rechtbank neemt deze conclusie over en maakte deze tot de hare. Daarmee wordt het verweer van de raadsman op volledige ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder parketnummer 16/655127-13 onder 1 primair en 2 en onder parketnummer 16/661363-14 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot
gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren met de bijzondere voorwaarden van een verplicht reclasseringscontact, inhoudende een meldplicht, opname in een zorginstelling op indicatie van het NIPP-IFZ voor een klinische behandeling alsmede dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van de klinische opname zullen worden gegeven en aansluitend meewerken aan een traject van beschermd en begeleid wonen met ambulante behandeling, indien dit noodzakelijk wordt geacht.
Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling, nu die vordering bij een eerder uitgesproken veroordeling reeds is toegewezen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat aan verdachte een fors lagere straf dient te worden opgelegd dan door de officier van justitie is gevorderd Aan deze straf dient een voorwaardelijk strafdeel met de bijzondere voorwaarden van een verplicht reclasseringscontact en eventueel een klinische opname te worden gekoppeld, zoals door de deskundigen en Victas is geadviseerd.
Ten slotte heeft de verdediging naar voren gebracht dat ten aanzien van de onder parketnummer 16/655127-13 onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten sprake is van eendaadse samenloop. De uitgevoerde handelingen vallen naar de mening van de verdediging onder twee strafbepalingen, te weten poging tot doodslag en brandstichting. Naar de mening van de verdediging mag ingevolge artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht in dat geval slechts één van de strafbepalingen worden toegepast.
Nu verdachte van de onder parketnummer 16/655127-13 onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag wordt vrijgesproken, behoeft het verweer van de raadsman dat sprake is van eendaadse samenloop geen verdere bespreking.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met brandstichting en brandstichting.
Verdachte heeft in een emotionele toestand en onder invloed van alcohol brand gesticht in
de woning waar hij en zijn partner, het slachtoffer [slachtoffer], woonden, terwijl hij wist
dat [slachtoffer] zich in de slaapkamer bevond. Hij heeft spiritus onder de deur van die
slaapkamer verspreid en deze aangestoken. Hierdoor is brand ontstaan met als gevolg dat de
drempel onder de slaapkamerdeur is ingebrand en waardoor een gordijn en de meterkast
deels zijn verbrand.
Verdachte heeft door aldus te handelen een levensgevaarlijke situatie doen ontstaan voor de
in de woning aanwezige [slachtoffer] en voor de in de woning aanwezige goederen.
Verdachte mag zich gelukkig prijzen dat [slachtoffer] zich via een raam in de slaapkamer
in veiligheid heeft kunnen brengen en dat slechts beperkte schade aan de woning is
toegebracht.
Voorts heeft verdachte het slachtoffer [slachtoffer] bedreigd met brandstichting door tegen hem te roepen dat hij, verdachte, nog een liter voor [slachtoffer] had. De rechtbank is van oordeel dat hij daarmee heeft bedoeld dat hij nog een liter spiritus had, die hij zou kunnen gebruiken als brandversnellend middel.
Dergelijke feiten dragen bij aan het ontstaan van gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij.
De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan, maar houdt rekening met de gemoedstoestand waarin verdachte op dat moment verkeerde.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het bezit van een verboden wapen.
De rechtbank heeft gelet op een Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 19 maart 2014 waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake van (alcoholgerelateerde) delicten als rijden onder invloed, bedreiging en vernieling. De politierechter te Groningen heeft verdachte op 8 juli 2013 nog veroordeeld ter zake van bedreiging, wederspannigheid en belediging van een ambtenaar in functie tot een gevangenisstraf van 3 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met de bijzondere voorwaarde van een verplicht reclasseringscontact, onder meer inhoudende een meldplicht en deelname aan een CoVa-training, een leeftstijltraining, meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek en een behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling.
De rechtbank heeft acht geslagen op een drietal gedragskundige rapporten, opgemaakt door
Drs. A.J. Klumpenaar, GZ-psycholoog, I. Maksimovic, psychiater en prof. Dr. C. Jonker, (gedrags)neuroloog van 15 april 2014 respectievelijk 22 april en 15 april 2014.
De psycholoog en psychiater komen tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van afhankelijkheid van alcohol en cannabis. Tevens is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis niet anders omschreven (NAO) met borderline en antisociale kenmerken.
De psychiater heeft vermeld dat het langdurige gebruik van alcohol heeft geleid tot hersenschade die thans nog relatief beperkt is. Verder is er sprake van geheugenklachten. De hersenschade en de klachten omtrent het geheugen kunnen verergeren indien verdachte zijn alcoholgebruik niet drastisch verminderd.
Vanuit de persoonlijkheidsstoornis is sprake van emotie- en agressieregulatieproblematiek. Verdachte handelt vanuit zijn stoornis impulsief waarbij hij niet in staat is om aan het gebruik van geweld een halt toe te roepen. Het gebruik van alcohol heeft een faciliterende rol gespeeld in het gedrag, maar de bron van zijn gedragskeuzes dient gezocht te worden in de persoonlijkheidsstoornis. Verdachte is op grond van deze persoonlijkheidsstoornis in ieder geval in licht verminderde staat om de juiste beslissingen te nemen en keuzes te maken. Door de stelling van verdachte dat hij zich niets van het voorval kan herinneren is het niet mogelijk om beperking van de toerekenbaarheid te onderzoeken. Daarom wordt geadviseerd verdachte in ieder geval als licht verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
Het voortduren van de persoonlijkheidsstoornis en de alcoholafhankelijkheid maken dat er sprake is van een matig verhoogd recidiverisico op brandstichting en een verhoogd recidiverisico op geweldsdelicten.
Geadviseerd wordt om de nodige behandeling eerst klinisch en later ambulant te laten plaatsvinden in het kader van bijzondere voorwaarden onder toezicht van de reclassering.
De psycholoog komt tot de conclusie dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is te achten, gelet op de forse verslavingsgevoeligheid, de impulsiviteit van verdachte, de beperkte frustratietolerantie, de beperkte relationele vaardigheden en de beperkte vaardigheden om problemen adequaat op te lossen. Genoemde factoren zijn van belang voor de kans op recidive.
Geadviseerd wordt een behandeltraject in te zetten als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf. In eerste instantie wordt hierbij gedacht aan een klinische behandeling met aansluitend een langdurige ambulante behandeling waarbij gekozen kan worden voor een zelfstandige woonvorm of een vorm van begeleid wonen.
De (gedrags)neuroloog heeft geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een discrete verschrompeling van de hersenschors als gevolg van langdurig en overmatig alcoholgebruik. Het wordt niet waarschijnlijk geacht dat het gedrag c.q. de gedragskeuzes hierdoor beïnvloed zijn geweest. Echter wordt niet uitgesloten dat bij gebruik van alcohol de impulsontremming is bevorderd door de aanwezigheid van deze verschrompeling.
De aanvankelijk gevonden aanwijzingen voor cognitieve, executieve functiestoornissen hangen mogelijk samen met wisselende stemmingsproblematiek dan wel andere psychiatrische problematiek. Uit medische gegevens is gebleken dat in 2010 aanwijzingen bestonden voor depressieve episodes. Dit zou een verklaring kunnen zijn voor de in die periode geconstateerde cognitieve stoornis, welke in 2012 niet meer kon worden vastgesteld. Het gedragsneurologisch onderzoek heeft geen verklaring gegeven voor het geheugenverlies ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de inhoud van de hierboven genoemde gedragskundige rapporten, verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten als verminderd, doch in ieder geval als licht verminderd toerekeningsvatbaar is te achten.
De rechtbank heeft tenslotte gelet op een reclasseringsadvies van Victas Centrum voor Verslavingszorg d.d. 24 april 2014. Daarin wordt vermeld dat, gelet op de documentatie van verdachte sprake is van agressieregulatieproblemen, welke lijken te worden versterkt door het gebruik van alcohol. Opgekropte frustraties en emoties leiden tot een impulsdoorbraak.
Verder zou sprake zijn van problematiek van het cognitieve gedeelte, bestaande onder meer uit stoornissen in het korte en lange termijngeheugen als gevolg van middelenmisbruik. Tevens zijn er aanwijzingen voor depressieve periodes.
Het recidiverisico wordt, gezien de black-outs, de problemen op verschillende leefgebieden als agressieregulatie en alcoholgebruik als hoog ingeschat. Ook bestaat er risico op letselschade voor derden.
Geadviseerd wordt om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, inhoudende een meldplicht, opname in een zorginstelling met klinische behandeling en aansluitend een ambulante behandeling en beschermd of begeleid wonen.
Gezien het bovenstaande en het feit dat verdachte van de ten laste poging tot doodslag zal worden vrijgesproken, ziet de rechtbank aanleiding om af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte voor de bewezenverklaarde feiten een gevangenisstraf voor de duur van zestien (16) maanden dient te worden opgelegd. Gelet op de uitgebrachte rapporten en adviezen zal de rechtbank de helft van die straf, te weten acht (8) maanden voorwaardelijk opleggen met de bijzondere voorwaarden zoals door Victas zijn geadviseerd.
De rechtbank zal bepalen dat de klinische opname van verdachte maximaal één (1) jaar zal bedragen.
Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank een proeftijd van drie (3) jaar verbinden, nu uit de rapporten duidelijk is geworden dat de behandeling van verdachte nog een lange tijd in beslag zal nemen en er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meerdere personen.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 14 januari 2014 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Utrecht in de zaak met parketnummer 16/661280-13, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 27 maart 2013 van de politierechter in het arrondissement Midden-Nederland, zittingslocatie Utrecht, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken met aftrek van de tijd die veroordeelde reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 6 weken niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte d.d. 19 maart is gebleken dat verdachte bij vonnis van de politierechter te Utrecht van 6 januari 2014 is veroordeeld ter zake van vernieling tot een schuldigverklaring zonder toepassing van straf of maatregel, bij welk vonnis de politierechter de vordering tot tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 16/661280-13 heeft toegewezen.
Vanwege deze omstandigheid zal de rechtbank het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot tenuitvoerlegging.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 157 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart het onder parketnummer 16/655127-13 onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van parketnummer 16/655127-13 onder 1 subsidiair:
Bedreiging met brandstichting
Ten aanzien van parketnummer 16/655127-13 onder 2:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor anderen te duchten is en opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
Ten aanzien van parketnummer 16/661363-14:
Handelen in strijd met een in artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
ZESTIEN (16) MAANDEN.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, te weten
ACHT (8) MAANDEN,van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van DRIE (3) jaren navolgende (bijzondere) voorwaarde(n) niet is nagekomen:
Algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich binnen twee dagen na onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij Victas op het adres A.B.C.-straat 5 te Utrecht. Vervolgens moet hij gedurende de proeftijd onder toezicht en leiding van de Victas blijven en zich naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen gedragen, zo vaak en zo lang als deze instelling dat, gedurende de proeftijd, nodig vindt;
  • zich op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling laat opnemen voor de duur van maximaal één (1) jaar in een (forensische) psychiatrische instelling of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling aan het NIFP-IFZ, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling worden gegeven;
  • aansluitend aan de klinische opname en behandeling mee zal werken aan een beschermd of begeleid wonentraject en aan een ambulante behandeling, indien zulks nodig wordt geacht door Victas;
Geeft opdracht aan Victas om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.L.M. van Opstal , voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en V. van Dam, rechters,
in tegenwoordigheid van H.J. Nieboer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 mei 2014.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Parketnummer: 16/655127-13
1.
Primair
hij op of omstreeks 10 december 2013
te Rhenen, althans in het arrondissement Midden-Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer]
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen, met dat opzet
- ( een) brandversnellend(e) middel(len) (zijnde spiritus), althans (een)
brandbare sto(fen) onder een deur van een slaapkamer heeft gespoten/verspreid
(waar achter zich voornoemde [slachtoffer] bevond) en/of
- ( open) vuur in aanraking heeft gebracht met dat/die brandversnellend(e)
middel(len) althans met dat/die (een) brandbare stof(fen)
ten gevolge waarvan die deur geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval
brand en/of een (grote) hoeveelheid rook is ontstaan (terwijl die [slachtoffer]
zich op dat moment in voornoemde slaapkamer bevond), zijnde de uitvoering van
dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
(artikel 287/302 jo 45 Wetboek van Strafrecht)
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 10 december 2013
te Rhenen, althans in het arrondissement Midden-Nederland,
[slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling en/of met brandstichting, immers heeft
verdachte opzettelijk dreigend
- ( een) brandversnellend(e) middel(len) (zijnde spiritus), althans (een)
brandbare sto(fen) onder een deur van een slaapkamer gespoten/verspreid (waar
achter zich voornoemde [slachtoffer] bevond) en/of
- ( open) vuur in aanraking gebracht met dat/die brandversnellend(e)
middel(len) althans met dat/die (een) brandbare stof(fen)
ten gevolge waarvan die deur geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval
brand en/of een (grote) hoeveelheid rook is ontstaan (terwijl die [slachtoffer]
zich op dat moment in voornoemde slaapkamer bevond) en / of (daarbij)
voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd : "[slachtoffer] ik heb nog een
liter voor je", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 10 december 2013
te [woonplaats], althans in het arrondissement Midden-Nederland,
opzettelijk brand heeft gesticht in een woning gelegen aan de [adres],
immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk
- ( een) brandversnellend(e) middel(len) (zijnde spiritus), althans (een)
brandbare sto(fen) onder een deur van een (slaap)kamer gespoten/verspreid en/of
- ( open) vuur in aanraking gebracht met dat/die brandversnellend(e)
middel(len) althans met dat/die (een) brandbare stof(fen)
ten gevolge waarvan de deur van die (slaap)kamer geheel of gedeeltelijk is
verbrand, in elk geval brand en/of een (grote) hoeveelheid rook is ontstaan,
ten gevolge waarvan een deur en/of gordijnen en/of een kast en/of een kapstok
geheel of gedeeltelijk is / zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor die en/of andere goederen en/of die
woning, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en / of levensgevaar voor
[slachtoffer], in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen, te
duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
parketnummer 16/661363-14
hij op of omstreeks 10 december 2013 te Rhenen, een wapen(s), van categorie I,
onder 1° of 3°, te weten een boksbeugel (voorzien van drie messen) voorhanden
heeft gehad en/of heeft gedragen;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 13 lid 1 Wet wapens en munitie

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal nr. PL0950-2013279052-1, blz. 17 en 18, proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer]
3.Proces-verbaal nr. PL0950-2013279052-17, blz. 51 en 52, proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer]
4.Proces-verbaal nr. PL0950-2013279052-6, blz. 31 en 32, proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1]
5.Proces-verbaal nr. PL0950-2013279052-4, blz. 33 en 34, proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2]
6.Proces-verbaal nr. PL0981-2013279052-12, blz. 53 en 54 met bijlagen (foto 11 en 12), proces-verbaal sporenonderzoek door [verbalisant 3] en [verbalisant 4]
7.Proces-verbaal nr. PL0950-2013279052-6, blz. 31 en 32, proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1]
8.Bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter zitting van 29 april 2014
9.Proces-verbaal nr. PL0950 2013279052, blz. 67, proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 5]