In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 mei 2014 een beschikking gegeven inzake een verzoek tot het verlenen van een voorwaardelijke machtiging op basis van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet BOPZ). Het verzoek was ingediend door de officier van justitie op 13 maart 2014, met betrekking tot een betrokkene die gediagnosticeerd is met schizofrenie. De rechtbank heeft op 16 april 2014 de behandeling van de zaak aangehouden, omdat er onvoldoende inspanningen waren geleverd om de betrokkene persoonlijk te onderzoeken. De behandelaar kreeg de kans om uiterlijk op 6 mei 2014 een geneeskundige verklaring te overleggen.
Tijdens de zitting op 13 mei 2014 is de betrokkene niet verschenen, maar de arts heeft verklaard dat de betrokkene op de hoogte was van het verzoek en akkoord ging met de voorwaardelijke machtiging. De raadsvrouw van de betrokkene heeft verzocht om afwijzing van het verzoek, maar de rechtbank oordeelde dat de betrokkene gevaar voor zichzelf en anderen kon veroorzaken door zijn geestelijke stoornis. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene zich onder behandeling stelt en dat er een behandelingsplan is opgesteld.
De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de voorwaardelijke machtiging te verlenen voor de duur van zes maanden, met specifieke voorwaarden waaronder het accepteren van medicatie, contact met de behandelaar en het beperken van middelengebruik. De beschikking is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad. De rechtbank heeft hiermee beoogd de betrokkene te beschermen en te zorgen voor de nodige behandeling.