In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. B.J.M. Vernooij, een vordering ingesteld tegen de N.V. Amersfoortse Algemene Verzekering Maatschappij, vertegenwoordigd door mr. P.M. Leerink, met betrekking tot een arbeidsongeschiktheidsverzekering. Eiser heeft zich per 19 augustus 2004 arbeidsongeschikt gemeld en ontving een uitkering op basis van 50% arbeidsongeschiktheid. Echter, na een onderzoek door een revalidatiearts in februari 2005, heeft de verzekeraar de arbeidsongeschiktheid van eiser herzien naar minder dan 25%, waarna de uitkering werd stopgezet. Eiser heeft bezwaar gemaakt en later 100% arbeidsongeschiktheid geclaimd, maar de verzekeraar heeft zijn standpunt niet gewijzigd.
In januari 2007 heeft de advocaat van eiser een stuiting van de verjaring ingeroepen, maar de verzekeraar heeft in een brief van 7 februari 2007 aangegeven dat de vordering tot uitkering zes maanden na deze datum verjaart. Eiser heeft betoogd dat de afwijzing niet ondubbelzinnig was en niet per aangetekende brief was verstuurd, waardoor de verjaringstermijn niet zou zijn ingegaan. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de afwijzing voldoende duidelijk was en dat de versturing per gewone post in dit geval hetzelfde rechtsgevolg heeft als een aangetekende verzending.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verjaringstermijn op 8 februari 2007 is begonnen en op 8 augustus 2007 is verstreken. Aangezien de vordering van eiser niet tijdig is gestuit, heeft de rechtbank geoordeeld dat de vordering is verjaard en deze is afgewezen. Eiser is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.493,00. Het vonnis is uitgesproken op 11 juni 2014 door mr. J.M. Eelkema.