ECLI:NL:RBMNE:2014:2029

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 april 2014
Publicatiedatum
23 mei 2014
Zaaknummer
UTR 13/1215
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Legesaanslag voor vergunning gastouderopvang en de rechtmatigheid daarvan

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 april 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde P. ter Haar Romeny-Wijffels, en de heffingsambtenaar van de gemeente Stichtse Vecht. Eiseres had een legesaanslag van € 751,61 ontvangen voor de aanvraag van een vergunning voor gastouderopvang. Eiseres stelde dat de legesaanslag te hoog was en dat verweerder onvoldoende inzicht had gegeven in de opbouw van het bedrag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de leges zijn gebaseerd op regionale afspraken met de GGD, waarbij standaard 5 uren in rekening worden gebracht voor de inspectie, ongeacht de werkelijke duur van de inspectie. Eiseres voerde aan dat dit in strijd was met het gelijkheidsbeginsel en dat de legesverordening in strijd was met de opbrengstnorm van de Gemeentewet. De rechtbank oordeelde dat de gemeente het recht heeft om leges te heffen ter dekking van de kosten van de dienstverlening, mits er transparantie is over de kosten. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 13/1215

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 april 2014 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres(gemachtigde: P. ter Haar Romeny-Wijffels)

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Stichtse Vecht, verweerder

(gemachtigden: S. Cocx en M. Lagendijk).

Procesverloop

Bij besluit van 10 november 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een legesaanslag van € 751,61 opgelegd voor het in behandeling nemen van haar aanvraag om een vergunning voor gastouderopvang.
Bij uitspraak op bezwaar van 16 januari 2013 (de bestreden uitspraak) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gedeeltelijk ongegrond verklaard. Ter zitting is gebleken dat het woord gedeeltelijk tengevolge van een kennelijke verschrijving is toegevoegd. De rechtbank zal daarom bij de beoordeling van het besluit uitgaan van een volledige ongegrondverklaring. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2013. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
De rechtbank heeft het ter zitting gesloten onderzoek bij brief van 24 september 2013 heropend om verweerder in de gelegenheid te stellen een nadere onderbouwing te geven. Bij brief van 18 oktober 2013 heeft verweerder van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en een aantal nieuwe stukken ingediend. Hierop heeft eiseres op 9 december 2013 een reactie gegeven. Na daartoe verkregen toestemming van partijen heeft de rechtbank het onderzoek op 10 januari 2014 definitief gesloten.

Overwegingen

1.
Eiseres heeft op 4 oktober 2012 bij verweerder een vergunning aangevraagd voor gastouderopvang aan de locatie [adres]te [woonplaats]. Deze aanvraag heeft vervolgens geleid tot de onder ‘Procesverloop’ vermelde besluitvorming.
2.
Op grond van artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet kunnen door verweerder rechten worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.
3.
Bij raadsbesluit van 21 december 2011 is de Verordening op de heffing en invordering van leges 2012 van de gemeente Stichtse Vecht (hierna: de Legesverordening) vastgesteld. Voorts is bij raadsbesluit van 3 juli 2012 de bij de Legesverordening behorende tarieventabel (hierna: de Tarieventabel) gewijzigd.
Op grond van de artikelen 2 en 5 van de Legesverordening worden onder de naam ‘leges’ rechten geheven ter zake van het genot van door het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.
4.
Op grond van de onderdelen 3.7.1, 3.7.1.2 en 3.7.1.2.1 van hoofdstuk 7 van de Tarieventabel, getiteld ‘Kinderopvang’, bedraagt het tarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het bieden van gastouderopvang als bedoeld in artikel 1:45, tweede lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, indien het een eerste opvanglocatie betreft, € 751,61.
5.
Tussen partijen is niet in geschil dat het indienen van een aanvraag om een vergunning als gastouder een dienst is in de zin van artikel 2 van de Legesverordening. Nu vaststaat dat de aanvraag is ingediend, deze in behandeling is genomen en daarop is beslist, staat ook vast dat het belastbare feit zich heeft voltrokken en dat door verweerder op grond van voornoemde bepaling leges wordt geheven.
6.
Eiseres voert in beroep aan dat een legesaanslag van € 751,61 te hoog is en dat verweerder onvoldoende helder heeft gemaakt hoe dit bedrag is opgebouwd. Eiseres betwijfelt of het door verweerder gehanteerde legestarief maximaal kostendekkend is. Daarbij verwijst eiseres ook naar twee verschillende brieven van de (voormalige) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SoZaWe) H.G.J. Kamp van 4 juni 2012, gericht aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leusden en aan de Tweede Kamer.
Ter zitting heeft eiseres voorts betoogd dat niet valt in te zien waarom zij het voor een inspectie door de GGD vastgestelde normbedrag voor vijf uren zou moeten betalen, terwijl de inspectie feitelijk niet langer dan een uur heeft geduurd.
7.
In het verweerschrift heeft verweerder nader gemotiveerd hoe de leges voor de dienst ‘kinderopvang’ zijn opgebouwd. Er zijn afspraken met de GGD gemaakt, waarbij voor de eerste inspectie van een gastouder standaard 5 uren in rekening worden gebracht met een tarief van € 88,- per uur. Deze afspraak is regionaal vastgesteld en geldt dus ook voor een groot aantal andere gemeenten. Ter zitting heeft gemachtigde van verweerder toegelicht dat de GGD altijd 5 uren in rekening brengt, ongeacht de daadwerkelijke duur van de inspectie. Vervolgens wordt nog een ambtelijke inzet van 3 uren met een tarief van € 85,- per uur berekend. Verweerder heeft ter zitting en in de nadere reactie van 18 oktober 2013 toegelicht welke handelingen vallen onder de ambtelijke inzet. Daarbij zijn de werkzaamheden vanaf de aanvraag tot aan de registratie van een voorziening voor kinderopvang uiteengezet. Samen met de kosten voor het innen van leges komt de uiteindelijke legesnota na het optellen van de kosten voor inspectie en ambtelijke inzet uit op het bedrag van € 751,61.
8.
Ten aanzien van de stelling van eiseres dat verweerder onvoldoende inzicht heeft gegeven in de in haar geval gemaakte kosten overweegt de rechtbank allereerst dat van verweerder niet verwacht kan worden de in rekening gebrachte leges op gevalsniveau te specificeren. Verweerder dient uit te gaan van de leges zoals die zijn vastgesteld in de Legesverordening en de bijbehorende Tarieventabel. Deze tarieven (mogen) worden gebaseerd op de vooraf geraamde gemiddelde kosten per in behandeling genomen aanvraag, en niet op een achteraf opgemaakte berekening van de daadwerkelijke bestede tijd. De stelling van eiseres dat, nu de GGD niet meer dan een uur aan haar aanvraag heeft besteed, er ook niet meer dan een bedrag voor een uur in haar legesnota mag worden opgenomen, is daarom onjuist en kan niet worden gevolgd.
Bovendien heeft verweerder met het verweerschrift, de toelichting ter zitting en de bij de brief van 18 oktober 2013 overgelegde stukken naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzichtelijk gemaakt hoe het legesbedrag tot stand is gekomen. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerders standpunt dat wordt gewerkt volgens regionale afspraken, zonder keuzevrijheid ten aanzien van het aantal door te berekenen uren, niet te kunnen volgen. De beroepsgrond slaagt niet.
9.
Omtrent de gestelde schending van het gelijkheidsbeginsel, alsmede de onredelijk hoge drempel die het legesbedrag voor startende gastouders zou vormen, overweegt de rechtbank dat in de door eiseres overgelegde brieven van SoZaWe wordt gesteld dat een legesbedrag van circa € 1.000,- voor de inschrijving als gastouder een te hoge drempel kan zijn. Gemeenten zouden er daarom goed aan doen de bijdrage van de rijksoverheid te verrekenen, zodat een dergelijke hoge drempel wordt voorkomen, aldus de Minister (zie brieven genoemd bij 6). Verweerder stelt zich op het standpunt dat een dergelijke verrekening echter niet verplicht is. De rijksmiddelen voor toezicht en handhaving worden niet geoormerkt in het gemeentefonds gestort. Deze handelwijze wordt bevestigd in de aan de Tweede Kamer gerichte brief van 4 juni 2012, waarin onder het kopje ‘Beoordelingskader’ het volgende staat vermeld:
“Gemeenten ontvangen via het gemeentefonds weliswaar de middelen om toezicht en handhaving op het gebied van de kinderopvang in te richten en uit te voeren, maar indien een gemeente er niet in slaagt met die middelen uit te komen (bijvoorbeeld door relatief grote aantallen gastouders), is het niet in strijd met de Gemeentewet om aanvullend leges te heffen om op die manier kostendekkend te kunnen werken. Voorwaarde is wel dat de gemeente bij bezwaar tegen de hoogte van de leges transparantie moet kunnen bieden over de in rekening gebrachte kosten.”Gelet op het voorgaande is het aan de gemeenten om te bepalen waar zij de bijdrage van de rijksoverheid precies voor gebruiken, mits er kostendekkend wordt gewerkt. Op dit punt heeft gemachtigde van verweerder ter zitting onweersproken gesteld dat de wijze waarop de rijksoverheid de bijdrage voor toezicht en handhaving in het gemeentefonds stort - dat wil zeggen ongespecificeerd - niet is veranderd naar aanleiding van de brieven van de voormalige Minister.
De hiervoor genoemde werkwijze brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat er per gemeente verschillen kunnen ontstaan in het tarief en het aantal uren dat voor de inspectie en de ambtelijke inzet wordt berekend. De omstandigheid dat verweerder voor de leges voor kinderopvang een bedrag van € 751,61 rekent terwijl dit bedrag in veel andere gemeenten lager ligt, leidt dan ook niet tot schending van het gelijkheidsbeginsel. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
10.
Voor zover eiseres mede heeft beoogd aan te voeren dat de Legesverordening in strijd is met de in artikel 229b van de Gemeentewet neergelegde opbrengstnorm, overweegt de rechtbank ten slotte dat de toetsing van deze norm dient te worden toegepast op het totaal van de geraamde baten en lasten van de Legesverordening (zie ook Hoge Raad 4 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AP1951). Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gesteld en onderbouwd om tot de conclusie te kunnen komen dat verweerders Legesverordening in strijd met de opbrengstnorm is. Hierbij merkt de rechtbank voor de volledigheid nog op dat het uit de Europese Dienstenrichtlijn (Richtlijn 2006/123/EG van het Europees parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt) voortvloeiende verbod op kruissubsidiëring nog niet in de nationale wetgeving is opgenomen, zodat beoordeling van de opbrengstnorm per groep diensten niet aan de orde is.
11.
Aangezien de beroepsgronden van eiseres niet slagen, is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. R. in 't Veld, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.M. Mulder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 april 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.