ECLI:NL:RBMNE:2014:2429

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 mei 2014
Publicatiedatum
16 juni 2014
Zaaknummer
C-16-364977 - FA RK 14-1718
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot het verlenen van een voorwaardelijke machtiging in het kader van de Wet BOPZ

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 mei 2014 een beschikking gegeven inzake een verzoek tot het verlenen van een voorwaardelijke machtiging op basis van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet BOPZ). Het verzoek was ingediend door de officier van justitie op 13 maart 2014, met betrekking tot een betrokkene die gediagnosticeerd is met schizofrenie. De rechtbank heeft op 16 april 2014 de behandeling van de zaak aangehouden, omdat er onvoldoende inspanningen waren geleverd om de betrokkene persoonlijk te onderzoeken. De behandelaar kreeg de kans om uiterlijk op 6 mei 2014 een geneeskundige verklaring te overleggen.

Tijdens de zitting op 13 mei 2014 is de betrokkene niet verschenen, maar de arts heeft verklaard dat de betrokkene op de hoogte was van het verzoek en akkoord ging met de voorwaardelijke machtiging. De raadsvrouw van de betrokkene heeft verzocht om afwijzing van het verzoek, maar de rechtbank oordeelde dat de betrokkene gevaar voor zichzelf en anderen kon veroorzaken door zijn geestelijke stoornis. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene zich onder behandeling stelt en dat er een behandelingsplan is opgesteld.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de voorwaardelijke machtiging te verlenen voor de duur van zes maanden, met specifieke voorwaarden waaronder het accepteren van medicatie, contact met de behandelaar en het beperken van middelengebruik. De beschikking is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad. De rechtbank heeft hiermee beoogd de betrokkene te beschermen en te zorgen voor de nodige behandeling.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/16/364977 / FA RK 14-1718
Voorwaardelijke machtiging

Beschikking van 13 mei 2014

op het verzoek van de officier van justitie van 13 maart 2014 tot het verlenen van een voorwaardelijke machtiging met betrekking tot:

[betrokkene],

geboren op [1979],
wonende te [woonplaats], [adres],
De rechtbank heeft kennisgenomen van de bij het verzoek overgelegde stukken, waaronder de op 11 maart 2014 ondertekende en met redenen omklede verklaring als bedoeld in artikel 14a, vierde lid van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet BOPZ) alsmede het behandelingsplan als bedoeld in artikel 14a, vijfde lid van de Wet BOPZ.
Ter zitting van 16 april 2014 heeft de rechtbank haar beslissing op het verzoek aangehouden daar zij van oordeel was dat er nog onvoldoende moeite was gedaan om betrokkene te persoonlijk te onderzoeken teneinde een geneeskundige op te stellen. Zij heeft de behandelaar in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op 6 mei 2014 een geneeskundige verklaring te overleggen waaruit blijkt dat betrokkene feitelijk is onderzocht, dan wel, wanneer dit niet mogelijk is gebleken, een uiteenzetting van de pogingen zie zijn ondernomen en waarom feitelijk onderzoek niet mogelijk is gebleken. De zitting zal worden voortgezet op 13 mei 2014 om 9:30u.
Op 29 april 2014 heeft de rechtbank een nieuwe geneeskundige verklaring ontvangen en heeft de griffier deze doen toekomen aan de raadsvrouw van betrokkene.
De rechtbank heeft d.d. 13 mei 2014 gehoord:
- mr. R.J.F.M. ten Berge, raadsvrouw van betrokkene;
- mevrouw M. Malgaz, arts (AIOS).
Op grond van artikel 14a, vierde lid, juncto artikel 8, eerste lid, van de Wet BOPZ hoort de rechter, alvorens op het verzoek te beslissen, degene ten aanzien van wie de machtiging is verzocht, tenzij de rechter vaststelt dat de betrokkene niet bereid is zich te doen horen.
Betrokkene is, hoewel door de rechtbank deugdelijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen en derhalve niet gehoord. De arts heeft ter zitting verklaard dat betrokkene op de hoogte is van het verzoek van de officier van justitie om een voorwaardelijke machtiging en de plaats en het tijdstip van de zitting. Hij heeft aan haar verklaard dat hij niet naar de rechtbank wilde komen en akkoord gaat met het verlenen van een voorwaardelijke machtiging
Door het horen van de hierboven genoemde personen, in samenhang met de overgelegde stukken, acht de rechtbank zich in voldoende mate voorgelicht.
De raadsvrouw van betrokkene heeft ter zitting geconcludeerd tot afwijzing van het onderhavige verzoek en heeft daartoe aangevoerd dat er na de zitting van 16 april j.l. nog eenmaal tevergeefs door de psychiater is getracht betrokkene onaangekondigd te bezoeken. Dit is volgens de raadsvrouw onvoldoende in relatie tot hetgeen de rechtbank hieromtrent heeft opgemerkt in haar beschikking d.d. 16 april 2014. Daarbij heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de heer Ronhaar, psychiater, tijdens de vorige zitting reeds heeft verklaard niet te weten of betrokkene de voorwaarden zoals gesteld in het behandelingsplan zou nakomen.
De arts heeft voorts ter zitting verklaard dat er sprake is van een verslechtering van het toestandsbeeld van betrokkene. Hoewel dit eerder nog wel het geval was, laat betrokkene de behandelaar thans niet meer binnen in zijn woning en geeft hij aan zijn medicatie wisselend tot niet in te nemen. Er is bij betrokkene sprake van een chaotische denkwijze. Thans valt niet te voorzien of betrokkene de voorwaarden wel of niet zal naleven.
De rechtbank is op grond van de overgelegde stukken en de door haar gehouden verhoren en verkregen inlichtingen tot de overtuiging gekomen dat betrokkene is gestoord in zijn geestvermogens en dat de stoornis van de geestvermogens, te weten schizofrenie, de betrokkene gevaar doet veroorzaken. De rechtbank is van oordeel dat het gevaar, namelijk het gevaar dat betrokkene maatschappelijk ten onder gaat, buiten een psychiatrisch ziekenhuis slechts door het stellen en naleven van voorwaarden kan worden afgewend.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het behandelingsplan is opgesteld door de behandelaar na overleg met betrokkene en dat betrokkene zich onder behandeling stelt van de behandelaar, overeenkomstig het behandelingsplan en met inachtneming van de daarin vermelde voorwaarden:
  • betrokkene accepteert de door de behandelaar voorgeschreven medicatie;
  • betrokkene beperkt zijn middelengebruik tot het minimum;
  • betrokkene onderhoudt contact met de behandelaar;
  • betrokkene accepteert twee wekelijkse huisbezoeken van het ACT2;
  • betrokkene zet zijn ouders niet onder druk om geld te krijgen.
Redelijkerwijs is aan te nemen dat betrokkene de voorwaarden zal naleven, hetgeen blijkt uit de verklaring van de heer Ronhaar, psychiater, ter zitting d.d. 16 april 2014, inhoudende dat betrokkene akkoord gaat met de voorwaarden in het behandelingsplan en dat hij de intentie heeft om deze voorwaarden na te komen.
In de stukken wordt mededeling gedaan van het psychiatrisch ziekenhuis dat bereid is betrokkene op te nemen als deze de voorwaarden niet naleeft of het gevaar niet langer buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend door de naleving van de voorwaarden.
Ten aanzien van het onderzoek dat ten grondslag ligt aan de geneeskundige verklaring d.d. 29 april 2014 is de rechtbank van oordeel dat aan de inspanningsverplichting om betrokkene persoonlijk te onderzoeken is voldaan.
De rechtbank:
verleent een voorwaardelijke machtiging voor de duur van zes maanden met ingang van heden tot en met 13 november 2014;
bepaalt dat voor betrokkene de voorwaarde geldt dat hij zich onder behandeling stelt van de behandelaar overeenkomstig het behandelingsplan d.d. 3 februari 2014, met inachtneming van de daarin vermelde voorwaarden;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.A.T. van Rens, rechter, in aanwezigheid van C.J. van Beers, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2014.