ECLI:NL:RBMNE:2014:2965

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 mei 2014
Publicatiedatum
17 juli 2014
Zaaknummer
C/16/360548 / FA RK 14-213; C/16/350575 / FA RK 13-5308
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek vervangende toestemming erkenning en toewijzing adoptieverzoek minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 mei 2014 uitspraak gedaan in een complexe familierechtelijke kwestie. De biologische vader van de minderjarige heeft verzocht om vervangende toestemming voor de erkenning van zijn kind, terwijl de pleegouders de adoptie van de minderjarige hebben verzocht. De rechtbank heeft in haar beoordeling het belang van de minderjarige vooropgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de biologische vader pas recentelijk op de hoogte was van zijn vaderschap en dat de minderjarige al bijna haar hele leven door de pleegouders is verzorgd en opgevoed. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het in het belang van de minderjarige is dat zij wordt geadopteerd door de pleegouders, die haar een veilige en stabiele opvoeding bieden. De rechtbank heeft het verzoek van de biologische vader tot vervangende toestemming voor erkenning afgewezen, omdat dit zou kunnen leiden tot onrust en spanningen in de opvoedsituatie van de minderjarige. De rechtbank heeft ook de adoptie van de minderjarige door de pleegouders toegewezen, omdat aan de wettelijke vereisten voor adoptie is voldaan en de pleegouders al geruime tijd de zorg voor de minderjarige op zich nemen. De rechtbank heeft tevens de wijziging van de voornamen van de minderjarige goedgekeurd en vastgesteld dat de minderjarige de geslachtsnaam van de pleegouders zal dragen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummers / rekestnummers:
C/16/360548 / FA RK 14-213 vervangende toestemming erkenning
C/16/350575 / FA RK 13-5308 adoptie
Beschikking van 21 mei 2014
in de zaken van
[biologische vader],
wonende te [woonplaats],
nader te noemen: de biologische vader,
advocaat mr. L.C. Griffioen-Wennekers,
en
[pleegouder sub 1],
en
[pleegouder sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
nader te noemen: de pleegouders,
advocaat mr. M. Koomen,
met als belanghebbenden:
mr. F.L.M. BROEDERS,
kantoorhoudende te Utrecht,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator over
de minderjarige
[minderjarige],
[biologische moeder],
wonende te [woonplaats],
nader te noemen: de biologische moeder,
advocaat mr. C.A.Th. Philipsen.

1.Verdere verloop van de procedure

1.1.
Op 28 januari 2014 heeft deze rechtbank eerdere (tussen)beschikkingen gegeven tussen partijen. Voor het verloop van de procedure tot die datum wordt verwezen naar die beschikkingen.
1.2.
Bij de rechtbank zijn vervolgens de volgende stukken binnen gekomen:
  • een brief van 25 februari 2014 van de bijzondere curator,
  • een brief van 6 maart 2014 van de zijde van de pleegouders, met bijlage,
  • een brief van 11 maart 2014 van mevrouw [A] namens de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Arnhem,
  • een brief van 12 maart 2014 van de zijde van de biologische vader, met bijlage,
  • een brief van 17 maart 2014 van de zijde van de biologische moeder,
  • een faxbericht van 15 april 2014 van de zijde van de biologische vader.
1.3.
De behandeling van de zaak is voortgezet ter terechtzitting met gesloten deuren van 15 april 2014. Hierbij zijn verschenen:
  • de biologische vader met zijn advocaat,
  • de pleegouders met hun advocaat,
  • de bijzondere curator,
  • de biologische moeder met haar advocaat,
  • de heer [B], namens de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Arnhem.
Ter zitting zijn van de zijde van de biologische vader nog pleitnotities overgelegd.
1.4.
Nadien zijn bij de rechtbank de volgende stukken binnen gekomen:
  • een brief van 28 april 2014 van de zijde van de pleegouders, met als bijlage een aangevuld verzoekschrift,
  • een brief van 30 april 2014 van de zijde van de biologische vader.

2.Vaststaande feiten

Hiervoor verwijst de rechtbank naar de op 28 januari 2014 gegeven tussenbeschikking.

3.Beoordeling van het verzochte

3.1.
Zowel de biologische vader als de pleegouders hebben een verzoekschrift ingediend. De biologische vader heeft de rechtbank verzocht om vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van de minderjarige [minderjarige]door hem. De pleegouders hebben zich hiertegen verweerd. De pleegouders hebben de adoptie verzocht van [minderjarige], alsmede de wijziging van haar naam van
[minderjarige]in
[minderjarige]. De biologische vader heeft zich hiertegen verweerd.
De pleegouders hebben op 28 april 2014 een aangevuld verzoekschrift ingediend, zoals aangekondigd ter zitting van 15 april 2014. De biologische vader heeft de rechtbank verzocht om dit stuk buiten beschouwing te laten, nu het na de mondelinge behandeling is ingediend. De rechtbank ziet hiervoor geen aanleiding, aangezien het verzoekschrift alleen is aangevuld met de persoonsgegevens van de biologische vader.
3.2.
De rechtbank heeft de behandeling van beide verzoeken aangehouden bij tussenbeschikking van 28 januari 2014 en een bijzondere curator benoemd. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de omstandigheden zijn gewijzigd sinds het rapport en advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 18 september 2013 met betrekking tot het adoptieverzoek. Nadien is immers bekend geworden wie de biologische vader van [minderjarige]is en dat de biologische vader [minderjarige]wil erkennen.
De rechtbank heeft bij tussenbeschikking overwogen dat een bijzondere curator – namens de minderjarige – haar visie dient te geven op het verzoek tot vervangende toestemming tot erkenning, op grond van artikel 1:212 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat met inachtneming van de visie van de bijzondere curator zal worden beslist op het verzoek tot erkenning, waarna eveneens op het adoptieverzoek zal worden beslist.
3.3.
Nadien heeft de bijzondere curator bij verslag van 25 februari 2014 geadviseerd. Zij acht een coaching-/mediationtraject tussen de biologische vader en de pleegouders (en mogelijk de biologische moeder) geïndiceerd, waarbij op een deskundige en respectvolle wijze duidelijkheid wordt verkregen over ieders rol in het leven van [minderjarige]. De feitelijke afspraken kunnen vervolgens de basis vormen voor het formaliseren van de juridische status van [minderjarige], aldus de bijzondere curator.
Uit de schriftelijke reacties van partijen en het verhandelde ter zitting van 15 april 2014 is de rechtbank gebleken dat partijen weliswaar openstaan voor een coaching-/mediationtraject, maar niet op dit moment. Partijen willen dat eerst de juridische status van [minderjarige]door de rechtbank wordt vastgesteld – al dan niet na een onderzoek door een kinderpsycholoog – waarna de opvoedsituatie van [minderjarige]en de rol van de pleegouders en de biologische vader daarbij nader kan worden ingevuld in overleg met een (onafhankelijke) deskundige.
Gelet op het standpunt van partijen heeft de bijzondere curator ter zitting nader geadviseerd.
De bijzondere curator vindt het lastig om de sociaal-emotionele gevolgen van een erkenning voor [minderjarige]in te schatten, maar zij acht het niet in het belang van [minderjarige]dat de band met de biologische vader wordt doorgesneden. Gelet hierop heeft de bijzondere curator positief geadviseerd ten aanzien van de erkenning.
3.4.
De Raad acht het in het belang van [minderjarige]dat voor haar duidelijk is dat de pleegouders haar opvoeders zijn en blijven. Hiertoe heeft de Raad aangevoerd dat [minderjarige]al bijna haar hele leven door de pleegouders wordt verzorgd en opgevoed en dat zij aan hen is gehecht. Gelet hierop ziet de Raad geen rol voor de biologische vader als opvoeder. Wel acht de Raad een goede omgangsregeling tussen [minderjarige]en de biologische vader van belang.
De Raad heeft positief geadviseerd ten aanzien van de adoptie van [minderjarige]door de pleegouders. Volgens de Raad hoeft de erkenning op zichzelf de adoptie niet te doorkruisen. De erkenning kan echter leiden tot geschillen en procedures over de opvoeding van [minderjarige], hetgeen niet in haar belang is, aldus de Raad.
3.5.
De biologische moeder heeft zich verweerd tegen de verzochte erkenning. Zij is voorstander van de verzochte adoptie. De biologische moeder wil dat de huidige opvoedingssituatie van [minderjarige]gehandhaafd blijft. Zij vindt het goed dat [minderjarige]haar biologische ouders leert kennen, maar niet in de rol van (secundaire) opvoeders.
3.6.
De rechtbank stelt vast dat er sprake is van een bijzondere en ingewikkelde situatie, aangezien de biologische vader zijn vaderschap van [minderjarige]pas in december 2013 heeft ontdekt. Op dat moment werd [minderjarige]circa anderhalf jaar verzorgd en opgevoed door de pleegouders en was het verzoekschrift tot adoptie reeds ingediend. Gebleken is dat zowel de biologische vader als de pleegouders respectvol met elkaar omgaan en het belang van [minderjarige]voorop hebben staan. Inmiddels hebben [minderjarige]en de biologische vader kennis gemaakt met elkaar. Onbetwist is dat er contact zal zijn tussen [minderjarige], de pleegouders en de biologische vader. Partijen willen zich tot een deskundige richten voor begeleiding bij het vormgeven van deze contacten.
De rechtbank acht deze opstelling van partijen zeer positief.
3.7.
De rechtbank is van oordeel dat thans duidelijkheid moet komen over de juridische status van [minderjarige]. De discussie en procedure hierover zorgt voor veel onrust en kan de goede verstandhouding tussen de pleegouders en de biologische vader verstoren. De rechtbank acht een nader deskundigenonderzoek, voor zover dit is verzocht, niet geïndiceerd. De rechtbank zal eerst het verzoek van de biologische vader tot vervangende toestemming voor de erkenning van [minderjarige]beoordelen en vervolgens het verzoek van de pleegouders tot adoptie van [minderjarige]. Hierbij wordt ingegaan op de stellingen van partijen voor zover rechtens relevant.
3.8.
De rechtbank stelt vast dat de biologische vader – blijkens het rapport van 10 december 2013 van het vaderschapsonderzoek door Sanquin – met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de verwekker is van [minderjarige]. Het uitgangspunt van de wet is dat zowel het kind als de verwekker er recht op hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan de vervangende toestemming worden onthouden, namelijk in het geval dat de belangen van het kind of die van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind geschaad zouden worden als de toestemming zou worden vervangen (artikel 1:204 lid 3 BW). Volgens jurisprudentie is er slechts sprake van schade aan de belangen van het kind, indien er ten gevolge van de erkenning voor het kind reële risico’s zijn dat het wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling.
Gebleken is dat de biologische vader de erkenning niet alleen ziet als het formeel vastleggen van de familierechtelijke betrekking tussen [minderjarige]en hem. De biologische vader ziet de erkenning ook als een opening naar een rol als (mede)opvoeder van [minderjarige]. Hij wil [minderjarige]het liefst zelf opvoeden of in elk geval een rol in haar opvoeding spelen. [minderjarige]woont echter al bijna haar hele leven bij de pleegouders en zij is aan hen gehecht. De pleegouders willen de verantwoordelijkheid dragen voor [minderjarige]en haar verzorging en opvoeding bestendigen met de adoptie. De pleegouders zijn voorstander van een goed contact tussen [minderjarige]en de biologische vader, maar zij zien voor de biologische vader geen rol als (mede)opvoeder. Daarnaast hebben de pleegouders aangevoerd dat zij een tweede kind in hun gezin hebben opgenomen met het doel van adoptie. De pleegouders willen voorkomen dat er ongelijkheid tussen beide kinderen zal ontstaan.
De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van [minderjarige]is dat zij duurzaam door de pleegouders zal worden verzorgd en opgevoed. Dit doet recht aan de feitelijke situatie van [minderjarige]. [minderjarige]is inmiddels twee jaar oud en veilig gehecht aan de pleegouders.
Met het oog op de (identiteits)ontwikkeling van [minderjarige]acht de rechtbank het van groot belang dat er een goede omgangsregeling tussen [minderjarige]en de biologische vader tot stand komt. De rechtbank ziet echter geen rol als (mede)opvoeder voor de biologische vader. [minderjarige]heeft behoefte aan duidelijkheid omtrent haar woon- en opvoedingssituatie bij de pleegouders. Hoewel de biologische vader het belang van [minderjarige]voorop wil stellen en eerst deskundig (onafhankelijk) advies wil inwinnen, heeft hij de wens om [minderjarige]op den duur zelf (deels) te verzorgen en op te voeden. De omstandigheid dat de biologische vader [minderjarige]mogelijk ook wil opvoeden, zal naar alle waarschijnlijkheid voor spanningen zorgen bij de pleegouders en ook bij [minderjarige]. Deze spanningen zullen hun weerslag hebben op de ontwikkeling van [minderjarige]waardoor er een reëel risico bestaat dat zij in haar ontwikkeling zal worden bedreigd. Dit acht de rechtbank in strijd met de belangen van [minderjarige]. De rechtbank is van oordeel dat het belang van [minderjarige]in deze zwaarder moet wegen dan de wens van de biologische vader, hoe begrijpelijk de rechtbank deze wens ook acht. Gelet hierop zal de rechtbank het verzoek van de biologische vader tot vervangende toestemming voor de erkenning van [minderjarige]afwijzen.
3.9.
Met betrekking tot het adoptieverzoek stelt de rechtbank vast dat de pleegouders [minderjarige]tezamen verzorgen vanaf 8 augustus 2012. Zij zijn belast met de voogdij over [minderjarige]. De biologische moeder is ontheven van het gezag over [minderjarige], nu zij – gezien de afstandsverklaring – ongeschikt en onmachtig is om haar plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen. De biologische vader voert verweer tegen het adoptieverzoek.
Op grond van artikel 1:227 lid 3 BW kan het verzoek tot adoptie alleen worden toegewezen indien de adoptie in het kennelijk belang van het kind is en op het tijdstip van het verzoek vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouder of ouders in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft. Daarnaast moet aan de voorwaarden als genoemd in artikel 1:228 BW zijn voldaan. In dit kader is van belang dat artikel 1:228 lid 1 onder d BW vereist dat geen van de ouders het verzoek tegenspreekt. Aan de tegenspraak van een ouder kan worden voorbij gegaan, indien het kind en de ouder niet of nauwelijks in gezinsverband hebben samengeleefd (artikel 1:228 lid 2 onder a BW).
Nu de biologische vader niet tevens juridisch ouder is, dient de rechtbank allereerst de vraag te beantwoorden of de biologische vader ‘een ouder’ is in de zin van artikel 1:227 jo. 1:228 BW. Blijkens de Memorie van Toelichting bij deze artikelen kan ook een biologische ouder worden aangemerkt als ouder indien tussen de biologische ouder en het kind een band bestaat die wordt gezien als family life in de zin van artikel 8 EVRM.
Naar het oordeel van de rechtbank is er thans geen sprake van family life tussen de biologische vader en [minderjarige]. De biologische vader en [minderjarige]hebben recent met elkaar kennis gemaakt en dit contact is goed verlopen. Er is echter (nog) geen sprake van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de biologische vader en [minderjarige]. Dat de biologische vader niet eerder op de hoogte was van zijn vaderschap en wel een nauwe persoonlijke betrekking met [minderjarige]nastreeft, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Nu de biologische vader geen ouder is in de zin van artikel 1:227 jo. 1:228 BW kan aan de tegenspraak van de biologische vader voorbij worden gegaan. De biologische vader is geen belanghebbende in deze procedure.
De rechtbank is van oordeel dat de adoptie recht doet aan de feitelijke situatie van [minderjarige], nu zij langdurig wordt verzorgd en opgevoed door de pleegouders en veilig is gehecht aan hen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van [minderjarige]is dat zij wordt geadopteerd door de pleegouders. Nu ook overigens aan de voorwaarden van de artikelen 1:227 en 1:228 BW is voldaan, zal de rechtbank het adoptieverzoek van de pleegouders toewijzen.
3.10.
De pleegouders hebben verklaard dat zij willen dat [minderjarige]de geslachtsnaam
[naam]zal dragen. Dit is overeenkomstig het bepaalde in artikel 1:5 lid 3 BW. De rechtbank zal van deze verklaring betreffende de geslachtsnaam melding maken in de onderhavige beschikking. De pleegouders hebben tevens voornaamswijziging (artikel 1:4 lid 4 BW) verzocht, in die zin dat [minderjarige]de voornamen
[minderjarige]zal dragen. Van bezwaren tegen de verzochte voornaamswijziging is niet gebleken. Het verzoek zal dan ook worden toegewezen.

4.Beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst het verzoek van de biologische vader af,
4.2.
spreekt uit de adoptie van de minderjarige van het vrouwelijke geslacht, genaamd:
[minderjarige], geboren op [2012] te [woonplaats], door:
[pleegouder sub 1], geboren op [1977 1] te [geboorteplaats], en
[pleegouder sub 2], geboren op [1977 2]te [geboorteplaats],
4.3.
gelast de wijziging van de voornamen van de minderjarige in:
[minderjarige],
4.4.
stelt vast dat de minderjarige zal zijn geheten:
[minderjarige] [naam].
Deze beschikking is gegeven door mr. A.C. van den Boogaard, mr. S.G.M. Buys en mr. R.C. Stijnen, (kinder)rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Verouden, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2014.