Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 2 april 2014
- de akte uitlating en vermindering van eis tevens houdende producties
- de comparitie van 12 mei 2014 waarvan aantekening is gehouden.
2.De feiten
3.De vordering
- Bij een kredietovereenkomst betreffende het verstrekken van doorlopend krediet wordt een kredietvergoeding berekend over het gehele openstaande saldo. Dit vloeit voort uit de aard en de strekking van de overeenkomst. Tevens blijkt uit artikel 3 Besluit Kredietvergoeding jo. artikel 1 sub h WCK en de wetsgeschiedenis dat de kredietvergoeding zelf deel gaat uitmaken van het openstaande saldo en daardoor rentedragend wordt.
- [gedaagde] is toerekenbaar tekort gekomen in de nakoming van de kredietovereenkomst. Defam is daarom op grond van artikel 33 sub c. onder 1 WCK overgegaan tot opeising van de totaal verschuldigde kredietsom. Als datum van opeising heeft te gelden 30 mei 2013. Vanaf die datum dient de kredietvergoeding te worden gekwalificeerd als vertragingsvergoeding. Voor de berekening van de verschuldigde rente is dit overigens niet van belang omdat het kredietvergoedingspercentage en het vertragingsvergoedingspercentage worden berekend op basis van hetzelfde variabele rentepercentage. Dat de vertragingsvergoeding over de gehele achterstand in rekening mag worden gebracht vloeit voort uit het bepaalde in artikel 1 sub h WCK en de toelichting in de wetsgeschiedenis waaruit volgt dat met het begrip ‘in rekening brengen’ wordt bedoeld het feitelijk bijboeken van de kredietvergoeding waardoor deze deel gaat uitmaken van het openstaande saldo en rentedragend wordt.
- Daarnaast is in de algemene voorwaarden bepaald dat vertragingsrente over het gehele saldo wordt berekend. Dat vertragingsvergoeding over het gehele saldo mag worden berekend blijkt bovendien uit de uitspraken van het Hof Den Bosch van 18 september 1995 en 4 december 1995 (LJN AB8970).
- Een andere uitleg zou bovendien tot gevolg hebben dat de kredietnemer profiteert van de eigen wanprestatie. Na de opeising blijft de kredietovereenkomst in stand aangezien de opeising plaatsvindt op grond van de overeengekomen contractsbepalingen en de wettelijke bepalingen en niet op grond van buitengerechtelijke ontbinding.
- Indien een kredietgever vanaf het moment van opeising niet langer een kredietvergoeding in rekening mag brengen komt zij in een slechtere positie terecht dan wanneer de kredietnemer zijn verplichtingen nakomt. Dit zou in strijd zijn met het bepaalde in artikel 44 lid 2 WCK. Het Hof Den Bosch heeft in het arrest van 18 september 1995 en 4 december 1995 overwogen dat artikel 44 lid 2 WCK, hoewel dit is geschreven voor het geval van ontbinding, evenzeer toepassing verdient bij vervroegde opeising. Op grond van artikel 44 lid 2 WCK mag geen van partijen in een betere vermogenstoestand geraken dan bij het in stand blijven van de overeenkomst.
- Bovengenoemde argumentatie is niet alleen redelijk maar ook noodzakelijk voor het behoud van de financieringsbranche.
4.De beoordeling
250,00(1 punten x tarief € 250,00)