Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 15 januari 2014;
- het proces-verbaal van de comparitie van 28 februari 2014, de daaraan gehechte productie en de aantekeningen van de griffier.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, betreft het een geschil tussen twee partijen die in gemeenschap van goederen gehuwd zijn geweest en in 2001 zijn gescheiden. De partijen hebben in 2003 een boedelscheidingsconvenant gesloten waarin zij hun schulden hebben geregeld. De gedaagde heeft een schuld aan DSB Bank, die in het convenant aan hem is toebedeeld. Na een buitengerechtelijk schuldhulpverleningstraject heeft de gedaagde finale kwijting gekregen van DSB, maar de eiseres vordert nu betaling van de gedaagde voor het restant van de schuld aan DSB. De kantonrechter heeft in zijn vonnis van 2 juli 2014 geoordeeld dat de finale kwijting die aan de gedaagde is verleend, geen 'schone lei' oplevert die hem zou bevrijden van zijn verplichtingen jegens de eiseres. De rechter stelt dat de eiseres recht heeft op vergoeding van de door haar betaalde bedragen aan DSB, omdat de gedaagde in het convenant is overeengekomen de schuld voor zijn rekening te nemen. De kantonrechter heeft de vordering van de eiseres toegewezen, met uitzondering van de verklaring voor recht, en de proceskosten gecompenseerd. Dit vonnis benadrukt de juridische implicaties van buitengerechtelijke schuldsanering en de rechten van partijen in het kader van regresvorderingen.