ECLI:NL:RBMNE:2014:2825

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 juli 2014
Publicatiedatum
11 juli 2014
Zaaknummer
C/16/370905 / KG ZA 14-418
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Eelkema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van conservatoire derdenbeslag door huurder

In deze zaak vorderde de huurder, aangeduid als [eiser 1], de opheffing van een door de verhuurder, aangeduid als [gedaagde], gelegd conservatoir derdenbeslag. De vordering werd ingediend in het kader van een kort geding, waarbij de huurder betwistte dat er sprake was van een huurachterstand. De verhuurder had eerder een bodemprocedure aangespannen tegen de huurder, waarin hij ontbinding van de huurovereenkomst en betaling van achterstallige huur vorderde. De voorzieningenrechter had op 2 juli 2014 in een andere zaak, met een andere huurder, het conservatoire beslag opgeheven, wat relevant was voor de beoordeling van de huidige vordering.

Tijdens de zitting op 4 juli 2014 werd duidelijk dat de verhuurder het beslag op eigen initiatief had opgeheven, wat de voorzieningenrechter deed concluderen dat de huurder onvoldoende belang had bij de gevorderde opheffing. De voorzieningenrechter oordeelde dat het enkele feit dat de ING Bank de opheffing nog niet had bevestigd, niet voldoende was om aan te nemen dat de verhuurder opnieuw beslag zou leggen. De huurder had niet voldoende feiten en omstandigheden aangedragen die zouden aantonen dat er nog een belang was bij het gevorderde verbod.

Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter de vorderingen van de huurder af en veroordeelde hem in de proceskosten, die aan de zijde van de verhuurder tot dat moment waren begroot op € 809,00. Het vonnis werd uitgesproken op 11 juli 2014 door mr. J.M. Eelkema.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/370905 / KG ZA 14-418
Vonnis in kort geding van 11 juli 2014
in de zaak van
[eiser 1],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. M.B. Appel,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. S. Eernstman.
Partijen zullen hierna [eiser 1] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 26 juni 2014 met producties 1 tot en met 11
  • de faxbrieven van [eiser 1] van 2 en 3 juli 2014 met daarbij producties 12 en 13
  • de mondelinge behandeling op 4 juli 2014
  • de pleitnota van [gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser 1] als huurder en [gedaagde] als verhuurder hebben een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot woonruimte aan de [adres] te [woonplaats].
2.2.
Op 24 april 2014 heeft [gedaagde] [eiser 1] gedagvaard in een bodemprocedure en daarbij gevorderd - in de kern genomen - ontbinding van de huurovereenkomst en betaling van achterstallige huur over het kwartaal april, mei en juni 2014 (in hoofdsom).
2.3.
Nadat [gedaagde] daartoe op 29 april 2014 verlof van de voorzieningenrechter in deze rechtbank heeft verkregen, heeft hij op 30 april 2014 onder ING Bank conservatoir beslag gelegd ten laste van [eiser 1] voor de hiervoor bedoelde vordering.
2.4.
Samengevat betwist [eiser 1] dat sprake is van een huurachterstand, omdat - anders dan [gedaagde] ten grondslag legt aan zijn vordering - geen betaling per kwartaal maar per maand is overeengekomen.
2.5.
Op 2 juli 2014 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland vonnis uitgesproken in een procedure tussen [gedaagde] als gedaagde en een andere huurder van het adres [adres], de heer [eiser 2], als eiser. [eiser 2] vorderde in die procedure, net als [eiser 1], opheffing van door [gedaagde] gelegd conservatoir beslag op gronden die vergelijkbaar zijn aan de gronden die [eiser 1] in deze procedure heeft aangevoerd. De voorzieningenrechter heeft in dat vonnis - zakelijk weergegeven - het conservatoire beslag opgeheven en [gedaagde] geboden om een afschrift van dat vonnis over te leggen aan de voorzieningenrechter indien hij (opnieuw) een verzoek indient tot het leggen van conservatoir beslag ten laste van [eiser 2].

3.Het geschil

3.1.
[eiser 1] vordert - samengevat - bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • [gedaagde] te veroordelen tot opheffing van het door hem gelegde conservatoire derdenbeslag
  • [gedaagde] te verbieden om ter zake van de door hem in de hoofdzaak ingestelde geldvordering ten laste van [eiser 1] conservatoir beslag te leggen, althans een zodanige beslissing te nemen als de voorzieningenrechter in goede justitie meent te behoren
  • met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.

4.De beoordeling

4.1.
Ter zitting heeft de raadsman van [gedaagde] aangevoerd dat hij op 3 juli 2014 naar aanleiding van het hiervoor onder 2.5 genoemde vonnis de ING Bank heeft verzocht het ten laste van [eiser 1] gelegde beslag op te heffen. De raadsman van [eiser 1] heeft erkend dat hij via de raadsman van [gedaagde] van dat verzoek heeft kennisgenomen. Bij die stand van zaken is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiser 1] onvoldoende heeft toegelicht dat hij nog een belang heeft bij de gevorderde opheffing. Het enkele feit de ING Bank de opheffing nog niet heeft bevestigd is daarvoor onvoldoende, omdat - zonder nadere toelichting, die ontbreekt - niet valt in te zien dat de ING Bank geen gehoor zal geven aan het verzoek van [gedaagde].
4.2.
Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiser 1] in het licht van het voorgaande onvoldoende heeft toegelicht welke concrete feiten en omstandigheden maken dat hij nog belang heeft bij het door hem gevorderde verbod, dan wel het door de voorzieningenrechter op 2 juli 2014 uitgesproken gebod. [gedaagde] heeft naar aanleiding van het vonnis van 2 juli 2014 immers uit eigen beweging de ING Bank benaderd voor de opheffing van het beslag. Dat [gedaagde] tegen die achtergrond opnieuw verlof zal vragen en beslag gaat leggen is daarom niet voldoende aannemelijk gemaakt.
4.3.
De conclusie is dat de vorderingen zullen worden afgewezen. [eiser 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 282,00
- salaris advocaat €
527,00
Totaal € 809,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser 1] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 809,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Eelkema en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2014. [1]

Voetnoten

1.type: EW