8.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met brandstichting en brandstichting.
Verdachte heeft in een emotionele toestand en onder invloed van alcohol brand gesticht in
de woning waar hij en zijn partner, het slachtoffer [slachtoffer], woonden, terwijl hij wist
dat [slachtoffer] zich in de slaapkamer bevond. Hij heeft spiritus onder de deur van die
slaapkamer verspreid en deze aangestoken. Hierdoor is brand ontstaan met als gevolg dat de
drempel onder de slaapkamerdeur is ingebrand en waardoor een gordijn en de meterkast
deels zijn verbrand.
Verdachte heeft door aldus te handelen een levensgevaarlijke situatie doen ontstaan voor de
in de woning aanwezige [slachtoffer] en voor de in de woning aanwezige goederen.
Verdachte mag zich gelukkig prijzen dat [slachtoffer] zich via een raam in de slaapkamer
in veiligheid heeft kunnen brengen en dat slechts beperkte schade aan de woning is
toegebracht.
Voorts heeft verdachte het slachtoffer [slachtoffer] bedreigd met brandstichting door tegen hem te roepen dat hij, verdachte, nog een liter voor [slachtoffer] had. De rechtbank is van oordeel dat hij daarmee heeft bedoeld dat hij nog een liter spiritus had, die hij zou kunnen gebruiken als brandversnellend middel.
Dergelijke feiten dragen bij aan het ontstaan van gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij.
De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan, maar houdt rekening met de gemoedstoestand waarin verdachte op dat moment verkeerde.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het bezit van een verboden wapen.
De rechtbank heeft gelet op een Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 19 maart 2014 waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake van (alcoholgerelateerde) delicten als rijden onder invloed, bedreiging en vernieling. De politierechter te Groningen heeft verdachte op 8 juli 2013 nog veroordeeld ter zake van bedreiging, wederspannigheid en belediging van een ambtenaar in functie tot een gevangenisstraf van 3 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met de bijzondere voorwaarde van een verplicht reclasseringscontact, onder meer inhoudende een meldplicht en deelname aan een CoVa-training, een leeftstijltraining, meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek en een behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling.
De rechtbank heeft acht geslagen op een drietal gedragskundige rapporten, opgemaakt door
Drs. A.J. Klumpenaar, GZ-psycholoog, I. Maksimovic, psychiater en prof. Dr. C. Jonker, (gedrags)neuroloog van 15 april 2014 respectievelijk 22 april en 15 april 2014.
De psycholoog en psychiater komen tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van afhankelijkheid van alcohol en cannabis. Tevens is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis niet anders omschreven (NAO) met borderline en antisociale kenmerken.
De psychiater heeft vermeld dat het langdurige gebruik van alcohol heeft geleid tot hersenschade die thans nog relatief beperkt is. Verder is er sprake van geheugenklachten. De hersenschade en de klachten omtrent het geheugen kunnen verergeren indien verdachte zijn alcoholgebruik niet drastisch verminderd.
Vanuit de persoonlijkheidsstoornis is sprake van emotie- en agressieregulatieproblematiek. Verdachte handelt vanuit zijn stoornis impulsief waarbij hij niet in staat is om aan het gebruik van geweld een halt toe te roepen. Het gebruik van alcohol heeft een faciliterende rol gespeeld in het gedrag, maar de bron van zijn gedragskeuzes dient gezocht te worden in de persoonlijkheidsstoornis. Verdachte is op grond van deze persoonlijkheidsstoornis in ieder geval in licht verminderde staat om de juiste beslissingen te nemen en keuzes te maken. Door de stelling van verdachte dat hij zich niets van het voorval kan herinneren is het niet mogelijk om beperking van de toerekenbaarheid te onderzoeken. Daarom wordt geadviseerd verdachte in ieder geval als licht verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
Het voortduren van de persoonlijkheidsstoornis en de alcoholafhankelijkheid maken dat er sprake is van een matig verhoogd recidiverisico op brandstichting en een verhoogd recidiverisico op geweldsdelicten.
Geadviseerd wordt om de nodige behandeling eerst klinisch en later ambulant te laten plaatsvinden in het kader van bijzondere voorwaarden onder toezicht van de reclassering.
De psycholoog komt tot de conclusie dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is te achten, gelet op de forse verslavingsgevoeligheid, de impulsiviteit van verdachte, de beperkte frustratietolerantie, de beperkte relationele vaardigheden en de beperkte vaardigheden om problemen adequaat op te lossen. Genoemde factoren zijn van belang voor de kans op recidive.
Geadviseerd wordt een behandeltraject in te zetten als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf. In eerste instantie wordt hierbij gedacht aan een klinische behandeling met aansluitend een langdurige ambulante behandeling waarbij gekozen kan worden voor een zelfstandige woonvorm of een vorm van begeleid wonen.
De (gedrags)neuroloog heeft geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een discrete verschrompeling van de hersenschors als gevolg van langdurig en overmatig alcoholgebruik. Het wordt niet waarschijnlijk geacht dat het gedrag c.q. de gedragskeuzes hierdoor beïnvloed zijn geweest. Echter wordt niet uitgesloten dat bij gebruik van alcohol de impulsontremming is bevorderd door de aanwezigheid van deze verschrompeling.
De aanvankelijk gevonden aanwijzingen voor cognitieve, executieve functiestoornissen hangen mogelijk samen met wisselende stemmingsproblematiek dan wel andere psychiatrische problematiek. Uit medische gegevens is gebleken dat in 2010 aanwijzingen bestonden voor depressieve episodes. Dit zou een verklaring kunnen zijn voor de in die periode geconstateerde cognitieve stoornis, welke in 2012 niet meer kon worden vastgesteld. Het gedragsneurologisch onderzoek heeft geen verklaring gegeven voor het geheugenverlies ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de inhoud van de hierboven genoemde gedragskundige rapporten, verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten als verminderd, doch in ieder geval als licht verminderd toerekeningsvatbaar is te achten.
De rechtbank heeft tenslotte gelet op een reclasseringsadvies van Victas Centrum voor Verslavingszorg d.d. 24 april 2014. Daarin wordt vermeld dat, gelet op de documentatie van verdachte sprake is van agressieregulatieproblemen, welke lijken te worden versterkt door het gebruik van alcohol. Opgekropte frustraties en emoties leiden tot een impulsdoorbraak.
Verder zou sprake zijn van problematiek van het cognitieve gedeelte, bestaande onder meer uit stoornissen in het korte en lange termijngeheugen als gevolg van middelenmisbruik. Tevens zijn er aanwijzingen voor depressieve periodes.
Het recidiverisico wordt, gezien de black-outs, de problemen op verschillende leefgebieden als agressieregulatie en alcoholgebruik als hoog ingeschat. Ook bestaat er risico op letselschade voor derden.
Geadviseerd wordt om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, inhoudende een meldplicht, opname in een zorginstelling met klinische behandeling en aansluitend een ambulante behandeling en beschermd of begeleid wonen.
Gezien het bovenstaande en het feit dat verdachte van de ten laste poging tot doodslag zal worden vrijgesproken, ziet de rechtbank aanleiding om af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte voor de bewezenverklaarde feiten een gevangenisstraf voor de duur van zestien (16) maanden dient te worden opgelegd. Gelet op de uitgebrachte rapporten en adviezen zal de rechtbank de helft van die straf, te weten acht (8) maanden voorwaardelijk opleggen met de bijzondere voorwaarden zoals door Victas zijn geadviseerd.
De rechtbank zal bepalen dat de klinische opname van verdachte maximaal één (1) jaar zal bedragen.
Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank een proeftijd van drie (3) jaar verbinden, nu uit de rapporten duidelijk is geworden dat de behandeling van verdachte nog een lange tijd in beslag zal nemen en er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meerdere personen.