ECLI:NL:RBMNE:2014:2519

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 juni 2014
Publicatiedatum
20 juni 2014
Zaaknummer
C-16-352739 - HA ZA 13-699
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van pensioenrechten bij echtscheiding en de gevolgen voor alimentatieverplichtingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 juni 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde] over de verrekening van pensioenrechten na echtscheiding. Partijen waren met elkaar gehuwd geweest in gemeenschap van goederen en de echtscheiding werd op 30 juni 1993 ingeschreven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de pensioenrechten bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap niet zijn meegenomen, en dat deze alsnog verrekend dienen te worden nu [gedaagde] de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt op 17 augustus 2012.

De rechtbank heeft de vordering van [eiseres] tot betaling van € 625,74 per maand toegewezen, met als ingangsdatum 1 september 2013. [gedaagde] voerde verweer en stelde dat er een afspraak was gemaakt over het niet verrekenen van de pensioenrechten, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor deze afspraak. De rechtbank overwoog dat de financiële omstandigheden van [gedaagde] niet relevant zijn voor de verplichting tot betaling van de pensioenverrekening, en dat de argumenten van [gedaagde] niet konden leiden tot een afwijzing van de vordering.

De rechtbank heeft [gedaagde] ook veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 937,79. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is een belangrijke uitspraak met betrekking tot de verrekening van pensioenrechten en alimentatieverplichtingen na echtscheiding.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/352739 / HA ZA 13-699
Vonnis van 25 juni 2014
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. J.C. Bolte te Bilthoven (De Bilt),
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. V.O. Agterberg te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 13 november 2013 waarin een comparitie van partijen is bepaald,
  • de brief van mr. Bolte van 24 maart 2014 met de daarbij gevoegde producties 1 tot en met 7,
  • het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 12 mei 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest in gemeenschap van goederen. De echtscheidingsbeschikking is op 30 juni 1993 in de registers van de burgerlijke stand ingeschreven.
2.2.
Op 13 juli 1993 heeft mr. Hamelijnck, de toenmalig advocaat van [eiseres], aan mr. Tijsseling, de toenmalig advocaat van [gedaagde], het volgende geschreven, voor zover hier van belang:
“Van cliënte vernam ik dat er over de boedelverdeling overeenstemming bestaat wat de echtelijke woning (die inmiddels verkocht is), de caravan en de inboedel betreft.
Rest nog een afspraak te maken over de verdeling van de pensioenrechten en van een levensverzekering. Cliënte geeft er de voorkeur aan tot verdeling van het pensioen over te gaan als het tot uitkering komt. Graag ontvang (
ik, rechtbank) een (…) opgave van de contante waarde van het pensioen per datum inschrijving echtscheiding en opgave van de contante waarde van de levensverzekering.”
2.3.
In antwoord daarop heeft mr. Tijsseling het volgende geschreven:
“Op 27 augustus 1993 heb ik de Stichting Pensioenfonds voor de Architektenbureaus aangeschreven met het verzoek mij de kontante waarde van het pensioen van cliënt mee te delen.
Ik heb echter nog geen bericht ontvangen.
Uiteraard zal ik U onmiddellijk berichten nadat ik de bescheiden van het pensioenfonds heb ontvangen.”
2.4.
Op 12 juni 1994 is er een brief verzonden door Stichting Pensioenfonds voor de Architektenbureaus (hierna: het pensioenfonds) aan mr. Hamelijnck. Hierin stond onder andere vermeld wat het bedrag is dat tussen partijen voor verrekening in aanmerking kan komen. Er is op gewezen dat directe betaling van een gedeelte van de pensioenuitkering bij ingang van het ouderdomspensioen door het fonds aan de gewezen echtgenote, via een afgegeven volmacht, in beginsel mogelijk is. Deze volmacht is niet verstrekt.
2.5.
Door middel van een brief van 28 juni 1994 is door mr. Hamelinck de verdeling van de pensioenrechten nogmaals aan de orde gesteld en heeft mr. Tijsseling voorgesteld het pensioen te verrekenen als het tot uitkering komt. Daarbij werd voorgesteld dit via het pensioenfonds te bewerkstelligen en verzocht werd het pensioenfonds daartoe te machtigen. Daarop is door of namens [gedaagde] niet gereageerd.
2.6.
[gedaagde] heeft op 17 augustus 2012 de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Door [gedaagde] noch door het hiervoor genoemde pensioenfonds is enige pensioenuitkering aan [eiseres] gedaan.
2.7.
In een brief van 28 november 2012 aan [gedaagde], is door mr. Bolte namens [eiseres] aanspraak op verrekening van de pensioenrechten gemaakt en werd [gedaagde] verzocht opgave te doen van het aan [eiseres] toekomende pensioen vanaf zijn 65-jarige leeftijd (inclusief de indexering).
2.8.
Het pensioenfonds heeft op 14 maart 2013 aan [gedaagde] bericht dat tijdens de huwelijkse periode van 20 augustus 1971 tot en met 5 mei 1993 een ouderdomspensioen is opgebouwd van € 15.017,74 bruto per jaar, inclusief indexaties.
2.9.
Op 15 augustus 2013 heeft mevrouw [A] van het kantoor Edmond Halley (deskundig op het gebied van pensioenrechten) in antwoord op vragen van mr. Bolte medegedeeld dat op basis van een bruto pensioenaanspraak van € 15.017,74 per jaar [eiseres] recht heeft op 50%, te weten 625,74 bruto per maand en dat [eiseres] € 82,00 per jaar te verdelen pensioen heeft opgebouwd. [gedaagde] heeft recht op de helft daarvan, te weten € 3,42 bruto per maand.
2.10.
Op 28 augustus 2013 heeft mr. Bolte [gedaagde] gesommeerd in te stemmen met de betaling door hem aan [eiseres] van € 622,32 per maand vanaf 1 september 2013, bij gebreke waarvan [eiseres] in rechte (ook) aanspraak zou maken op de betaling van dit bedrag vanaf 17 augustus 2012.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 625,74 per maand vanaf 1 september 2013, vermeerderd met de proceskosten.
3.2.
Zij baseert haar vordering op de pensioenverrekening tussen partijen, die volgens haar door partijen is opgeschort tot het moment dat de pensioengerechtigde leeftijd van [gedaagde] zich aandiende. Bij de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap zijn de pensioenrechten destijds niet meegenomen zodat deze, gelet op het zogenoemde pensioenarrest (Hoge Raad 27 november 1981, NJ 1982/503), alsnog moeten worden verrekend.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, dan wel tot matiging daarvan tot nihil, althans tot bepaling van de duur van de pensioenvergoeding op 13 maanden, met de veroordeling van [eiseres] in de kosten.
3.4.
Op de standpunten van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] stelt dat hij met [eiseres] is overeengekomen dat de pensioenrechten niet (meer) verrekend zullen worden. Als tegenprestatie heeft hij tot en met 31 juli 2012 een relatief hoog bedrag aan partneralimentatie betaald. De afspraak hield in dat partijen daarna niets meer van elkaar te vorderen zouden hebben. [eiseres] heeft het bestaan van deze afspraak betwist en daarbij voorts aangevoerd dat [gedaagde] na een paar jaar is overgegaan tot het betalen van een lager bedrag aan alimentatie dan oorspronkelijk was vastgesteld. De rechtbank overweegt dat uit de hiervoor genoemde correspondentie tussen de vorige advocaten van partijen blijkt dat partijen bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap de pensioenrechten onder ogen hebben gezien, maar niet al tijdens de verdeling zijn overgegaan tot de verrekening ervan. In de correspondentie is namens [eiseres] ondubbelzinnig te kennen gegeven dat zij haar rechten daarop handhaaft en dat verrekening aan de orde zal zijn bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd van [gedaagde]. Dat zij alsnog zou afzien van haar recht op verrekening van de pensioenrechten ligt aldus niet voor de hand. Van een dergelijke nieuwe afspraak heeft [gedaagde] onvoldoende doen blijken, zodat deze niet is komen vast te staan. Voor zover [gedaagde] betoogt dat de alimentatie die hij heeft voldaan van zodanige omvang was deze tevens een oudedagvoorziening inhield, is dat ook onvoldoende door hem onderbouwd met financiële gegevens en verifieerbare stukken, terwijl dat wel van hem verwacht mocht worden. Ook indien de omvang van de door hem betaalde alimentatie vastgesteld kan worden, betekent dit overigens nog niet dat daarmee de beweerdelijke afspraak komt vast te staan. Uit het voorgaande volgt dat dit verweer van [gedaagde] faalt.
4.2.
[gedaagde] voert verder aan dat hij nooit rekening heeft gehouden met de verdeling van het ouderdomspensioen en dat hij en zijn bedrijf daardoor nu in financiële problemen komen te verkeren. Ter zitting heeft hij toegelicht dat hij van weinig inkomsten - waaronder zijn pensioen - moet rondkomen, en dat hij aanzienlijke schulden heeft. In het verleden heeft hij al met veel moeite telkens het relatief hoge alimentatiebedrag voldaan. Onder deze omstandigheden kan niet van hem verlangd worden dat hij de vordering voldoet. De rechtbank overweegt dat de verrekening van pensioenrechten een gevolg van de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen partijen is. Daarvoor is in beginsel niet van belang wat de draagkracht of de financiële positie van de deelgenoten op dit moment of in het verleden is (geweest). De door [gedaagde] geschetste financiële omstandigheden kunnen niet leiden tot het opzij zetten van zijn verplichting om aan [eiseres] pensioen te (doen) betalen. Dat geldt eveneens voor de financiële omstandigheden aan de kant van [eiseres], die volgens [gedaagde] als gunstig moeten worden beschouwd zodat hij van mening is dat haar om die reden geen pensioen hoeft te worden toegekend. De behoefte van [eiseres] speelt geen rol bij de verrekening van de pensioenrechten en het argument legt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gewicht in de schaal om tot het oordeel te leiden dat [eiseres] [gedaagde] niet mag houden aan zijn verplichting tot betaling.
4.3.
[gedaagde] voert ook nog aan dat zijn pensioen wordt gekort en dat het niet meegroeit met de prijsontwikkeling. Hij heeft echter geen verweer gevoerd tegen de uitgangspunten waarop de berekening door Edmond Halley is gebaseerd, en voorts niet aangegeven tot welke aanpassingen van de berekening deze omstandigheden zouden moeten leiden. De rechtbank acht zijn verweer daarom onvoldoende specifiek en zal daaraan voorbij gaan.
4.4.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat de argumenten van [gedaagde] noch afzonderlijk, nog bij elkaar, kunnen leiden tot het oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [eiseres] aanspraak maakt op verrekening van de pensioenrechten als gevolg van de verdeling van hun huwelijksgemeenschap na echtscheiding.
4.5.
Er is evenmin een grond voor de door [gedaagde] voorgestelde limitering tot dertien maanden. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat [eiseres] haar vordering al gematigd heeft door haar aanspraak te beperken tot alleen de huwelijkse periode en als ingangsdatum voor de betaling een latere datum te kiezen dan de dag waarop [gedaagde] 65 jaar werd.
4.6.
De rechtbank zal, zoals [gedaagde] heeft aangevoerd, het maandelijks te betalen bedrag stellen op € 622,32, zijnde het saldo van wat beide partijen over en weer van elkaar te vorderen hebben (€ 625,74 - € 3,42). Van dit bedrag gaat [eiseres] ook uit, gelet op haar brief van 28 augustus 2013 (zie 2.10.).
4.7.
De gevorderde betaling kan worden toegewezen vanaf 1 september 2013 tot heden. Ten aanzien van de toekomstige, nog niet opeisbare termijnen oordeelt de rechtbank dat [eiseres] niet heeft gesteld dat zij goede gronden heeft om te vrezen dat [gedaagde] niet zal nakomen of dat zij uit zijn uitlatingen mag afleiden dat hij tekort zal schieten, zodat de grond voor toewijzing van de toekomstige termijnen op dit moment ontbreekt.
4.8.
De rechtbank zal [gedaagde] als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordelen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat partijen al meer dan twintig jaar uit elkaar zijn, zodat compensatie van de proceskosten op de grond dat partijen met elkaar gehuwd zijn geweest, niet meer in de rede ligt. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- in debet gestelde explootkosten € 69,62 (gerechtsdeurwaarder C.J.U.M. Rademakers)
- betaalde explootkosten 23,20
- informatiekosten 1,97
- betaald griffierecht 75,00
- salaris advocaat
768,00(2 punt × tarief € 384,00)
Totaal € 937,79
Aangezien aan [eiseres] een toevoeging is verleend, dienen de in debet gestelde explootkosten te worden voldaan aan de griffier van de rechtbank, nu deze kosten door de rechtbank aan de deurwaarder zijn of worden voldaan.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 622,32 (zeshonderd tweeëntwintig euro en tweeëndertig eurocent) per maand, ingaande vanaf 1 september 2013 tot heden,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 937,79, waarvan € 69,62 aan explootkosten te voldoen aan de griffier op het moment dat [gedaagde] een nota van de rechtbank daarvoor heeft ontvangen,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Phaff en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2014. [1]

Voetnoten

1.type: HP