In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 juni 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde] over de verrekening van pensioenrechten na echtscheiding. Partijen waren met elkaar gehuwd geweest in gemeenschap van goederen en de echtscheiding werd op 30 juni 1993 ingeschreven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de pensioenrechten bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap niet zijn meegenomen, en dat deze alsnog verrekend dienen te worden nu [gedaagde] de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt op 17 augustus 2012.
De rechtbank heeft de vordering van [eiseres] tot betaling van € 625,74 per maand toegewezen, met als ingangsdatum 1 september 2013. [gedaagde] voerde verweer en stelde dat er een afspraak was gemaakt over het niet verrekenen van de pensioenrechten, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor deze afspraak. De rechtbank overwoog dat de financiële omstandigheden van [gedaagde] niet relevant zijn voor de verplichting tot betaling van de pensioenverrekening, en dat de argumenten van [gedaagde] niet konden leiden tot een afwijzing van de vordering.
De rechtbank heeft [gedaagde] ook veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 937,79. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is een belangrijke uitspraak met betrekking tot de verrekening van pensioenrechten en alimentatieverplichtingen na echtscheiding.