4.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen feit 1
Op 5 januari 2012 doet [aangever], namens [supermarkt], aangifte van inbraak in de [supermarkt], gelegen aan de [adres] te [plaats]. Aangever heeft verklaarddat op 5 januari 2012, tussen 16:30 en 16:45, iemand zich heeft opgesloten in de meterkast, gelegen in het magazijn. Men kwam erachter omdat er een aantal lichten in de winkel uitging. Een medewerker is hierop naar de meterkast gelopen om de verlichting weer aan te doen. Op het moment dat de medewerker de meterkast opende, kwam hier een man uit. De man rende via het magazijn de winkel uit. Vervolgens heeft de aangever de camerabeelden uitgekeken. Hij zag vier getinte jongens die donkere kleding droegen. Op de beelden is te zien dat men elkaar in de gaten hield. Aangever zag dat een persoon een medewerkster afleidde. Hij zag dat een persoon het winkelend publiek/winkelpersoneel in de gaten hield. Hij zag dat een persoon een mobieltje in zijn handen had. Hij zag dat twee van de vier jongens zich ophielden bij de klapdeuren, naar het magazijn. Op een zeker moment gaat een jongen de klapdeuren door, het magazijn in. Kort daarna werd hij gevolgd door een andere jongen. Deze jongen komt 40 seconden later alleen door de klapdeuren de winkel weer in. Enkele minuten later is op de beelden te zien dat een andere jongen het magazijn uit komt rennen. In de meterkast in het magazijn zit een blauwe dikke kabel. Als deze doorgeknipt zou worden, werken de telefoons en het alarmsysteem niet meer en hebben de jongens vrij spel.
Toen de medewerker de meterkast opende, zat deze in het slot. De jongen die erin zat is kennelijk opgesloten geweest. De ruimte in de kast is minimaal. Een slank persoon zou er net in kunnen staan, zonder alle schakelaars achter zich om te zetten. De deuren zijn van binnenuit niet te openen, mede omdat de ruimte te klein is om kracht te zetten tegen de deuren, om deze open te duwen/breken. Voor de meterkast stonden een paar rieten manden en een ladder. Deze heeft men eerst moeten verschuiven om de deuren van de meterkast te openen. Toen de medewerker de kast wilde openen stonden de rieten manden gewoon voor de deuren van de meterkast. Men heeft deze manden kennelijk gewoon weer voor de deur teruggezet, nadat men de jongen in de meterkast opgesloten had.
De getuige [getuige] verklaart dat hij op 5 januari 2012 omstreeks 16:00 uur aan het werk was bij de [supermarkt], gelegen aan de [adres] te [plaats]. Getuige [getuige] verklaartdat zijn collega, [A], vertelde dat het licht was uitgevallen. Getuige [getuige] dacht dat er een stop kapot was en is daarom naar het magazijn gelopen. Achter in het magazijn zit de meterkast. Voor de meterkast staan altijd een stapel met manden en een ladder. Getuige [getuige] heeft eerst de manden en de trap aan de kant gezet. Vervolgens heeft hij de meterkast van het slot gedraaid. De sleutel van de meterkast zat namelijk in het slot. Op het moment dat hij de meterkast opendeed, zag hij dat er een man uit de meterkast kwam. Getuige [getuige] zag dat de man langs hem heen liep, de winkel in.
Op de camerabeelden die zijn opgenomen in de [supermarkt] in [plaats] op 5 januari 2012 is te zien dat om 16:28 uur 4 jongens, na elkaar, naar binnen lopen. Op de beelden is te zien dat één van de jongens door de klapdeuren het magazijn binnenloopt. Vervolgens is te zien dat een andere jongen door de klapdeuren het magazijn binnenloopt. Op de beelden is om 16:45 uur te zien dat de eerste jongen door de klapdeuren het magazijn uitrent, linksaf, de winkel door.
Verbalisant [verbalisant 1], sinds 11 jaar werkzaam als wijkagent in de wijk [naam] in [plaats], heeft ambtshalve veel contact met jongeren die woonachtig zijn, of verblijven in de wijk [naam] en spreekt regelmatig Marokkaanse jongeren in deze wijk. Op 10 januari 2012 bekijkt [verbalisant 1] een aantal fotoafdrukken en bekijkt tevens bewegende beelden van de [supermarkt], gevestigd aan de [adres] te [plaats]. [verbalisant 1] herkentop fotoafdruk 1, zijnde een foto van twee personen die naast elkaar door het toegangspoortje lopen, de linkerpersoon (in spiegelbeeld) als verdachte. [verbalisant 1] geeft aan dat verdachte in het verleden meermalen door hem is aangesproken en herkent hem aan zijn gelaat, lichaamsbouw dan wel gezichtsuitdrukking. [verbalisant 1] herkent de tweede persoon op deze foto als zijnde medeverdachte [medeverdachte 1].
Bij de rechter-commissaris heeft [verbalisant 1] verklaarddat hij aanvankelijk wijkagent jeugd was en dat hij in 2007 in een andere wijk is gaan werken, namelijk in de wijk [naam], en wel als wijkagent. [verbalisant 1] heeft voorts verklaard dat hij als wijkagent jeugd veel contact met verdachte had, dat hij als wijkagent van de wijk [naam] ook weleens in de wijk [naam] komt, en dat hij werkzaam is op het politiebureau [naam], welk bureau op ongeveer 200 meter afstand van het woonadres van verdachte is.
Verbalisant [verbalisant 2], tot 1 januari 2012 gedurende 5 jaar werkzaam als wijkagent in de wijk [naam], heeft ambtshalve grote bekendheid met de in deze wijk woonachtige jeugd. Op 9 januari 2012 bekijkt [verbalisant 2] een aantal fotoafdrukken en bewegende beelden van de [supermarkt], gevestigd aan de [adres] te [plaats]. [verbalisant 2] herkentop fotoafdruk 1 de rechterpersoon als verdachte. Zij herkent verdachte aan zijn gelaat, lengte, postuur en haardracht.
De andere drie verdachten worden door verschillende verbalisanten herkend als de medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3].
Op de bewegende beelden die met het camerabeveilingingssysteem van de [supermarkt] zijn opgenomen werd door de politie waargenomen dat de medeverdachten regelmatig om zich heen keken en dat verdachte in de winkel kort zichtcontact met medeverdachte [medeverdachte 3] had.
Bewijsoverwegingen feit 1
De rechtbank acht op grond van bovenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen met anderen heeft geprobeerd in te breken in de [supermarkt] te [plaats]. Verdachte is blijkens genoemde beeldherkenningen (ongeveer) gelijktijdig met drie medeverdachten de winkel binnengegaan. De beeldherkenningen ondersteunen elkaar en zijn beide tevens gebaseerd op bewegende beelden. De rechtbank heeft geen redenen om te twijfelen aan genoemde herkenningen.
In de supermarkt kijken de medeverdachten om zich heen en heeft verdachte kort zichtcontact met medeverdachte [medeverdachte 3]. Medeverdachte [medeverdachte 3] loopt het magazijn in, waar hij later in de meterkast wordt aangetroffen.
Voorts hebben de medeverdachten eerder volgens een vaste werkwijze, de modus operandi, met anderen inbraken gepleegd en gepoogd in te breken, welke werkwijze zich onder meer kenmerkte door een voorverkenning, de insluiting van een mededader, en door verdere uitvoering van de inbraak. Hoewel niet vaststaat dat verdachte op de hoogte was van de betrokkenheid van zijn medeverdachten bij eerdere inbraken, kan uit voormelde feiten en omstandigheden wel worden afgeleid dat verdachte en zijn mededaders van plan waren om ook hier te gaan inbreken.
Vrijspraak feit 2
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende wettig bewijs voorhanden is voor een bewezenverklaring van het onder feit 2 ten laste gelegde (deelonderzoek [plaats]).
De stemherkenning door [verbalisant 1] kan niet gekoppeld worden aan een tot verdachte terug te leiden telefoon en wordt evenmin ondersteund door andere bewijsmiddelen. Deze stemherkenning biedt de rechtbank dan ook onvoldoende zekerheid dat de stem daadwerkelijk van verdachte is.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder feit 2 ten laste gelegde.
Vrijspraak feit 3
Van deelneming aan een criminele organisatie is volgens bestendige rechtspraak sprake indien een persoon behoort tot de organisatie en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Een verdachte dient in dat verband in zijn algemeenheid te weten dat de organisatie het oogmerk heeft het plegen van misdrijven; in zoverre is voorwaardelijke opzet niet voldoende.
Het strafdossier biedt geen bewijs voor de wetenschap van verdachte dat hij deelnam aan een organisatie. Het dossier biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verdachte op de hoogte was dan wel moet zijn geweest van het feit dat zijn medeverdachten zich in georganiseerd verband schuldig hebben gemaakt aan andere criminele activiteiten. De enkele deelname aan het bewezenverklaarde is daartoe onvoldoende. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder feit 3 ten laste gelegde.